ECLI:NL:GHSHE:2018:4770

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 november 2018
Publicatiedatum
20 november 2018
Zaaknummer
200.149.153_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake schadevergoeding en rectificatie in arbeidsrelatie

In deze zaak, die door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 november 2018 is behandeld, gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen NV Waterleiding Maatschappij Limburg (WML) en een tweede geïntimeerde. De zaak is een vervolg op een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg, waarbij een vordering van WML tot schadevergoeding werd afgewezen. Het hof heeft in een tussenarrest van 21 juni 2016 de verdere beoordeling van de zaak aangehouden tot het moment waarop in een andere gerelateerde zaak een eindarrest zou worden gewezen. In de onderhavige procedure vraagt het hof partijen om zich uit te laten over de gevolgen van een mogelijk cassatieberoep in de andere zaak en de impact daarvan op de huidige zaak. Het hof wijst op de noodzaak voor [appellant] om te verduidelijken of hij nog belang heeft bij de gevorderde rectificatie, gezien de tijd die sinds de vermeende incidenten is verstreken. Het hof heeft de zaak verwezen naar de rol voor een akte aan de zijde van [appellant] en houdt verdere beslissingen aan. De uitspraak is gedaan door een collegiaal hof en openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.149.153/02
arrest van 20 november 2018
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
verder te noemen [appellant] ,
advocaat: mr. P.J.M. Brouwers te Maastricht,
tegen

1.NV Waterleiding Maatschappij Limburg,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.
[geintimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
verder te noemen WML en [geintimeerde 2] ,
advocaat: mr. S.G.J. Habets te Kerkrade,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 21 juni 2016 in het hoger beroep van het door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, onder zaaknummer C/03/160065/HAZA 11-304 gewezen vonnis van 29 januari 2014.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit het tussenarrest van 21 juni 2016. Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

6.De verdere beoordeling

6.1.
Deze zaak is bij het hof gelijktijdig behandeld met de zaak onder nummer 200.149.141/02 tussen [appellant] als appellant in het principaal hoger beroep en geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep enerzijds en WML als geïntimeerde in het principaal hoger beroep en appellante in het incidenteel hoger beroep anderzijds. Bij het hiervoor onder 5 genoemde tussenarrest heeft het hof de verdere beoordeling en beslissing in de onderhavige zaak aangehouden tot het moment waarop in de zaak 200.149.141/02 een eindarrest zou worden gewezen.
6.2.
Onderwerp van geschil in de zaak met nummer 200.149.141/02 was een vordering van WML tot vergoeding van (gevolg)schade die als gevolg van toedoen door [appellant] , krachtens arbeidsovereenkomst werkzaam voor WML, bij de uitoefening van zijn werkzaamheden zou zijn ontstaan. Nadat in die procedure getuigenverhoren hadden plaatsgevonden, heeft het hof bij eindarrest van 22 mei 2018 het bestreden vonnis van de rechtbank in die zaak vernietigd en de vorderingen van WML afgewezen.
6.3.
Vooralsnog is het hof niet gebleken dat één der partijen tegen de beslissing in die zaak beroep in cassatie heeft ingesteld. Het hof verzoekt partijen om zich in een korte akte uit te laten over de vraag of cassatie is ingesteld tegen het in laatst genoemde zaak gewezen eindarrest (en het tussenarrest in laatstgenoemde zaak) en de vraag of het al dan niet instellen van cassatie consequenties heeft of zou moeten hebben ten aanzien van de onderhavige zaak.
6.4.
In het bijzonder denkt het hof daarbij aan het navolgende. Mocht zijn afgezien van cassatie, dan komt het het hof vooralsnog voor dat een beroep van WML op verrekening met haar schadeclaim niet meer aan een eindafrekening van de arbeidsovereenkomst in de weg kan staan. Mocht die inmiddels hebben plaatsgevonden, dan heeft dat gevolgen voor hetgeen [appellant] in de onderhavige procedure onder II. vordert. Voorts vraagt het hof zich af in hoeverre er nu nog beslagen liggen op goederen van [appellant] , dit in verband met het gevorderde onder VI.
6.5.
Ook verzoekt het hof [appellant] om zich uit te laten over de vraag in hoeverre hij persisteert bij de onder V. gevorderde rectificatie, nu het hem verweten handelen inmiddels meer dan vijf jaar geleden heeft plaatsgevonden. De vraag is in hoeverre na verloop van deze periode de kwestie nog actueel is en [appellant] , als er al aanleiding zou zijn tot rectificatie, nog belang heeft bij hernieuwde aandacht voor deze zaak in de media.
6.6.
Tot slot wijst het hof partijen op de uitspraak van de Hoge Raad van 26 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1986. Partijen mogen zich ook uitlaten over de vraag welke gevolgen zij aan dat arrest verbinden voor een beslissing in de onderhavige zaak.
6.7.
De zaak zal worden verwezen naar de rol voor een akte zijdens [appellant] . WML en [geintimeerde 2] zullen in de gelegenheid worden gesteld om op de door [appellant] te nemen akte te reageren. Het hof merkt hierbij expliciet op dat de akte enkel is bedoeld voor uitlating als hiervoor vermeld. Na wisseling van de akten zal het hof zo spoedig mogelijk een eindarrest in deze zaak wijzen.

7.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 11 december 2018 voor akte aan de zijde van [appellant] met de hiervoor in r.o. 6.3 tot en met 6.6 vermelde doeleinden, waarna WML en [geintimeerde 2] in de gelegenheid zullen worden gesteld hierop bij antwoordakte te reageren;
houdt elke verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Y.L.L.A.M. Delfos-Roy, R.J.M. Cremers en mr. D.J.B. de Wolff en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 20 november 2018.
griffier rolraadsheer