ECLI:NL:GHSHE:2018:4843

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 november 2018
Publicatiedatum
21 november 2018
Zaaknummer
20-004247-13
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vuurwerkzaak met criminele organisatie en gewoontewitwassen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, ging het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte werd beschuldigd van het illegaal opslaan en verhandelen van vuurwerk, alsook van deelname aan een criminele organisatie en gewoontewitwassen. De verdachte had grote hoeveelheden professioneel vuurwerk besteld in Duitsland en Hongarije, dat bestemd was voor particulier gebruik, en dit illegaal opgeslagen in België. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van 3,5 jaar geëist, maar het hof legde een lagere straf op van 1 jaar, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 240 uur. Het hof oordeelde dat er sprake was van een zeer forse overschrijding van de redelijke termijn, wat leidde tot een lagere straf. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan meerdere overtredingen van de Wet milieubeheer en het Wetboek van Strafrecht, waaronder deelname aan een organisatie die tot doel had misdrijven te plegen. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van enkele tenlasteleggingen, maar bevestigde de bewezenverklaring van de belangrijkste feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-004247-13
Uitspraak : 19 november 2018
TEGENSPRAAK

Arrest van de economische kamer van het gerechtshof 's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Oost-Brabant van 23 december 2013 in de strafzaak met parketnummer 01-997015-10 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen, opnieuw rechtdoende het onder 1, 2, 3 en 4 primair ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren en 6 maanden met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het onder de verdachte in beslag genomen vuurwerk zal worden onttrokken aan het verkeer.
Van de zijde van de verdachte is:
 de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit;
 partiële vrijspraak van het onder 1 en 2 ten laste gelegde bepleit;
 vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde bepleit;
 geen verweer gevoerd tegen de bewezenverklaring van het onder 4 primair ten laste gelegde;
 een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging – en aldus de grondslag van het onderzoek – is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep – ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 3 juli 2010, te Veldhoven, Helmond, Bingelrade en/of Heerlen, althans in Nederland en/of te Luik en/of Diepenbeek , althans in België, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, al dan niet opzettelijk, consumentenvuurwerk, waaronder een of meer soorten mortieren variërend van 3 tot 12 inch, een of meer soorten lawinepijlen en/of signaalraketten, een of meer soorten flowerbeds, een of meer soorten Cobra's en een of meer soorten vlinders, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, heeft opgeslagen, voorhanden heeft gehad en/of aan een ander ter beschikking heeft gesteld ten aanzien waarvan niet werd voldaan aan de bij het Vuurwerkbesluit gestelde eisen of de ter uitwerking van voornoemd besluit krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer gestelde regels, aangezien
- die mortieren herlaadbaar vuurwerk waren en/of
- de lading van een of meer van die Cobra's, vlinders en/of lawinepijlen en/of signaalraketten niet uitsluitend bestond uit zwart buskruit tot een gewicht van ten hoogste 2,5 gram en/of
- de effectlading van een of meer van die lawinepijlen en/of signaalraketten niet uitsluitend bestond uit zwart buskruit tot een gewicht van ten hoogste 2 gram en/of
- een of meer van die flowerbeds een totaalgewicht had(den) van meer dan 10 kilogram;
2.
hij in of omstreeks de periode van 4 juli 2010 tot en met 30 november 2010, te Veldhoven, Helmond, Bingelrade en/of Heerlen, althans in Nederland en/of te Luik en/of Diepenbeek , althans in België, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, al dan niet opzettelijk, professioneel vuurwerk, waaronder een of meer soorten mortieren variërend van 3 tot 12 inch, een of meer soorten lawinepijlen en/of signaalraketten, een of meer soorten flowerbeds, een of meer soorten Cobra's en/of een of meer soorten vlinders, dat bestemd was voor particulier gebruik, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, heeft opgeslagen, voorhanden heeft gehad en/of aan een ander ter beschikking heeft gesteld;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 30 november 2010 te Veldhoven, Helmond, Bingelrade en/of Heerlen, althans in Nederland en/of te Luik en/of Diepenbeek , althans in België, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van twee of meer personen bestaande tenminste uit hem, verdachte, en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het binnen het grondgebied van Nederland brengen, opslaan, voorhanden hebben en/of aan een ander ter beschikking stellen van (zeer) zwaar (professioneel) vuurwerk, dat bestemd was voor particulier gebruik en/of vuurwerk dat niet voldeed aan het bepaalde bij of krachtens het Vuurwerkbesluit en/of witwassen;
4.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 30 november 2010, te Veldhoven, Helmond, Bingelrade en/of Heerlen, althans in Nederland en/of te Luik en/of Diepenbeek , althans in België, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte en/of een of meer van voornoemde ander(en) (een) voorwerp(en), te weten (een) hoeveelhe(i)d(en) vuurwerk, verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp(en) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
Subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 30 november 2010, te Veldhoven, Helmond, Bingelrade en/of Heerlen, althans in Nederland en/of te Luik en/of Diepenbeek , althans in België, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (een) voorwerp(en), te weten (een) hoeveelhe(i)d(en) vuurwerk, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Van de zijde van verdachte is het verweer gevoerd dat het openbaar ministerie in zijn strafvervolging niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard. In deze zaak is sprake van excessief tijdsverloop, als gevolg waarvan de verdediging getuigen die van belang zijn voor de beoordeling van de aan de verdachte verweten gedragingen niet adequaat heeft kunnen horen. Na een dergelijk tijdsverloop konden de getuigen zich weinig tot niets herinneren. Door de overschrijding van de redelijke termijn is de verdachte concreet in zijn verdedigingsbelangen geschaad en wel zodanig dat de beginselen van een behoorlijk procesorde ernstig zijn geschonden, waardoor van een fair trial als bedoeld in artikel 6 EVRM geen sprake meer is.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkómen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het openbaar ministerie het ernstig voornemen had tegen hem een strafvervolging in te stellen. In het onderhavige geval moet de termijn worden gerekend vanaf 1 december 2010, de datum waarop de verdachte in verzekering werd gesteld.
Naar het oordeel van het hof is het recht op een openbare behandeling binnen een redelijke termijn hier geschonden. Bij dit oordeel heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de processuele houding van verdachte, de aard en ernst van het ten laste gelegde, de ingewikkeldheid van de zaak, de vraag of verdachte al dan niet preventief is gedetineerd en de mate van voortvarendheid waarmee deze strafzaak door de justitiële autoriteiten is behandeld. Uit bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad der Nederlanden (vgl. HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578) volgt echter dat overschrijding van de redelijke termijn niet leidt tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging, ook niet in uitzonderlijke gevallen. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden.
De verdediging heeft het verweer tevens in de sleutel van het door artikel 6, derde lid aanhef en onder d, van het EVRM gewaarborgde ondervragingsrecht van de verdediging geplaatst. Daartoe is aangevoerd dat meerdere getuigen ter gelegenheid van hun ondervraging door de verdediging hebben verklaard zich door het lange tijdsverloop niets of weinig relevants te herinneren betreffende de aan de verdachte ten laste gelegde feiten, terwijl dat tijdsverloop het gevolg is van aan de justitiële autoriteiten toe te rekenen omstandigheden.
Op grond van eerdergenoemd artikel heeft de verdediging het recht op een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om getuigen in enig stadium van het geding daadwerkelijk te (doen) ondervragen. Of in het concrete geval zo een ondervragingsmogelijkheid bestaat, is mede afhankelijk van de omstandigheden waaronder en de wijze waarop de ondervraging van de getuige plaatsvindt. In het algemeen geldt dat de verdediging een zodanige mogelijkheid tot het (doen) stellen van vragen aan de getuige moet worden geboden dat zij daarmee in staat is de oprechtheid en de geloofwaardigheid van een door de getuige afgelegde verklaring – daaronder begrepen een verklaring die eerder tijdens het vooronderzoek en buiten de aanwezigheid van de verdediging is afgelegd – te toetsen en aan te vechten. Waar het gaat om de effectiviteit van de ondervragingsmogelijkheid komt mede betekenis toe aan het bestaan en het toepassen van wettelijke voorschriften en procedures die beogen te bevorderen dat de getuige de gestelde vragen (naar waarheid) beantwoordt, waaronder de voorschriften betreffende de verplichting om bij het verhoor te verschijnen en (de mogelijkheid van) het beëdigen dan wel aanmanen van de getuige.
Het hof is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat een aantal getuigen – al dan niet vanwege tijdsverloop – op een aantal vragen heeft geantwoord dat zij zich daarover niets of niet veel meer kunnen herinneren, er niet aan afdoet dat zij door de raadsheer-commissaris als getuigen in aanwezigheid van de verdediging zijn gehoord en dat de verdediging daarbij een behoorlijke en effectieve gelegenheid heeft gekregen om vragen te stellen (vgl. HR 19 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:679, NJ 2016/471). Ook de omstandigheid dat deze getuigen eerst 7 jaar na het ten laste gelegde door de verdediging konden worden bevraagd, brengt geen inbreuk mee op het ondervragingsrecht van de verdediging.
Het hof verwerpt het verweer in alle onderdelen.
Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd of anderszins aannemelijk zijn geworden die zouden moeten leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, is het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging.
Het hof overweegt ambtshalve het volgende.
Op grond van artikel 2 van het Wetboek van Strafrecht is de Nederlandse strafwet toepasselijk op ieder die zich in Nederland aan enig strafbaar feit schuldig maakt.
Ingevolge artikel 5 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dat gold ten tijde van het ten laste gelegde, is de Nederlandse strafwet ook toepasselijk op de Nederlander die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een feit dat door de Nederlandse strafwet als misdrijf wordt beschouwd en waarop door de wet van het land waar het begaan is, straf is gesteld. Sinds 1 januari 2015 is deze bepaling opgenomen in artikel 7 van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van de ten laste gelegde feiten heeft het hof ambtshalve geconstateerd dat, ook indien en voor zover zij voor een groot deel alleen in België zouden zijn begaan en niet tevens in Nederland, de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. De ten laste gelegde feiten worden door de Nederlandse strafwet als misdrijf beschouwd en ook in België vallen deze onder een delictsomschrijving en is er straf op gesteld.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2010 tot en met 3 juli 2010, in België, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk consumentenvuurwerk, te weten mortieren, lawinepijlen (signaalraketten), flowerbeds, Cobra's en vlinders, heeft opgeslagen, voorhanden heeft gehad en aan een ander ter beschikking heeft gesteld ten aanzien waarvan niet werd voldaan aan de bij het Vuurwerkbesluit gestelde eisen of de ter uitwerking van voornoemd besluit krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer gestelde regels, aangezien
- die mortieren herlaadbaar vuurwerk waren en/of
- de lading van die Cobra's, vlinders en lawinepijlen (signaalraketten) niet uitsluitend bestond uit zwart buskruit tot een gewicht van ten hoogste 2,5 gram en/of
- de effectlading van die lawinepijlen (signaalraketten) niet uitsluitend bestond uit zwart buskruit tot een gewicht van ten hoogste 2 gram en/of
- die flowerbeds een totaalgewicht hadden van meer dan 10 kilogram;
2.
hij in de periode van 4 juli 2010 tot en met 30 november 2010, in België, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk professioneel vuurwerk, te weten mortieren, lawinepijlen (signaalraketten), flowerbeds, Cobra's en vlinders, dat bestemd was voor particulier gebruik, heeft opgeslagen, voorhanden heeft gehad en aan een ander ter beschikking heeft gesteld;
3.
hij in de periode van 1 januari 2010 tot en met 30 november 2010 in België, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van twee of meer personen bestaande tenminste uit hem, verdachte, en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het opslaan, voorhanden hebben en aan een ander ter beschikking stellen van professioneel vuurwerk, dat bestemd was voor particulier gebruik en vuurwerk dat niet voldeed aan het bepaalde bij of krachtens het Vuurwerkbesluit en witwassen;
4.
hij in de periode van 1 januari 2010 tot en met 30 november 2010 in België tezamen en in vereniging met anderen van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben hij, verdachte en voornoemde anderen, voorwerpen, te weten hoeveelheden vuurwerk omgezet, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerpen – onmiddellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het hem onder 1 en 2 ten laste gelegde partieel moet worden vrijgesproken, met name voor wat betreft handelingen in Nederland. Het hof is met de verdediging van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte illegaal vuurwerk in Nederland heeft ingevoerd, aldaar heeft opgeslagen, voorhanden heeft gehad en aan een ander ter beschikking heeft gesteld. In zoverre zal de verdachte van het onder 1 en 2 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
De verdediging heeft vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde bepleit. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat geen sprake is geweest van een crimineel samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht, omdat:
 ieder een eigen klantenkring had;
 onderlinge contacten tussen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] plaatsvonden vanwege een al langer bestaande vriendschap en gezamenlijke passie voor vuurwerk, zonder dat er sprake was van een duidelijke hiërarchie en/of regels en sancties. Ook van een gezamenlijke winstverdeling was geen sprake;
 er was wel eens sprake van gezamenlijke inkoop, maar deze had mede tot doel om korting te krijgen;
 de opslaglocatie in België was bedoeld voor opslag van vuurwerk, waarbij het de bedoeling was dat iedereen een eigen deel had. Omtrent het gebruikt, de inrichting en de betaling daarvan zijn geen onderlinge contacten en/of regels vastgesteld. Ieder had zijn eigen deel en zijn eigen voorraad;
 het onderzoeksteam op basis van uitgebreid onderzoek heeft geconstateerd dat niet is gebleken dat uit de vuurwerkhandel verkregen middelen voor gemeenschappelijke doeleinden werd aangewend.
Indien het hof wel tot een bewezenverklaring komt, heeft de verdediging verzocht om de begindatum van de bewezen verklaarde periode vast te stellen op 5 mei 2010.
Het hof overweegt het volgende.
4.1
Het juridisch kader van het onder 1 en 2 ten laste gelegde
Aan de verdachte wordt onder meer het verwijt gemaakt dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan handelingen met betrekking tot illegaal vuurwerk, al dan niet in vereniging gepleegd. De regels met betrekking tot vuurwerk zijn nader uitgewerkt in het Vuurwerkbesluit. Met ingang van 4 juli 2010 is het Vuurwerkbesluit ingrijpend gewijzigd. Om die reden zijn de ten laste gelegde handelingen ondergebracht in twee feiten, met een pleegperiode vóór en na 4 juli 2010.
De toepasselijke wet- en regelgeving tot en met 3 juni 2010
In artikel 1.1.1, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit, zoals dat ten tijde van het onder 1 ten laste gelegde gold (hierna moet Vuurwerkbesluit steeds worden gelezen als: Vuurwerkbesluit (oud)) is bepaald dat onder 'consumentenvuurwerk' moet worden verstaan: vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik. 'Professioneel vuurwerk' is gedefinieerd als: vuurwerk, niet zijnde consumentenvuurwerk.
Op grond van artikel 1.1.2, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit werd vuurwerk in ieder geval aangemerkt als vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik in de zin van artikel 1.1.1, eerste lid, indien:
het tot ontbranding wordt gebracht door een particulier,
het te koop wordt aangeboden of ter beschikking wordt gesteld aan, gekocht of besteld door een particulier,
het aangetroffen wordt bij een particulier,
het binnen het grondgebied van Nederland wordt gebracht of voorhanden wordt gehouden met het oogmerk het aan particulieren ter beschikking te stellen, of
het is voorzien van de aanduiding: Geschikt voor particulier gebruik.
Artikel 1.2.2, eerste lid van het Vuurwerkbesluit luidde:
Het is verboden, behoudens het bepaalde in de artikelen 1.3.1, derde lid, 2.1.2, tweede lid, en 2.1.3, vijfde lid, consumentenvuurwerk:
a. binnen het grondgebied van Nederland te brengen, te vervaardigen, toe te passen, voorhanden te hebben, of aan een ander ter beschikking te stellen, ten aanzien waarvan niet wordt voldaan aan de bij dit besluit gestelde eisen of de ter uitwerking van dit besluit krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer gestelde regels.
De eisen waar in dit artikel naar wordt verwezen, zijn uitgewerkt in de Regeling nadere eisen aan vuurwerk 2004 (hierna: RNEV 2004). De eisen hebben onder meer betrekking op de hoogst toelaatbare lading, de aard, samenstelling, constructie en eigenschappen van verschillende typen vuurwerk.
De toepasselijke wet- en regelgeving vanaf 4 juni 2010
In artikel 1.1.1, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit, zoals dat ten tijde van het onder 2 ten laste gelegde gold is bepaald dat onder 'consumentenvuurwerk' moet worden verstaan: vuurwerk dat is ingedeeld in categorie 1, 2 of 3 en dat bij of krachtens dit besluit is aangewezen als vuurwerk dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik.
‘Professioneel vuurwerk’ is in hetzelfde artikellid gedefinieerd als: vuurwerk dat is ingedeeld in categorie 4 alsmede vuurwerk dat is ingedeeld in categorie 2 of 3 en dat niet bij of krachtens dit besluit is aangewezen als vuurwerk dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik.
Ingevolge artikel 1A.1.3, derde lid, onder a, van het Vuurwerkbesluit luiden de categorieën voor vuurwerk als volgt:
Categorie 1: vuurwerk dat zeer weinig gevaar en een te verwaarlozen geluidsniveau oplevert en bestemd is voor gebruik in een besloten ruimte, inclusief vuurwerk dat bestemd is voor gebruik binnenshuis;
Categorie 2: vuurwerk dat weinig gevaar en een laag geluidsniveau oplevert en bestemd is voor gebruik buitenshuis in een afgebakende plaats;
Categorie 3: vuurwerk dat middelmatig gevaar oplevert en bestemd is voor gebruik buitenshuis in een grote open ruimte, en waarvan het geluidsniveau niet schadelijk is voor de menselijke gezondheid;
Categorie 4: vuurwerk dat veel gevaar oplevert en uitsluitend bestemd is voor gebruik door personen met gespecialiseerde kennis, en waarvan het geluidsniveau niet schadelijk is voor de menselijke gezondheid.
In artikel 2, eerste lid, van de Regeling aanwijzing consumenten- en theatervuurwerk (hierna de RACT) is bepaald dat als consumentenvuurwerk wordt aangewezen vuurwerk dat behoort tot een in bijlage I of II genoemde categorie en voldoet aan de volgende eisen:
het vuurwerk is bestemd om het in de bijlage bij de betrokken categorie aangegeven effect te bewerkstelligen;
de in het vuurwerk aanwezige pyrotechnische stoffen of preparaten overschrijden niet het ingevolge de betrokken bijlage voor de betrokken categorie vuurwerk maximaal toegestane gewicht;
indien in het vuurwerk als burstlading of knallading een andere pyrotechnische stof of een ander pyrotechnisch preparaat aanwezig is dan zwart buskruit, nitraat/metaal, of perchloraat/metaal, overschrijdt die pyrotechnische stof of dat pyrotechnisch preparaat niet het ingevolge die bijlage voor de betrokken categorie vuurwerk maximaal toegestane gewicht aan perchloraat/metaal;
het vuurwerk voldoet aan de overige in de betrokken bijlage gestelde eisen.
4.2
Inleidende opmerkingen
Op 15 juli 2010 werd een opsporingsonderzoek gestart onder de naam [naam transportbedrijf] . Dit onderzoek werd ingesteld naar aanleiding van eerdere onderzoeken, waarbij [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] werden aangemerkt als verdachten van het handelen in illegaal vuurwerk. Uit de onderzoeken [naam] (2009-2010), waarbij (onder meer) [verdachte] en [medeverdachte 1] als verdachten werden aangemerkt en uit het onderzoek [naam] (2009-2010), gericht tegen [medeverdachte 3] en waarbij ook [medeverdachte 2] in beeld kwam, kwam verder naar voren dat vuurwerk werd ingekocht op naam van en met gebruikmaking van de vergunning van [medeverdachte 4] en diens onderneming [naam bedrijf 1] [hierna kortweg: [naam bedrijf 1] ].
4.3
Tijdens het onderzoek zijn verschillende bijzondere opsporingsmiddelen ingezet. Vanaf 12 oktober 2010 is de communicatie opgenomen die verliep via het MAC-adres dat op naam stond van de toenmalige partner van de verdachte [medeverdachte 1] . Er werden meerdere verzonden en ontvangen e-mailberichten opgenomen waarin vuurwerk werd besteld, waarbij het om professioneel zwaar vuurwerk ging. Een aantal berichten werd verzonden met gebruikmaking van de e-mailaccounts [e-mailadres 1] en [e-mailadres 2] . Uit nader onderzoek is gebleken dat het e-mailadres [e-mailadres 1] op 17 december 2009 is aangemaakt op een IP-adres dat was geregistreerd op het adres [adres] te [woonplaats] , het toenmalige woonadres van de verdachte [medeverdachte 1] . Het e-mailadres [e-mailadres 2] bleek op 18 oktober 2010 te zijn aangemaakt op een IP-adres dat was geregistreerd op het adres [adres] te [woonplaats] , zijnde het adres van de buurvrouw van de verdachte [medeverdachte 1] (pg. 1363-1367).
In de opgenomen berichten werd door personen die zich ' [alias medeverdachte 1] ' en ' [alias verdachte] ' noemden, gecommuniceerd met de gebruikers van de e-mailaccounts van [e-mailadres 3] en [e-mailadres 4] . Er werden leveringen besproken en prijsafspraken gemaakt voor behoorlijke hoeveelheden vuurwerk.
4.4
Op 30 november 2010 heeft de Federale Gerechtelijke Politie te Hasselt, België, een doorzoeking verricht in de woning aan de [adres] in [woonplaats] , het verblijfadres van verdachte [verdachte] . In een van de slaapkamers in de woning werd ook de verdachte [medeverdachte 2] aangetroffen. Op aanwijzen van verdachte [verdachte] werd in de keuken en in de garage allerhande vuurwerk aangetroffen. (pg. 591 e.v.) Het ging daarbij om lawinepijlen (Signalrakete [buitenlandse leverancier 1] 901), mortierbommen of shells en verschillende soorten knalvuurwerk met lont, waaronder Trueno (vlinders) en [naam bedrijf 2] C6 (Cobra's) (pg. 67 in relatie tot het proces-verbaal van bevindingen onderzoek vuurwerk [woonplaats] pg. 971 e.v.).
4.5
Het aangetroffen vuurwerk is nader onderzocht op uiterlijke kenmeren door verbalisant [verbalisant] (proces-verbaal van bevindingen pg. 971 e.v.). Het vuurwerk voldeed niet aan de eisen die worden gesteld in de RACT. Ook het NFI heeft eerder onderzoek gedaan naar de aangetroffen soorten vuurwerk. Uit de deskundigenrapporten van het NFI, volgt dat het aangetroffen vuurwerk niet voldeed aan de eisen van de RNEV 2004, waardoor het moet worden aangemerkt als consumentenvuurwerk dat niet voldoet aan de bij het Vuurwerkbesluit gestelde eisen of de ter uitwerking van voornoemd besluit krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer gestelde regels, en aan de eisen van de RACT, waardoor het moet worden aangemerkt als professioneel vuurwerk.
4.6
Tijdens de doorzoeking van de woning te [woonplaats] werden op de slaapkamer van de verdachte [verdachte] verschillende documenten aangetroffen en in beslag genomen. Er werd onder meer een kluisje aangetroffen, met daarin een soort boekhouding (pg. 747). Er zat ook een blanco bestellijst van [naam bedrijf 2] met prijzen per kilogram (pg. 742) en een prijslijst van [buitenlandse leverancier 1] (pg. 743). In een schrijfblok stonden aantekeningen waarin afkortingen als C6 en 1x6 en 5x5 voorkwamen. Daarmee worden hoogst waarschijnlijk bedoeld knallers/banger van het type Cobra 6 van het bedrijf [naam bedrijf 2] uit [land] en mortierbommen (ook wel shells genoemd) van de afmetingen 5 of 6 inch (pg. 745). Verder werden er twee bundels contant geld aangetroffen. Het ging om bedragen van € 2.120,50 en € 11.500,-. Op de slaapkamer van de verdachte [medeverdachte 2] werd in een geldkoffertje een bedrag van € 40.000,- aangetroffen. Buiten bij het raam van zijn slaapkamer, op de verse sneeuw, vond de politie een geldbedrag van € 18.000,- (pg. 563).
Op de computer van de verdachte [verdachte] werden onder andere de e-mailadressen [e-mailadres 1] , [e-mailadres 2] en [e-mailadres 4] aangetroffen en bestellijsten van vuurwerk (o.a. bestand order [alias medeverdachte 1] ) bij [buitenlandse leverancier 1] (pg. 851-877).
Dezelfde bestellijst en e-mailadressen werden aangetroffen op de laptop van de verdachte [medeverdachte 2] (pg. 1036-1042).
4.7
Uit onderzoek bij [buitenlandse leverancier 1] bleek dat via de e-mailadressen [e-mailadres 1] en [e-mailadres 4] in de periode van mei (factuur d.d. 26 mei 2010, besteldatum 19 mei 2010) tot en met december 2010 vuurwerk is besteld en is gefactureerd aan [afkorting naam bedrijf 1] , [naam bedrijf 1] , [adres] , [woonplaats] ( Liège/Luik ) (pg. 1397 e.v.). Er is in totaal voor € 308.062,- vuurwerk besteld, waarvan voor € 267.794,- aan signaalraketten 901. Op een aantal facturen zijn de bestelde artikelen uitgesplitst naar opdrachtgever ('Commission' of 'Com' ' [alias medeverdachte 3] ', ' [alias medeverdachte 1] ', ' [alias verdachte] ' en ' [alias medeverdachte 2] ' (zie, pg. 1449 e.v.).
Uit de transportbonnen is gebleken dat de eerste vier leveringen zijn uitgevoerd door het transportbedrijf [naam transportbedrijf] en de overige leveringen door [naam transportbedrijf] . De eerste drie transportbonnen, waaronder die van 27 mei (pg. 1432) en 2 augustus 2010, werden afgetekend met de naam [naam bedrijf 3] en [naam bedrijf 1] . [naam bedrijf 1] is de bedrijfsnaam van [medeverdachte 4] . Uit onderzoek kwam naar voren dat de verdachte [medeverdachte 3] voor zijn handel in vuurwerk gebruik maakte van onder andere de bedrijfsgegevens van [naam bedrijf 3] (pg. 1401).
Getuige [getuige 1] (pg. 1564 e.v.) van [buitenlandse leverancier 1] heeft verklaard dat er vanaf begin 2010 bestellingen en contante betalingen werden gedaan door vier personen die door [medeverdachte 4] aan hem waren voorgesteld als zijn partners. Deze personen waren genaamd [alias verdachte] , [alias medeverdachte 1] , [alias medeverdachte 2] en [alias medeverdachte 3] . Zij kwamen in wisselende samenstelling of alleen naar het bedrijf toe en betaalden de bestelling dan contant. Nadat hij een gedetailleerde beschrijving van die personen had gegeven, werden hem foto’s getoond van verdachten [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] . Hij herkende de personen als respectievelijk [alias verdachte] , [alias medeverdachte 1] , [alias medeverdachte 3] en [alias medeverdachte 2] (p. 73). Getuige [getuige 2] was één van de chauffeurs die bestellingen heeft afgeleverd. Hij heeft verklaard dat hij vuurwerk heeft afgeleverd in Luik en dat hij naar het adres reed dat op de vrachtbrieven stond, te weten [naam bedrijf 1] , [adres] , [woonplaats] (Liège). Ter plaatse werd hij opgehaald door verschillende personen. (pg. 1694-1699).
4.8
Uit onderzoek in Hongarije is gebleken dat er in de periode van 11 maart 2010 tot en met 24 november 2010 vuurwerk, waaronder mortierbommen en cakeboxen (flowerbeds), is besteld bij [buitenlandse leverancier 2] en [buitenlandse leverancier 2] voor in totaal € 220.946,05. Er is 27 keer besteld op naam van [naam bedrijf 1] voor een totaalbedrag van € 193.608,69. Er zijn e-mailberichten aangetroffen tussen het mailadres [e-mailadres 1] en dat van [getuige 3] van [buitenlandse leverancier 2] ( [e-mailadres 4] ) over prijzen en bestellingen, waarbij onder andere de namen [alias verdachte] , [alias medeverdachte 1] , [alias medeverdachte 2] en [alias medeverdachte 3] worden gebruikt. Als afleveradres is [adres] te Luik gebruikt (pg. 2079-2090). Getuige [getuige 3] van [buitenlandse leverancier 2] en [buitenlandse leverancier 2] heeft verklaard dat de bestellingen via hetzelfde e-mailadres op naam van [medeverdachte 4] werden gedaan en dat hij daarom veronderstelde dat men namens [naam bedrijf 1] handelde. Het afleveradres was in Luik. Hij is zelf een aantal keren bij de aflevering van het vuurwerk geweest en heeft toen [medeverdachte 4] , [alias medeverdachte 1] en [alias verdachte] en [alias medeverdachte 3] ontmoet (pg. 1974-1989). Aan hem werden tijdens zijn tweede verhoor foto’s getoond van verdachte [verdachte] en [medeverdachte 3] , waarna hij verklaarde de personen op de foto’s te herkennen als respectievelijk [alias verdachte] en [alias medeverdachte 3] (p. 97). Tijdens zijn derde verhoor werd de getuige een foto van verdachte [medeverdachte 1] getoond waarna hij onder meer verklaarde de persoon op de foto te herkennen als [alias medeverdachte 1] (p. 98).
De getuigen [getuige 4] en [getuige 5] hebben beiden als chauffeur een aantal bestellingen afgeleverd. [getuige 4] heeft verklaard dat hij acht of tien keer in België is geweest, de laatste keer aan het eind van 2010, de eerste keer misschien nog in 2009. Het transport werd door een van twee jongen mannen tussen de 20 en 35 jaar oud in ontvangst genomen. Soms kwamen ze samen. Het afleveradres was altijd [adres] in Luik. De lading werd geladen in een opslagcontainer, licht van kleur en nogal versleten. Het transport werd contant betaald (pg. 2059-2068). [getuige 5] heeft een min of meer gelijkluidende verklaring afgelegd (pg. 2071 e.v.)
4.9
Op 30 november 2010 werd met instemming van en door de Belgische autoriteiten, in aanwezigheid van Nederlandse opsporingsambtenaren, een doorzoeking verricht op de locatie aan de [adres] te Luik. Op de locatie stond onder meer een blauwe zeecontainer, die niet was afgesloten. Bij onderzoek in de blauwe zeecontainer werd geen vuurwerk gevonden. Wel werden in deze container enkele houten stokken en verpakkingsmaterialen, zoals plastic folie en kartonnen dozen, aangetroffen. Op de kartonnen dozen was tekst gedrukt die was te relateren aan vuurwerk. Gezien werd dat op het plastic folie de letter [afkorting naam bedrijf 1] waren geschreven. In de container werden ook aan vuurwerk gerelateerde documenten aangetroffen (pg. 391-391 en pg. 481).
4.1
[medeverdachte 4] heeft tegenover de Belgische politie verklaard dat hij een bedrijf in vuurwerk heeft genaamd [naam bedrijf 1] en dat dat bedrijf is gevestigd op zijn woonadres, te weten [adres] te Luik (pg. 3265-3267).
4.11
De soorten vuurwerk die bij [buitenlandse leverancier 1] in Duitsland en bij [buitenlandse leverancier 2] in Hongarije zijn besteld, zijn eerder door het NFI onderzocht. Voor alle soorten geldt dat het vuurwerk niet voldeed aan de eisen van de RNEV 2004, waardoor het moet worden aangemerkt als consumentenvuurwerk dat niet voldoet aan de bij het Vuurwerkbesluit gestelde eisen of de ter uitwerking van voornoemd besluit krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer gestelde regels, en aan de eisen van de RACT, waardoor het moet worden aangemerkt als professioneel vuurwerk.
4.12
Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 6 april 2018 heeft de verdachte [verdachte] verklaard dat zijn alias ' [alias verdachte] ' was, dat hij meestal vuurwerk bestelde via e-mail, dat hij dat deed met zijn alias en dat hij vermoedelijk het e-mailadres van [medeverdachte 4] gebruikte. Op deze terechtzitting heeft de verdachte ook een op schrift gestelde verklaring voorgelezen en overgelegd. Hij heeft hierin – voor zover thans relevant – verklaard:
Ik heb professioneel vuurwerk ingekocht bij [buitenlandse leverancier 1] en [buitenlandse leverancier 2] . Ik gebruikte hiervoor de vergunningen van [medeverdachte 4] uit Luik. Voor het gebruiken van zijn papieren gaf ik [medeverdachte 4] meestal een aandeel van ongeveer 25% van het inkoopbedrag. (...) De standaardprocedure was dat ik mijn bestelling met een gehuurde bestelbus op kwam halen, aan het transportbedrijf het factuurbedrag overhandigde en het vervolgens direct zelf vervoerde naar de winkel. Incidenteel gebruikte ik wel eens een overslagcontainer, omdat ik niet alles in 1x meekreeg. Deze overslagcontainer had [medeverdachte 4] ook geregeld en iedereen had er toegang toe, omdat de sleutel verstopt lag achter de container. Verder is het wel eens sporadisch voorgekomen dat ik met een concurrent samen een bestelling heb gedaan. Mijn enige doel hierbij was dan om een lagere inkoopprijs te krijgen. (...) Ik wist uiteraard wel dat ik in België in overtreding was met de verkoop van professioneel vuurwerk aan winkels die dit niet mogen opslaan noch mogen verkopen.
4.13
Op grond van de bewijsmiddelen acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde het volgende af.
Met de rechtbank overweegt het hof dat in totaal voor ongeveer € 500.000,- illegaal vuurwerk is besteld bij vuurwerkfabrieken in Duitsland en Hongarije. Gelet op de hoeveelheden vuurwerk die zijn besteld, kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat het vuurwerk was bestemd voor de handel en verkoop aan andere personen. De verdachte en zijn medeverdachten hebben voor bestellingen gebruik gemaakt van de vergunning van [medeverdachte 4] . Ook in de communicatie met de vuurwerkfabrieken werd gebruik gemaakt van e-mailadressen met daarin de naam [medeverdachte 4] , waardoor de betrokken medewerkers van de vuurwerkfabrieken in de veronderstelling hebben verkeerd dat zij handelden met compagnons van [medeverdachte 4] of vertegenwoordigers van diens bedrijf, [naam bedrijf 1] . Uit de bewijsmiddelen is verder gebleken dat in de communicatie gebruik werd gemaakt van valse namen. Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen overweegt het hof dat de aliassen ' [alias medeverdachte 1] ', ' [alias medeverdachte 1] ' en ' [alias medeverdachte 1] ' aan de verdachte [medeverdachte 1] kunnen worden toegeschreven, dat het alias ' [alias verdachte] ' door de verdachte [verdachte] werd gebruikt, dat met ' [alias medeverdachte 2] ' en ' [alias medeverdachte 2] ' de verdachte [medeverdachte 2] wordt bedoeld en dat de verdachte [medeverdachte 3] gebruik maakte van het alias ' [alias medeverdachte 3] '.
Vastgesteld kan worden dat verdachten over een periode van enkele maanden hebben samengewerkt bij het aankopen, aanvoeren en opslaan van vuurwerk in strijd met de wettelijke voorschriften. Daartoe hebben zij als groep opgetreden, gebruik gemaakt van de vergunning van [medeverdachte 4] en van een opslagplaats in Luik. Zij hebben zich naar vuurwerkfabrikanten in Duitsland en Hongarije gepresenteerd als groep. De verdachten vertrouwden elkaar grote sommen geld toe die werden gebruikt om de afgenomen partijen vuurwerk contant te betalen aan de leveranciers.
Het hof acht op grond van het voorgaande aldus bewezen dat de verdachte samen met zijn medeverdachten in de periode van 1 januari 2010 tot en met 30 november 2010 in België illegaal vuurwerk heeft opgeslagen, voorhanden heeft gehad en aan een ander ter beschikking heeft gesteld waarbij sprake is geweest van een zodanige voldoende nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van het tenlastegelegde, dat dienaangaande gesproken kan worden van medeplegen.
5.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde overweegt het hof, evenals de rechtbank, het volgende.
5.1
Ingevolge artikel 140 Sr wordt deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaar of een geldboete van de vijfde categorie.
Volgens vaste jurisprudentie is er sprake van een organisatie indien vast staat dat er een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband is tussen twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad. Van dat laatste is sprake als die personen volgens door hen gestelde regels en voor het door hen gestelde doel willen samenwerken en vervolgens daartoe tegenover derden als een eenheid zijn opgetreden. Een zekere bestendigheid van het samenwerkingsverband is daarbij noodzakelijk. Voor de bewezenverklaring van 'een organisatie' als bedoeld in artikel 140 Sr is evenwel niet vereist dat de verdachte heeft samengewerkt of bekend was met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is.
Van deelneming aan een organisatie a.b.i. art. 140 Sr kan slechts sprake zijn indien de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en daarnaast een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk (vgl. ECLI:NL:HR:1997:ZD0858, NJ 1998/225; ECLI:NL:HR:2012:BW5161 en ECLI:NL:HR:2017:413).Voor deelneming in de zin van artikel 140 Sr is voldoende dat verdachte in zijn algemeenheid weet – in de zin van onvoorwaardelijk opzet – dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Daarbij is niet vereist dat verdachte enige vorm van opzet heeft gehad op door de organisatie beoogde concrete misdrijven. Deelname aan de misdrijven waarop het oogmerk van de organisatie is gericht is derhalve niet nodig.
Voor bewijs van dit oogmerk zal onder meer betekenis toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
5.2
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
De getuige [getuige 1] , de bedrijfsleider van [buitenlandse leverancier 1] , heeft verklaard dat hij zaken heeft gedaan met [medeverdachte 4] . Zijn eerste contact met [medeverdachte 4] was in 2007. [medeverdachte 4] gaf aan [getuige 1] onder andere zijn bedrijfsgegevens en zijn BTW-nummer op. In 2010 werden vier personen, te weten [alias medeverdachte 3] (verdachte [medeverdachte 3] ), [alias verdachte] (verdachte [verdachte] ), [alias medeverdachte 1] (verdachte [medeverdachte 1] ) en [alias medeverdachte 2] (verdachte [medeverdachte 2] ) door [medeverdachte 4] aan hem voorgesteld als zijn partners. Zij zouden de afhandeling van zijn bestellingen overnemen. Ze kwamen bij [buitenlandse leverancier 1] langs en betaalden de bestelling contant. De levering en de factuur gingen naar het bedrijf van [medeverdachte 4] , [adres] , Luik, België. Over het algemeen werden “Signalraketen 901 en 902” (lawinepijlen) besteld (pg. 1567-1572).
De getuige [getuige 3] , handelsdirecteur van het Hongaarse vuurwerkbedrijf [buitenlandse leverancier 2] (pg. 1977-1978) heeft verklaard dat [medeverdachte 4] in juli 2009 namens het bedrijf [naam bedrijf 1] contact heeft gezocht voor de levering van vuurwerk. [medeverdachte 4] heeft hem op zijn verzoek een kopie van zijn vergunning gezonden. [getuige 3] bood [medeverdachte 4] de keuze tussen bancaire of contante betaling. [medeverdachte 4] wilde contant betalen. Later had hij, [getuige 3] , contact met andere personen, die allen onder dezelfde naam, hetzelfde emailadres gebruikten. Die personen kent hij als [alias verdachte] (het hof begrijpt verdachte [verdachte] ), [alias medeverdachte 1] / [alias medeverdachte 1] (verdachte [medeverdachte 1] ) en [alias medeverdachte 3] (verdachte [medeverdachte 3] ). Hij vertegenwoordigde in die tijd ook [buitenlandse leverancier 2] , een soortgelijk bedrijf. [buitenlandse leverancier 2] heeft een prijslijst samengesteld en toegezonden aan [medeverdachte 4] . Als ze bij een bestelling grote hoeveelheden bestelden kregen ze korting (pg. 1980-1981). Tijdens zijn reizen naar Luik heeft hij [medeverdachte 4] , [alias medeverdachte 1] , [alias verdachte] en [alias medeverdachte 3] ontmoet (pg. 2007).
Uit de CMR-formulieren en andere beschikbare documenten is gebleken dat er in de periode van 11 maart 2010 tot en met 24 november 2010 29 bestellingen zijn geweest bij [buitenlandse leverancier 2] en [buitenlandse leverancier 2] voor een totaalbedrag van € 220.946,05 (pg. 2081). Voorts is gebleken dat door [buitenlandse leverancier 1] voor € 308.062,-- aan [afkorting naam bedrijf 1] ( [naam bedrijf 1] ) werd geleverd (pg. 1400). In een e-mailbericht van [alias verdachte] aan [getuige 1] schrijft hij onder andere: "Tomorrow a friend will bring the money, for this order. The guy is of course trustable, but did not come to your company so far. Then you have seen our complete ‘team’ " (pg. 1398).
Tijdens de doorzoeking op het verblijfsadres van [verdachte] en [medeverdachte 2] is een groot contant geldbedrag aangetroffen (pg. 563).
Uit het voorgaande, in combinatie met de feiten en omstandigheden die zijn opgenomen onder de overwegingen ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde, leidt het hof af dat de verdachte en zijn medeverdachten gedurende een langere periode gezamenlijk vuurwerk hebben ingekocht en hebben laten afleveren in Luik, België. Naar de bedrijven toe traden zij op als team. Daardoor konden zij grote kortingen bedingen. Binnen deze inkooporganisatie vertrouwden de verdachten elkaar grote sommen contant geld toe. De schaal waarop het vuurwerk werd ingekocht, impliceert dat zij een ruime afzetmarkt hadden.
5.3
Op grond hiervan is het hof van oordeel dat de verdachte heeft behoord tot een op het plegen van misdrijven, namelijk het opslaan, voorhanden hebben en aan een ander ter beschikking stellen van professioneel vuurwerk, dat bestemd was voor particulier gebruik en vuurwerk dat niet voldeed aan het bepaalde bij of krachtens het Vuurwerkbesluit en witwassen, gericht samenwerkingsverband en dat hij daarnaast ook een aandeel heeft gehad in gedragingen die (mede) strekten tot de verwezenlijking van het binnen die organisatie bestaande oogmerk. Daarom is bewezen dat de verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht.
5.4
De verdediging heeft het hof verzocht om in geval van een bewezenverklaring de periode te verkorten, nu de verdachte eerst op 5 mei 2010 contact zou hebben gehad met de vuurwerkfabriek in Duitsland en later met Hongarije. Het hof overweegt dat voor beide data geldt dat deze in de bewezen verklaarde periode zijn gelegen. Het hof zal er bij de strafoplegging wel rekening mee houden dat sprake is van een iets kortere periode.
6.
Ten aanzien van het onder 4 primair ten laste gelegde overweegt het hof het volgende. Op grond van de hiervoor bedoelde bewijsmiddelen staat vast dat de verdachten in 2010 een groot aantal keren aanzienlijke hoeveelheden professioneel vuurwerk hebben gekocht in Duitsland en Hongarije en hiervoor contant hebben betaald. In totaal hebben zij voor ongeveer € 500.000,- euro vuurwerk aangekocht. Uit de bij feit 3 genoemde bewijsmiddelen blijkt dat een legaal ogende constructie werd toegepast om het vuurwerk te kunnen verkrijgen, namelijk door een BTW-nummer en vergunning te gebruiken van [medeverdachte 4] , [adres] te Luik, België. Ook staat vast dat verdachten dit vuurwerk vervolgens grotendeels hebben doorverkocht aan anderen. Gelet op de aard van de handel kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat daarbij met contant geld is betaald.
Bij de verkoop door verdachten werd telkens het Vuurwerkbesluit opzettelijk overtreden. Het dossier bevat geen aanwijzingen die erop zouden duiden dat verdachten op een legale manier de beschikking hebben gekregen over grote sommen contant geld. De verdachten hebben zich ten aanzien van dit verwijt grotendeels beroepen op hun zwijgrecht en geen redengevende verklaring gegeven omtrent de financiering van het op grote schaal door hen ingekochte vuurwerk. Gelet op deze feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachten hun vuurwerkaankopen telkens ten minste voor een aanzienlijk deel hebben gefinancierd met de opbrengst van de verkoop van eerder aangekocht vuurwerk. De verdachten hebben aldus grote sommen met de illegale vuurwerkverkoop verdiend geld gebruikt voor de aankoop van nieuw vuurwerk. Hiermee hebben verdachten het met de vuurwerkverkoop illegaal verdiende geld omgezet in nieuw vuurwerk. Dit nieuwe vuurwerk is daarmee onmiddellijk afkomstig uit enig misdrijf, zodat ook met betrekking tot dit vuurwerk sprake is van witwassen. Gezien het aantal aankopen en de lange periode waarin de aankopen hebben plaatsgevonden, heeft het witwassen een zodanig structureel karakter, waarbij sprake is van een pluraliteit van feiten die niet slechts toevallig op elkaar volgen maar onderling in verband staan, dat van gewoontewitwassen gesproken kan worden. Evenals de rechtbank acht het hof daarom voor alle verdachten het onder 4 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat het witwassen zich beperkt tot het omzetten en als begindatum van de bewezenverklaarde periode 1 januari 2010 wordt aangehouden.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:

deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.

Het onder 4 primair bewezen verklaarde levert op:

medeplegen van: van het plegen van witwassen een gewoonte maken.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen sanctie
De verdediging heeft betoogd dat zou kunnen worden volstaan met de maximale taakstraf, al dan niet per feit gestapeld, waardoor er in theorie voor vier feiten een taakstraf voor de duur van 960 uren zou kunnen worden opgelegd. Deze taakstraffen zou eventueel aangevuld kunnen worden met een voorwaardelijke gevangenisstraf. De verdediging heeft aangevoerd dat het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet opportuun is, gelet op het excessieve tijdsverloop en op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op het vorenstaande en de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op het volgende.
Het hof acht bewezen dat de verdachte en zijn medeverdachten gedurende langere tijd in België een samenwerkingsverband hebben gevormd met het oogmerk het plegen van misdrijven, kort gezegd bestaande uit de illegale opslag van en de handel in grote hoeveelheden professioneel vuurwerk en vuurwerk dat niet voldeed aan het Vuurwerkbesluit en van witwassen. Om het vuurwerk in te kopen, maakten de verdachten gebruik van aliassen en van de pyrotechnische vergunning op naam van [medeverdachte 4] .
De verdachten hebben dit vuurwerk vanaf mei/juni 2010 in Hongarije en Duitsland besteld en vervolgens opgeslagen en voorhanden gehad in België in een daarvoor volstrekt ongeschikte en onveilige opslagplaats, te weten een garagebox en een zeecontainer op een bedrijventerrein in Luik. Ook in de woning van de verdachte in [woonplaats] is illegaal vuurwerk aangetroffen. De locatie van die opslagplaatsen heeft de toch al zeer ernstige gevaarzetting van het vuurwerk nog eens aanzienlijk vergroot. Het betrof voor een groot deel vuurwerk behorend tot categorie 1.1G, de zwaarste klasse. Zulk vuurwerk kan massa-explosief reageren, waardoor de gehele voorraad explodeert op nagenoeg hetzelfde moment en met een geweldige kracht. Over de gevaarzetting van slechts een enkele signaalraket heeft het NFI onder meer aangegeven dat bij een explosie in de buurt van huizen of auto’s er groot gevaar bestaat voor aanzienlijke schade.
Het hof heeft tevens bewezen verklaard dat de verdachte zich samen met zijn medeverdachten schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen, door geld dat is verkregen uit de verkoop van illegaal vuurwerk om te zetten in nieuw illegaal vuurwerk. Hoewel het gaat om aparte, elkaar in tijd opvolgende wilsbesluiten, is dit feit inherent aan de andere bewezen verklaarde feiten. Het hof zal dit feit bij de strafoplegging niet in strafverzwarende zin meewegen.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
 de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 6 september 2018, waaruit blijkt dat hij ten tijde van het bewezen verklaarde niet eerder ter zake soortgelijke feiten was veroordeeld;
 de omstandigheid dat na het tijdstip waarop het bewezen verklaarde heeft plaatsgevonden inmiddels geruime tijd is verstreken;
 de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Het hof overweegt verder het volgende.
Bij de strafvervolging van verdachte is de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM, geschonden. Zoals het hof hiervoor onder het kopje 'Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie' heeft overwogen, moet de termijn in het onderhavige geval worden gerekend vanaf 1 december 2010, de datum waarop de verdachte in verzekering werd gesteld. Bij het oordeel omtrent de gevolgen die daaraan moeten worden verbonden heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de processuele houding van verdachte, de aard en ernst van het ten laste gelegde, de ingewikkeldheid van de zaak, de vraag of verdachte al dan niet preventief is gedetineerd en de mate van voortvarendheid waarmee deze strafzaak door de justitiële autoriteiten is behandeld.
Het hof stelt vast dat de behandeling in eerste aanleg niet is afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de hiervoor genoemde termijn, terwijl het hof geen bijzondere omstandigheden aanwezig acht, die deze overschrijding rechtvaardigen. Het hof stelt verder vast dat niet binnen twee jaren, maar pas vier jaren en elf maanden nadat het hoger beroep is ingesteld een einduitspraak is gekomen. In hoger beroep zijn weliswaar nog getuigen gehoord, van wie een aantal in het buitenland, maar deze overschrijding is in elk geval niet geheel aan de verdediging toe te rekenen.
Zonder schending van de redelijke termijn zou een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn zeer aanzienlijk is geschonden, zal worden volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Daarnaast zal het hof de maximale taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis opleggen.
Het hof is van oordeel dat de op te leggen straf voldoende compensatie biedt voor de overschrijding van de redelijke termijn, terwijl daarmee tevens recht wordt gedaan aan de in gunstige zin gewijzigde persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Gelet op de ernst van de feiten zou het naar het oordeel van het hof echter niet passend zijn om te volstaan met het opleggen van de maximale taakstraf, al dan niet gecombineerd met de maximaal op te leggen voorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof verwerpt het verweer.
Beslag
Het onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven vuurwerk, met betrekking tot hetwelk het onder 2 ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan, dient te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 63, 140 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht, artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, artikel 1.2.2 van het Vuurwerkbesluit en de artikelen 1a, 2, en 6 van de Wet op de economische delicten, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) jaar.

Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
PAL Vuurwerk (1 samengestelde partij zonder CE markering).
Aldus gewezen door:
mr. A.R. Hartmann, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. J.T.F.M. van Krieken, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.J.F. Heirman, griffier,
en op 19 november 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.T.F.M. van Krieken en mr. S.J.F. Heirman zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.