ECLI:NL:GHSHE:2018:4529

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 oktober 2018
Publicatiedatum
31 oktober 2018
Zaaknummer
200.207.473_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over proceskostenveroordeling in civiele zaak tussen Fast & Speed Beheer B.V. en [geïntimeerde]

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om een hoger beroep van Fast & Speed Beheer B.V. tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. Fast & Speed had [geïntimeerde] gedagvaard in verband met een onbetaalde koopprijs voor een versnellingsbak en onderdelen. De rechtbank had in een eerder vonnis geoordeeld dat [geïntimeerde] niet als contractspartij kon worden aangemerkt, omdat hij handelde namens Top Events. Fast & Speed was veroordeeld in de proceskosten van [geïntimeerde]. In hoger beroep voerde Fast & Speed aan dat deze proceskostenveroordeling onterecht was, omdat er geen sprake was van misbruik van procesrecht. Het hof oordeelde dat Fast & Speed niet had kunnen weten dat de vordering tegen [geïntimeerde] evident ongegrond was, en vernietigde de proceskostenveroordeling. Het hof stelde de proceskosten vast op basis van het liquidatietarief en veroordeelde [geïntimeerde] tot terugbetaling van een deel van de kosten aan Fast & Speed. De uitspraak benadrukt de terughoudendheid die moet worden betracht bij het aannemen van misbruik van procesrecht en de voorwaarden waaronder een partij in de volledige proceskosten van de wederpartij kan worden veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.207.473/01
arrest van 30 oktober 2018
in de zaak van
Fast & Speed Beheer B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats]
appellante,
hierna aan te duiden als Fast & Speed,
advocaat: mr. B. van der Horst te Maarheeze,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. R.H.B. Wortel te 's-Hertogenbosch,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 14 maart 2017 in het hoger beroep van het door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, onder zaaknummer C/01/289202 en rolnummer HA ZA 15-89 gewezen vonnis van 4 mei 2016.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 14 maart 2017 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;
  • het proces-verbaal van comparitie van 9 mei 2017;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord met producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg

6.De beoordeling

6.1.
In het tussenarrest van 14 maart 2017 heeft het hof een comparitie na aanbrengen gelast teneinde een minnelijke regeling te beproeven. De comparitie is gehouden maar heeft niet tot een minnelijke regeling geleid. Het hof zal nu overgaan tot een behandeling van het hoger beroep.
6.2.
De rechtbank heeft in rov. 3.1 van het bestreden vonnis enkele feiten vastgesteld. Fast & Speed heeft geen grieven gericht tegen die feitenvaststelling, zodat de door de rechtbank vastgestelde feiten in dit hoger beroep vooralsnog tot uitgangspunt kunnen worden genomen. Het hof zal de door de rechtbank vastgestelde feiten hieronder weergeven (voorzien van enkele opsommingstekens en met een kleine aanpassing in een van de gebruikte namen).
  • Fast & Speed houdt zich bezig met de handel in en productie van autosportartikelen, onder meer buggy’s voor rallydoeleinden en de daarbij benodigde onderdelen.
  • [directeur en enig aandeelhouder van Fast & Speed] is directeur en enig aandeelhouder van Fast & Speed.
  • Top Events exploiteert een onderneming op het gebied van catering en organisatie van evenementen.
  • [zelfstandig bevoegd bestuurder van Top Events] is alleen en zelfstandig bevoegd bestuurder van Top Events.
  • [zelfstandig bevoegd bestuurder van Top Events] , liefhebber van rally-evenementen, doet voor Top Events mee aan dit soort evenementen voor marketingdoeleinden. Daartoe heeft Top Events in 2013 een terreinauto (buggy) gekocht bij Fast & Speed.
  • [geïntimeerde] (ex-werknemer van Fast & Speed) trad in de periode hier van belang op als monteur voor Top Events.
  • Top Events nam met deze buggy deel aan de Dakar Rally 2014 in Zuid-Amerika. Ook de heer [huurder van buggy van Fast & Speed] (hierna [huurder van buggy van Fast & Speed] ) nam daaraan deel met een van Fast & Speed gehuurde buggy.
  • In de aanloop naar de rally heeft Top Events in haar vrachtwagen diverse onderdelen van en ten behoeve van Fast & Speed van Nederland naar Zuid-Amerika vervoerd.
  • Begin januari 2014 was [huurder van buggy van Fast & Speed] uitgevallen in de race. Top Events had op dat moment ook technische problemen, maar kon de race nog voortzetten. [geïntimeerde] heeft aan Fast & Speed gevraagd de versnellingsbak uit de auto van [huurder van buggy van Fast & Speed] te kunnen lenen. Hij heeft de versnellingsbak op of omstreeks 7 januari 2014 bij [huurder van buggy van Fast & Speed] opgehaald.
  • Tevens is namens Top Events gevraagd om enkele onderdelen, die (deels) op 8 januari 2014 te [vestigingsplaats] zijn opgehaald.
6.3.1.
Fast & Speed heeft bij inleidende dagvaarding [geïntimeerde] , [zelfstandig bevoegd bestuurder van Top Events] en Top Events gedagvaard. Bij die dagvaarding vorderde Fast & Speed in conventie, kort samengevat, hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerde] , [zelfstandig bevoegd bestuurder van Top Events] en Top Events tot betaling van:
  • € 25.155,23 ter zake de koopsom voor de versnellingsbak en de onderdelen;
  • USD 30.498,-- als aanvullende schadevergoeding;
vermeerderd met rente en kosten en met hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerde] , [zelfstandig bevoegd bestuurder van Top Events] en Top Events in de proceskosten.
6.3.2.
Aan deze vordering heeft Fast & Speed in de inleidende dagvaarding ten grondslag gelegd dat zij op of omstreeks 7 januari 2014 een Fortin versnellingsbak met enkele onderdelen heeft verkocht aan [geïntimeerde] , althans aan Top Events, voor een bedrag van € 25.155,23 incl. btw, welk bedrag onbetaald is gebleven. Omdat de koopprijs niet is betaald en de versnellingsbak ook niet is teruggegeven stelt Fast & Speed schade te hebben geleden omdat zij een vervangende versnellingsbak heeft moeten kopen. Dit betreft schade wegens een toerekenbare tekortkoming van [geïntimeerde] althans Top Events, althans uit een door gedaagden gepleegde onrechtmatige daad, althans uit bestuurdersaansprakelijkheid van [zelfstandig bevoegd bestuurder van Top Events] , aldus Fast & Speed.
6.3.3.
Top Events heeft in reconventie veroordeling van Fast & Speed tot betaling van € 24.200,-- gevorderd, te vermeerderen met rente en met veroordeling van Fast & Speed in de proceskosten. Aan deze vordering heeft Top Events ten grondslag gelegd dat zij met Fast & Speed een vervoersovereenkomst heeft gesloten en dat Fast & Speed de op grond van die overeenkomst verzonden factuur van 19 januari 2014 ten onrechte onbetaald heeft gelaten.
6.3.4.
In het tussenvonnis van 6 mei 2015 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast.
6.3.5.
In het bestreden vonnis van 4 mei 2016 heeft de rechtbank in het geschil tussen Fast & Speed en [geïntimeerde] , samengevat, als volgt geoordeeld:
  • De vordering tegen [geïntimeerde] moet worden afgewezen omdat uit de eigen stellingen van Fast & Speed volgt dat [geïntimeerde] niet voor zichzelf is opgetreden maar namens [zelfstandig bevoegd bestuurder van Top Events] en/of Top Events heeft gehandeld (rov. 3.4).
  • Fast & Speed heeft [geïntimeerde] zonder grond in de procedure betrokken en daarmee de belangen van [geïntimeerde] veronachtzaamd. Fast & Speed moet daarom worden veroordeeld in de werkelijke proceskosten van [geïntimeerde] . Die kosten kunnen worden begroot op het door [geïntimeerde] gestelde bedrag van € 5.500,-- inclusief griffierecht en btw (rov. 3.5).
Op grond van deze overwegingen heeft de rechtbank in het dictum van het vonnis:
  • de vorderingen van Fast & Speed in conventie tegen [geïntimeerde] afgewezen;
  • Fast & Speed in de proceskosten aan de zijde van [geïntimeerde] veroordeeld en die proceskosten begroot op € 5.500,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de datum van het vonnis.
In zoverre is het vonnis een eindvonnis.
6.3.6.
In het geschil tussen enerzijds Fast & Speed en anderzijds [zelfstandig bevoegd bestuurder van Top Events] en Top Events heeft de rechtbank in het dictum van het vonnis:
  • iedere beslissing in het geding in conventie tussen enerzijds Fast & Speed en anderzijds [zelfstandig bevoegd bestuurder van Top Events] en Top Events aangehouden;
  • Top Events in reconventie toegelaten te bewijzen dat zij in november 2013 met Fast & Speed is overeengekomen dat voor het vervoer van goederen van Fast & Speed naar Zuid-Amerika € 120.000,-- in rekening zou worden gebracht aan Fast & Speed;
  • iedere verdere beslissing in reconventie aangehouden.
In zoverre is het vonnis een tussenvonnis. In het geding tussen enerzijds Fast & Speed en anderzijds [zelfstandig bevoegd bestuurder van Top Events] en Top Events is daarna verder geprocedeerd, hetgeen heeft geleid tot een volgend tussenvonnis van 3 mei 2017.
6.4.1.
Fast & Speed heeft [geïntimeerde] in hoger beroep gedagvaard. Het hoger beroep is alleen gericht tegen het vonnis van 4 mei 2016, voor zover gewezen tussen Fast & Speed en [geïntimeerde] . Het geschil tussen enerzijds Fast & Speed en anderzijds [zelfstandig bevoegd bestuurder van Top Events] en Top Events is in dit hoger beroep dus niet aan de orde.
6.4.2.
Fast & Speed heeft één grief aangevoerd tegen het bestreden vonnis. De grief is gericht tegen de beslissing van de rechtbank om Fast & Speed te veroordelen in de werkelijke proceskosten van [geïntimeerde] en niet te volstaan met een veroordeling in de proceskosten met begroting van die kosten overeenkomstig het zogeheten liquidatietarief. Aan het slot van de memorie van grieven heeft Fast & Speed geconcludeerd tot:
  • vernietiging van het vonnis van 4 mei 2016 voor zover Fast & Speed bij dat vonnis is veroordeeld in de werkelijke proceskosten aan de zijde van [geïntimeerde] ten bedrage van € 5.500,--;
  • veroordeling van [geïntimeerde] tot terugbetaling van hetgeen Fast & Speed op grond van het vonnis aan [geïntimeerde] heeft voldaan, te verminderen met de proceskosten berekend aan de hand van het liquidatietarief en te verhogen met de wettelijke rente over het dan resterende bedrag vanaf de dag van de betaling tot de datum van de terugbetaling.
6.4.3.
Fast & Speed heeft tot slot – kennelijk op basis van een standaard tekstblok – geconcludeerd tot veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties, te vermeerderen met nakosten en wettelijke rente. Het hof gaat er vanuit dat dit, voor zover het de proceskosten van het geding bij de rechtbank betreft, op een vergissing berust omdat het betoog van Fast & Speed in het lichaam van de memorie van grieven erop neerkomt dat zij wel terecht in de proceskosten van [geïntimeerde] is veroordeeld maar dat die proceskosten ten onrechte niet begroot zijn overeenkomstig het liquidatietarief.
6.5.
Het hof stelt voor de goede orde voorop dat indien de rechtbank de proceskosten aan de zijde van [geïntimeerde] in het geding in eerste aanleg zou hebben begroot aan de hand van het destijds voor rechtbanken geldende liquidatietarief, het salaris advocaat zou zijn begroot op € 1.788,-- (tarief IV, € 894,-- per punt, 1 punt voor de conclusie van antwoord en 1 punt voor de comparitie). In het geding in eerste aanleg is aan [geïntimeerde] € 876,-- in rekening gebracht ter zake griffierecht. In totaal zou de proceskostenveroordeling, indien berekend aan de hand van het liquidatietarief, dus € 2.664,-- hebben bedragen. Dat is lager dan het ter zake de werkelijke proceskosten in het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] toegekende bedrag van
€ 5.500,--. Fast & Speed heeft dus belang bij beoordeling van haar grief.
6.6.1.
Bij de behandeling van de grief stelt het hof het volgende voorop. De Hoge Raad heeft bij arrest van 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2360, het volgende overwogen over de voorwaarden waaronder een procespartij kan worden veroordeeld in de volledige proceskosten van diens wederpartij:
‘5.3.3 Zoals de Hoge Raad heeft geoordeeld in zijn arrest van 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1600, NJ 2016/380 (K./Rabobank), volgt uit art. 241 Rv en de toelichting op het daarmee corresponderende art. 57 lid 6 (oud) Rv (Parl. Gesch. Wijziging Rv. e.a.w. (Inv. 3, 5 en 6), p. 36) dat de art. 237-240 Rv, behoudens bijzondere omstandigheden, een zowel limitatieve als exclusieve regeling bevatten van de kosten waarin de partij die bij vonnis in het ongelijk wordt gesteld, kan worden veroordeeld. Deze regeling derogeert ingevolge art. 6:96 lid 3 BW in verbinding met art. 241 Rv aan art. 6:96 lid 2 BW. Zij derogeert eveneens aan het uitgangspunt dat hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt die hem kan worden toegerekend, verplicht is de schade die de ander dientengevolge lijdt, volledig te vergoeden.
Het voorgaande neemt evenwel niet weg dat, zoals in voormelde toelichting wordt opgemerkt, een volledige vergoedingsplicht (ter zake van proceskosten) denkbaar is, doch alleen in ‘buitengewone omstandigheden’, waarbij dient te worden gedacht aan misbruik van procesrecht en onrechtmatige daad. Hieromtrent is in het arrest HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828, NJ 2012/233 (Duka/Achmea) overwogen dat pas sprake is van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen (als grond voor een vergoedingsplicht ter zake van alle in verband met een procedure gemaakte kosten), als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door art. 6 EVRM.’
6.6.2.
Naar het oordeel van het hof kan in het onderhavige geval niet geoordeeld worden dat Fast & Speed, door de hiervoor in rov. 6.3.1 weergegeven vordering mede tegen [geïntimeerde] in te stellen, misbruik van procesrecht heeft gemaakt of onrechtmatig heeft gehandeld tegen [geïntimeerde] in de door de Hoge Raad bedoelde zin. Het hof overweegt daartoe het volgende.
6.6.3.
Fast & Speed heeft zich in de inleidende dagvaarding, samengevat, primair op het standpunt gesteld dat [geïntimeerde] als koper, althans als contractuele wederpartij van Fast & Speed, is opgetreden bij de afspraken die met betrekking tot de door Fast & Speed ter beschikking gestelde versnellingsbak zijn gemaakt. De stellingen in de dagvaarding hielden voorts in dat, indien in rechte geoordeeld zou worden dat [geïntimeerde] geen contractspartij bij die koop dan wel afspraken zou zijn, Top Events en/of [zelfstandig bevoegd bestuurder van Top Events] de contractuele wederpartij van Fast & Speed is.
6.6.4.
[geïntimeerde] heeft in de door hem genomen conclusie van antwoord vervolgens ontkend dat hij de contractuele wederpartij is. Hij is volgens zijn stellingen weliswaar betrokken geweest bij het maken van de afspraken over de versnellingsbak maar hij stelt daarbij te zijn opgetreden namens Top Events en [zelfstandig bevoegd bestuurder van Top Events] . Ook Top Events en [zelfstandig bevoegd bestuurder van Top Events] hebben in hun conclusie van antwoord gesteld dat niet [geïntimeerde] maar Top Events partij is bij de genoemde afspraken. Daarna heeft Fast & Speed tijdens de in het geding in eerste aanleg gehouden comparitie van partijen bij monde van haar advocaat onder meer het volgende verklaard:
“Wat betreft de vordering tegen [geïntimeerde] merk ik het volgende op. We willen voorkomen dat we van het kastje naar de muur worden gestuurd, dus schieten we met hagel. Het standpunt is nu dat de heer [geïntimeerde] heeft opgetreden namens TOP. Ik laat het aan de rechtbank over te beslissen of wij een vordering hebben tegen [geïntimeerde] .”
6.6.5.
Uit dit procesverloop blijkt dat tijdens de bij de rechtbank gehouden comparitie van partijen tussen partijen is komen vast te staan dat Top Events de contractuele wederpartij is van Fast & Speed met betrekking tot de afspraken die over de versnellingsbak zijn gemaakt en dat [geïntimeerde] bij het maken van die afspraken slechts is opgetreden namens Top Events. Dit leidde tot afwijzing van de vorderingen van Fast & Speed tegen [geïntimeerde] .
6.6.6.
Dat tijdens de comparitie van partijen tussen partijen vast kwam te staan dat [geïntimeerde] niet voor zichzelf was opgetreden en dus geen contractspartij is bij de over de versnellingsbak gemaakte afspraken, brengt echter niet mee dat dit ook reeds ten tijde van het uitbrengen van de inleidende dagvaarding voor Fast & Speed onomstotelijk duidelijk had moeten zijn. Toen Fast & Speed die dagvaarding liet uitbrengen, wist zij nog niet welke standpunten [geïntimeerde] en met name Top Events en [zelfstandig bevoegd bestuurder van Top Events] daarover in de procedure zouden innemen.
6.6.7.
Daar komt bij dat [geïntimeerde] bij het maken van de afspraken wel als gesprekspartner voor Fast & Speed is opgetreden. [directeur en enig aandeelhouder van Fast & Speed] heeft bij gelegenheid van de comparitie van partijen verklaard dat voor Fast & Speed niet duidelijk was of [geïntimeerde] dit als ZZP’er voor zichzelf deed, dan wel in opdracht voor een ander (Top Events of [zelfstandig bevoegd bestuurder van Top Events] ). Dat daaromtrent enige onduidelijkheid heeft bestaan acht het hof in de gegeven omstandigheden niet onvoorstelbaar. Dat Fast & Speed er bij deze stand van zaken voor heeft gekozen niet alleen Top Events en [zelfstandig bevoegd bestuurder van Top Events] maar ook [geïntimeerde] in rechte te betrekken, is evenmin onbegrijpelijk.
6.6.8.
Het hof concludeert op grond van het voorgaande dat de vordering van Fast & Speed jegens [geïntimeerde] weliswaar ongegrond is gebleken maar dat in onvoldoende mate is komen vast te staan dat Fast & Speed ten tijde van het uitbrengen van de inleidende dagvaarding al had moeten begrijpen dat die vordering gebaseerd was op onjuiste stellingen of geen kans van slagen had. Van evidente ongegrondheid van de vordering was op dat moment, toen nog niet bekend was welk standpunt [geïntimeerde] , Top Events en [zelfstandig bevoegd bestuurder van Top Events] in de procedure zouden innemen en wat daaromtrent in de procedure zou komen vast te staan, nog geen sprake.
Buitengewone omstandigheden van zodanige aard dat Fast & Speed gehouden is tot een volledige vergoeding van de door [geïntimeerde] gemaakte proceskosten, zijn dus niet komen vast te staan. Het hof tekent hierbij aan dat volgens de rechtspraak van de Hoge Raad terughoudendheid past bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure. De door Fast & Speed aangevoerde grief treft dus doel.
6.7.1.
Omdat de grief doel heeft getroffen, zal het hof het vonnis van 4 mei 2016 vernietigen voor zover Fast & Speed bij dat vonnis is veroordeeld in de werkelijke proceskosten aan de zijde van [geïntimeerde] ten bedrage van € 5.500,--. Het hof zal, in zoverre opnieuw rechtdoende, Fast & Speed veroordelen in de proceskosten van het geding in eerste aanleg aan de zijde van [geïntimeerde] en die proceskosten daarbij begroten op € 876,-- aan griffierecht en € 1.788,-- aan salaris advocaat (zie hiervoor, rov. 6.5).
6.7.2.
Het hof zal [geïntimeerde] , zoals in hoger beroep door Fast & Speed gevorderd, veroordelen tot terugbetaling van hetgeen Fast & Speed op grond van het vonnis aan [geïntimeerde] heeft voldaan, te verminderen met € 2.664,-- (zijnde het bedrag van de proceskosten berekend aan de hand van het liquidatietarief) en de mogelijk over dat bedrag betaalde wettelijke rente, en te verhogen met de wettelijke rente over het dan resterende bedrag vanaf de dag van de betaling tot de dag van de terugbetaling.
6.7.3.
Het hof zal [geïntimeerde] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep, inclusief de door Fast & Speed gevorderde nakosten en vermeerderd met de door Fast & Speed gevorderde wettelijke rente.
6.7.4.
Het hof zal dit arrest, zoals door Fast & Speed gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

7.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, onder zaaknummer C/01/289202 en rolnummer HA ZA 15-89 tussen partijen gewezen vonnis van 4 mei 2016 voor zover aangevochten in dit hoger beroep, dat wil zeggen uitsluitend voor zover Fast & Speed bij dat vonnis is veroordeeld in de werkelijke proceskosten aan de zijde van [geïntimeerde] ten bedrage van € 5.500,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na het vonnis, zijnde 20 mei 2016;
in zoverre opnieuw rechtdoende, veroordeelt Fast & Speed in de proceskosten van het geding in eerste aanleg aan de zijde van [geïntimeerde] , en begroot die proceskosten op € 876,-- aan griffierecht en op € 1.788,-- aan salaris advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente over die bedragen vanaf 20 mei 2016;
veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling van hetgeen Fast & Speed op grond van het vonnis aan [geïntimeerde] heeft voldaan, te verminderen met € 2.664,-- (zijnde het bedrag van de proceskosten berekend aan de hand van het liquidatietarief) en de mogelijk over dat bedrag betaalde wettelijke rente, en te verhogen met de wettelijke rente over het dan resterende bedrag vanaf de dag van de betaling tot de dag van de terugbetaling;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van Fast & Speed op € 79,35 aan dagvaardingskosten, op € 1.952,-- aan griffierecht en op € 1.518,-- aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 157,-- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 239,-- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat de bedragen van deze proceskostenveroordeling binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.B.N. Keizer, M.G.W.M. Stienissen en A.P. Zweers-van Vollenhoven en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 30 oktober 2018.
griffier rolraadsheer