ECLI:NL:GHSHE:2018:4442

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 oktober 2018
Publicatiedatum
25 oktober 2018
Zaaknummer
200.238.286_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Volledig toewijzing van verzoek tot voorlopig getuigenverhoor in hoger beroep met proceskostenveroordeling

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor was gedaan. De rechtbank had op 23 januari 2018 een voorlopig getuigenverhoor bevolen, maar het verzoek van de appellanten, Agro B.V. en twee vennootschappen naar Frans en Belgisch recht, was gedeeltelijk afgewezen. De appellanten stelden dat de rechtbank het verzoek volledig had moeten toewijzen en dat de voorwaarde voor het hoger beroep niet was vervuld. De geïntimeerden, waaronder Beheer 2 B.V. en twee andere partijen, voerden aan dat de rechtbank het verzoek wel degelijk gedeeltelijk had afgewezen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 26 september 2018 werd duidelijk dat de rechter-commissaris tijdens het voorlopig getuigenverhoor had besloten dat het zich diende te beperken tot de kwestie van fictieve verkopen in Roemenië. Het hof oordeelde echter dat de rechtbank het verzoek van de appellanten volledig had toegewezen, en dat er geen sprake was van een gedeeltelijke afwijzing. Het hof verklaarde de appellanten niet-ontvankelijk in hun hoger beroep, omdat het verzoek volledig was toegewezen, en veroordeelde de geïntimeerden in de proceskosten van het geding in hoger beroep.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor duidelijkheid in de communicatie tussen de rechtbank en de partijen, en bevestigt dat tegen een toegewezen verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor geen hogere voorziening is toegelaten. De proceskostenveroordeling werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de geïntimeerden de kosten onmiddellijk moesten betalen, ongeacht een eventuele verdere procedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 25 oktober 2018
Zaaknummer : 200.238.286/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/01/326764/EX RK 17-169
in de zaak in hoger beroep van:

1.Agro [Agro ] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. [de vennootschap naar Frans recht],
vennootschap naar Frans recht,
kantoorhoudend te [vestigingsplaats] (Frankrijk),
3. [de vennootschap naar Belgisch recht],
vennootschap naar Belgisch recht,
kantoorhoudend te [vestigingsplaats] (België),
appellanten,
hierna afzonderlijk te noemen: [Agro ] , [de vennootschap naar Frans recht] , [de vennootschap naar Belgisch recht] ,
hierna gezamenlijk te noemen: [appellanten c.s.] ,
advocaat: mr. P.G.M. Brouwer te Amsterdam,
tegen

1.[beheer 2] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] , kantoorhoudend te [kantoorplaats] ,
2. [geintimeerde 2],
wonende te [woonplaats] ,
3. [geintimeerde 3],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
hierna afzonderlijk te noemen: [beheer 2] , [geintimeerde 2] , [geintimeerde 3] ,
hierna gezamenlijk te noemen: [geintimeerden c.s.] ,
advocaat: mr. E.J.M. Rosier te Maastricht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats
‘s-Hertogenbosch, van 23 januari 2018, waarin op verzoek van [appellanten c.s.] een voorlopig getuigenverhoor is bevolen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij (voorwaardelijk) beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 april 2018, hebben [appellanten c.s.] verzocht om - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - voormelde beschikking te vernietigen voor zover het verzoek van [appellanten c.s.] is afgewezen en alsnog het verzoek van [appellanten c.s.] zoals dat is verwoord in het verzoekschrift van 29 juni 2017 en de aanvulling daarop van 13 oktober 2017 volledig toe te wijzen, met veroordeling van [geintimeerden c.s.] in de kosten van beide instanties.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 20 juni 2018, hebben [geintimeerden c.s.] verzocht - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - het beroep van appellanten af te wijzen en hen te veroordelen in de kosten van deze procedure, met veroordeling van appellanten om de kosten van deze procedure binnen acht dagen na dagtekening van de beschikking te voldoen, bij niet-betaling binnen deze termijn te vermeerderen met wettelijke rente daarover vanaf de einddatum van deze termijn tot de dag der algehele voldoening.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 september 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- mr. Brouwer, advocaat van [appellanten c.s.] ;
- [bestuurder/vertegenwoordiger van beheer 2] , ook als bestuurder/vertegenwoordiger van [beheer 2] ;
- [geintimeerde 3] ;
- mr. Rosier en mr. Y.P.R. Dortant, advocaten van [geintimeerden c.s.] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de stukken van de eerste aanleg, ingediend bij het beroepschrift;
  • het faxbericht d.d. 25 september 2018 van mr. Brouwer, met bijlagen H en I;
  • de ter zitting van dit hof overgelegde en voorgedragen pleitnota’s van respectievelijk mr. Brouwer en mr. Dortant.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van het volgende, in chronologische volgorde weergegeven.
3.1.1.
[Agro ] is een groothandel die is gespecialiseerd in bedrijfsbenodigdheden voor de professionele dierhouderij. [de vennootschap naar Frans recht] en [de vennootschap naar Belgisch recht] zijn zusterbedrijven. [Agro ] , [de vennootschap naar Frans recht] en [de vennootschap naar Belgisch recht] zijn onderdeel van het wereldwijd opererende [concern] -concern.
3.1.2.
[indirect bestuurder en aandeelhouder] is middels zijn vennootschappen [beheer 1] Beheer en [beheer 2] Beheer indirect bestuurder en aandeelhouder geweest van [Agro ] . [beheer 1] Beheer heeft in 2010 100% van haar aandelen in [Agro ] overgedragen aan [holdings] Holdings. [beheer 2] Beheer heeft vervolgens 25% van de aandelen in [holdings] Holdings ‘om niet’ ontvangen. Deze (25%) aandelen zijn in 2014 aan [de vennootschap naar Frans recht] en [de vennootschap naar Belgisch recht] verkocht. Vanaf 23 december 2016 is [de vennootschap naar Frans recht] enig aandeelhouder van [Agro ] .
3.1.3.
[geintimeerde 3] is de echtgenote van [geintimeerde 2] . Zij is vanaf 1 september 2007 tot 11 mei 2011 in dienst van [Agro ] geweest als secretaresse.
3.1.4.
[appellanten c.s.] hebben een verzoekschrift d.d. 29 juni 2017 tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor bij de rechtbank Oost-Brabant, locatie Eindhoven, ingediend.
3.1.5.
Op 7 augustus 2017 hebben [appellanten c.s.] een bodemprocedure bij de rechtbank Oost-Brabant, locatie Eindhoven, aanhangig gemaakt tegen [geintimeerden c.s.] , alsmede tegen de vader van [geintimeerde 2] ( [de vader van geintimeerde 2] ), [beheer 3] Beheer en [beheer 1] Beheer.
3.1.6.
Bij brief van 12 oktober 2017 (met vier bijlagen) bericht de toenmalige advocaat van [geintimeerden c.s.] (mr. Van Dinter) aan de rechtbank Oost-Brabant, locatie Eindhoven, -onder referte aan een eerdere briefwisseling tussen de rechtbank en de voorganger van mr. van Dinter, mr. Sars, die zich heeft onttrokken als advocaat van [geintimeerden c.s.] - dat [geintimeerden c.s.] verweer wensen te voeren tegen het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor.
3.1.7.
[appellanten c.s.] hebben een aanvulling op het verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor d.d. 13 oktober 2017 bij de rechtbank Oost-Brabant, locatie Eindhoven, ingediend.
3.1.8.
Bij brief van 20 oktober 2017 heeft de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, locatie Eindhoven, namens de kantonrechter medegedeeld dat de kantonrechter niet bevoegd is om van het verzoekschrift kennis te nemen. Het verzoekschrift is doorgestuurd naar Team Civiel Recht van de rechtbank Oost-Brabant.
3.1.9.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, d.d.
23 januari 2018 heeft de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor bevolen. Relevant voor onderhavig beroep zijn de volgende passages uit de bestreden beschikking, die het hof citeert:
‘(…)

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 13 oktober 2017;

2.De beoordeling

(…)
2.2.
Het verzoekschrift strekt ertoe dat de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor zal bevelen ter verkrijging van de stelling dat [geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] zich ten koste van verzoekers hebben verrijkt door fictieve verkopen in Roemenië.
2.3.
Verweerders hebben de rechtbank medegedeeld dat zij geen bezwaar hebben tegen het onderhavige verzoek. De rechtbank zal overgaan tot toewijzing van het onderhavige verzoek.
(…)

3.De beslissing

De rechtbank
beveelt een voorlopig getuigenverhoor,
(…)
wijst het meer of anders verzochte af.
(…)’
3.1.10.
Op 23 april 2018 hebben [appellanten c.s.] voorwaardelijk hoger beroep ingesteld van voormelde beschikking van 23 januari 2018 (zie hierover nader onder 3.2.).
3.1.11.
Bij brief van 16 mei 2018 van de rechtbank Oost-Brabant (door [appellanten c.s.] in hoger beroep in het geding gebracht als productie H) heeft de griffier het volgende aan mr. Brouwer medegedeeld (geciteerd):
‘Namens [Agro ] B.V. c.s. heeft u onder meer bij fax van 25 april 2018 de behandelend rechter-commissaris verzocht om - kort gezegd - uitsluitsel te geven over de reikwijdte van de op 22 en 29 mei 2018 te houden voorlopige getuigenverhoren.
Namens de behandelend rechter-commissaris kan ik als volgt berichten. Bij beschikking van 23 januari 2018 is het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor toegewezen. In de beschikking is voor het verzoek verwezen naar het verzoekschrift van 13 oktober 2017 en in dat (aanvullende) verzoekschrift is verwezen naar het inleidende verzoekschrift van 29 juni 2017. Beide stukken moeten dus geacht worden ten grondslag te liggen aan het toegewezen verzoek.
Uitgaande van beide stukken zal de rechter-commissaris er - mede om redenen van
proceseconomische aard - bij de verhoren van uitgaan, dat het voorlopig getuigenverhoor zich richt op:
Het verkrijgen van bewijs omtrent de juistheid van de stelling dat [geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] zich ten koste van verzoekers hebben verrijkt door fictieve verkopen in Roemenië;
Het verkrijgen van bewijs omtrent de juistheid van de stelling dat [geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] met behulp van vertrouwelijke gegevens van [Agro ] stelselmatig en substantieel het duurzame bedrijfsdebiet van [Agro ] afbreken.’
3.1.12.
Op 22 en 29 mei 2018 hebben ter uitvoering van de beschikking van de rechtbank voorlopige getuigenverhoren plaatsgevonden. Alleen het proces-verbaal van het voorlopig getuigenverhoor van 22 mei 2018 is in onderhavige (hoger beroeps)procedure in het geding gebracht. Het hof citeert uit dit proces-verbaal de volgende voor onderhavige procedure relevante passage op pagina 2:
‘Na een korte schorsing oordeelt de rechter-commissaris als volgt. In afwachting van de procedure in hoger beroep zal het voorlopig getuigenverhoor voorlopig worden beperkt tot het verkrijgen van bewijs omtrent de juistheid van de stelling dat [geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] zich ten koste van verzoekers hebben verrijkt door fictieve verkopen in Roemenië.’
3.2.
[appellanten c.s.] stellen zich primair op het standpunt dat de rechtbank het verzoek van [appellanten c.s.] volledig heeft toegewezen (en de voorwaarde voor het hoger beroep dus niet is vervuld). Zij lichten dit als volgt toe. De rechtbank heeft verwezen naar het aanvullend verzoekschrift van 13 oktober 2017, in welk verzoekschrift weer is verwezen naar het eerste verzoekschrift van 29 juni 2017. [geintimeerden c.s.] hebben aanvankelijk bij brief van 12 oktober 2017 aan de rechtbank te kennen gegeven verweer te willen voeren tegen het verzoek van [appellanten c.s.] , maar zij hebben een dag voor de geplande mondelinge behandeling (die uiteindelijk niet is gehouden) telefonisch aan de rechtbank medegedeeld dat zij toch geen verweer zullen voeren. De rechtbank heeft in r.o. 2.3 overwogen dat [geintimeerden c.s.] geen bezwaar hebben tegen het verzoek van [appellanten c.s.] Voorts heeft de rechtbank in 2.3 overwogen dat zij zal overgaan tot toewijzing van het verzoek. De rechtbank heeft met geen woord gerept over afwijzingsgronden die van toepassing zouden kunnen zijn.
3.2.1.
Voor het geval dat toch blijkt dat het verzoek van [appellanten c.s.] door de rechtbank niet volledig is toegewezen (en de voorwaarde aldus is vervuld), stellen [appellanten c.s.] - kort samengevat - dat hun verzoek er niet slechts toe strekt om bewijs te verkrijgen van de stelling dat [geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] zich hebben verrijkt door fictieve verkopen in Roemenië. Het verzoek van [appellanten c.s.] - en dan bedoelen [appellanten c.s.] zowel het verzoekschrift van 29 juni 2017 als de aanvulling op het verzoekschrift van 13 oktober 2017 - heeft een ruimere strekking.
Onder verwijzing naar het verzoekschrift van 29 juni 2017, paragraaf 3.16, 3.17 en 3.18 en hoofdstuk 4, geven [appellanten c.s.] aan naast bewijs van de stelling inzake verrijking door fictieve verkopen in Roemenië ook bewijs te (hebben) willen verkrijgen van de stelling dat [geintimeerden c.s.] zich ook op tal van andere manieren hebben verrijkt ten koste van [appellanten c.s.] en [appellanten c.s.] schade hebben toegebracht.
Onder verwijzing naar de aanvulling op het verzoekschrift van 13 oktober 2017, hoofdstukken 5 en 6, geven zij voorts aan ook bewijs te (hebben) willen verzamelen van hun stelling dat [geintimeerden c.s.] onrechtmatig concurreren met [Agro ] .
3.2.2.
Voorts stellen [appellanten c.s.] dat een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor slechts op een beperkt aantal gronden kan worden afgewezen (onder verwijzing naar de beschikking van de Hoge Raad van 22 december 2017; ECLI:NL:HR:2017:3250, r.o. 4.2.3) en dat geen van de afwijzingsgronden zich hier voordoet. [geintimeerden c.s.] hebben in eerste aanleg ook geen bezwaar gemaakt tegen het verzoek van [appellanten c.s.] (zoals ook blijkt uit r.o. 2.3 van de bestreden beschikking). Het verzoek van [appellanten c.s.] zoals dat is verwoord in het verzoekschrift van 29 juni 2017 en in de aanvulling daarop van 13 oktober 2017 dient volledig te worden toegewezen.
3.3.
[geintimeerden c.s.] stellen dat de rechtbank het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor van Agro wel gedeeltelijk heeft afgewezen, zoals onder 3. van het vonnis waarvan beroep ook vermeld. Het probandum van het getuigenverhoor ziet volgens hen
-waarbij wordt verwezen naar 2.2. van het vonnis waarvan beroep- enkel op hetgeen door de rechtbank is toegewezen, zijnde de fictieve verkopen in Roemenië. Tijdens het getuigenverhoor van 22 mei 2018 heeft de rechter-commissaris besloten dat het voorlopig getuigenverhoor zich diende te beperken tot de kwestie Roemenië. Volgens [geintimeerden c.s.] is daarmee de voorwaarde van het beroep van [appellanten c.s.] vervuld.
3.3.1.
[geintimeerden c.s.] stellen voorts dat de voorwaarde waaronder het hoger beroep is ingesteld derhalve is vervuld en voeren vervolgens- uitvoerig gemotiveerd in het verweerschrift en ter zitting van dit hof- aan dat het door Argo c.s. verzochte, zoals verwoord in het verzoekschrift van 29 juni 2017 en in de aanvulling van 13 oktober 2017, dient te worden afgewezen vanwege het niet voldoen aan de eisen voor het houden van een voorlopig getuigenverhoor (niet ter zake dienend en onvoldoende concreet, misbruik van bevoegdheid, strijd met de goede procesorde, onvoldoende belang, fishing expedition en overige zwaarwichtige bezwaren).
3.4.
Het hof overweegt het volgende.
3.4.1.
Nu ingevolge artikel 188 lid 2 Rv tegen een toegewezen verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor geen hogere voorziening is toegelaten dient allereerst de vraag te worden beantwoord of de rechtbank in de beschikking van 23 januari 2018 het verzoek van [appellanten c.s.] gedeeltelijk heeft afgewezen. Daarvoor neemt het hof het volgende in aanmerking:
In het verzoekschrift van 29 juni 2017 hebben [appellanten c.s.] verzocht de getuigen [geintimeerde 2] , [geintimeerde 3] en [de vader van geintimeerde 2] (de vader van [geintimeerde 2] ) te horen, teneinde bewijs te verkrijgen omtrent de juistheid van de stelling dat [geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] zich ten koste van [appellanten c.s.] hebben verrijkt door fictieve verkopen in Roemenië. Voorts hebben [appellanten c.s.] in het verzoekschrift d.d. 29 juni 2017 verzocht voornoemde getuigen te horen, teneinde de in dat verzoekschrift onder 4 (a) tot en met (e) opgesomde feiten en rechten te bewijzen.
In het aanvullend verzoekschrift d.d. 13 oktober 2017 hebben [appellanten c.s.] tevens nader verzocht de getuigen [geintimeerde 2] , [geintimeerde 3] , [de vader van geintimeerde 2] , [getuige 4] en [getuige 5] te horen, teneinde bewijs te verkrijgen omtrent de juistheid van de stelling dat [geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] met behulp van vertrouwelijke gegevens van [Agro ] stelselmatig en substantieel het duurzame bedrijfsdebiet van [Agro ] afbreken, alsmede bewijs te verkrijgen van de in dat aanvullende verzoekschrift onder 6.2 (f) tot en met (k) opgesomde feiten en rechten.
In de (voorwaardelijk) bestreden beschikking wordt het verzoekschrift van 13 oktober 2017 vermeld. In het verzoekschrift van 13 oktober 2017 staat uitdrukkelijk dat sprake is van een aanvulling op het verzoekschrift van 29 juni 2017 en dat het verzoekschrift van 29 juni 2017 als herhaald ingelast moet worden beschouwd. Het verzoekschrift van 29 juni 2017 moet derhalve geacht worden te zijn opgenomen in het aanvullend verzoekschrift van 13 oktober 2017. Dit wordt ook bevestigd door de inhoud van de brief van de rechtbank van 16 mei 2018 (hiervoor onder r.o. 3.1.11 geciteerd). Het hof gaat er aldus vanuit dat de rechtbank heeft beslist op het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor zoals geformuleerd in én het verzoekschrift van 29 juni 2017 én het aanvullende verzoekschrift van 13 oktober 2017.
Voorts neemt het hof in aanmerking het door [appellanten c.s.] aangevoerde dat [geintimeerden c.s.] aanvankelijk op 12 oktober 2017 te kennen hebben gegeven verweer te willen voeren tegen het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor en zij voorts een dag voor de geplande mondelinge behandeling telefonisch hebben doorgegeven dat zij toch geen verweer zullen voeren. Deze gang van zaken is niet betwist door [geintimeerden c.s.] . Er heeft vervolgens in eerste aanleg geen mondelinge behandeling plaatsgevonden. Dat laatste is door de advocaten van [geintimeerden c.s.] bevestigd ter zitting van dit hof. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking in r.o. 2.3 ook overwogen dat [geintimeerden c.s.] geen bezwaar hebben tegen het verzoek van [appellanten c.s.] en dat zij zal overgaan tot toewijzing van het verzoek. Met betrekking tot deze toewijzing is geen enkele beperking aangegeven.
De zinsnede in het dictum ‘wijst het meer of anders verzochte af’ komt het hof dan ook voor als een kennelijke vergissing. Zulks te meer omdat in de overwegingen van de rechtbank in het geheel geen onderbouwing voor een (gedeeltelijke) afwijzing te lezen is, terwijl de jurisprudentie van de Hoge Raad (Hoge Raad 21 november 2008 ECLI:NL:HR:2008:BF3938, zoals recent nog bevestigd door de Hoge Raad op 22 december 2017 ECLI:NL:HR:2017:3250, r.o. 4.2.3.) daartoe toch zeker aanleiding had moeten geven.
Dat de rechter-commissaris tijdens het getuigenverhoor van 22 mei 2018 heeft besloten dat het voorlopig getuigenverhoor zich
voorlopigdiende te beperken tot de kwestie Roemenië (zie het citaat hiervoor onder r.o. 3.1.12) , maakt het voorgaande niet anders nu de rechter-commissaris deze
voorlopigebeslissing “
in afwachting van de procedure in hoger beroep”heeft genomen. Ook op dit punt acht het hof de namens de rechter-commissaris geschreven brief d.d. 16 mei 2018 duidelijk. Hierin is immers uitdrukkelijk aangegeven dat de behandelend rechter-commissaris, uitgaande van beide stukken (hof: verzoekschrift en aanvulling op verzoekschrift), bij de verhoren ervan zal uitgaan, dat het voorlopig getuigenverhoor zich richt op:
a. Het verkrijgen van bewijs omtrent de juistheid van de stelling dat [geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] zich ten koste van verzoekers hebben verrijkt door fictieve verkopen in Roemenië;
b. Het verkrijgen van bewijs omtrent de juistheid van de stelling dat [geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] met behulp van vertrouwelijke gegevens van [Agro ] stelselmatig en substantieel het duurzame bedrijfsdebiet van [Agro ] afbreken.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat het verzoek van [appellanten c.s.] volledig door de rechtbank is toegewezen.
3.4.2.
Voor de duidelijkheid duidt het hof de beschikking van 23 januari 2018 als volgt:
dat daarbij het verzoek tot het horen van de getuigen [geintimeerde 2] , [geintimeerde 3] en [de vader van geintimeerde 2] teneinde bewijs te verkrijgen omtrent
(A)de juistheid van de stelling dat [geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] zich ten koste van [appellanten c.s.] hebben verrijkt door fictieve verkopen in Roemenië,
en omtrent de juistheid van de navolgende feiten en rechten:
(a)[geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] hebben dusdanig gehandeld dat [Agro ]
schade heeft geleden, voor welke schade [geintimeerde 2] en [geintimeerde 3]
aansprakelijk zijn;
(b)[Agro ] heeft onverschuldigde betalingen gedaan aan [geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] ;
(c)de schade van [appellanten c.s.] heeft de omvang zoals uit het interne onderzoek blijkt, althans de omvang van de schade moet worden vastgesteld;
(d)[geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] hebben vermogen waarop [appellanten c.s.] hun vordering kunnen verhalen;
(e)[beheer 2] Beheer heeft een onjuiste voorstelling van zaken gegeven aan [de vennootschap naar Frans recht] en
[de vennootschap naar Belgisch recht] in het kader van de koop van het (indirecte) aandelenbelang van [beheer 2]
Beheer in [Agro ] door [de vennootschap naar Frans recht] en [de vennootschap naar Belgisch recht] ,
alsmede tot het horen van de getuigen [geintimeerde 2] , [geintimeerde 3] , [de vader van geintimeerde 2] , [getuige 4] en [getuige 5] teneinde bewijs te verkrijgen omtrent
(B)de juistheid van de stelling dat [geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] met behulp van vertrouwelijke gegevens van [Agro ] stelselmatig en substantieel het duurzame bedrijfsdebiet van [Agro ] afbreken,
en omtrent de juistheid van de navolgende feiten en rechten:
(f)[geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] (en ook [de vader van geintimeerde 2] ) zijn aandeelhouder van
[de vennootschap] ;
(g)[geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] (en ook [de vader van geintimeerde 2] , [getuige 4] en [getuige 5] )
zijn werkzaam voor [de vennootschap] ;
(h)[geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] (en ook [de vader van geintimeerde 2] , [getuige 4] en [getuige 5] )
ontvangen vergoedingen van [de vennootschap] ;
(i)[geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] (en ook [getuige 4] ) ontplooien aan [Agro ]
concurrerende activiteiten (al dan niet) door middel van [de vennootschap] ;
(j)[geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] (en ook [getuige 4] ) breken stelselmatig en
substantieel het duurzame bedrijfsdebiet van [Agro ] af, onder andere door het
stelselmatig benaderen van klanten van [Agro ] en/of door het gebruiken en/of
laten gebruiken van techniek van [Agro ] , (al dan niet) door middel van [de vennootschap] ;
(k)[geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] (en ook [getuige 4] ) hebben hulpmiddelen van [Agro ] ontvreemd die zij vertrouwelijk van [Agro ] ter beschikking hebben gekregen, zoals klantenbestanden en technische tekeningen,
is toegewezen en daartoe een voorlopig getuigenverhoor is bevolen.
3.4.3
Ingevolge artikel 188 lid 2 Rv is tegen een toegewezen verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor geen hogere voorziening toegelaten. Nu het verzoek van [appellanten c.s.] – zoals uit de voorafgaande rechtsoverwegingen volgt – naar het oordeel van het hof volledig is toegewezen, volgt daaruit reeds dat het hof niet aan een inhoudelijke beoordeling toekomt van hetgeen door partijen overigens is aangevoerd en zal het hof [appellanten c.s.] niet-ontvankelijk verklaren.
3.5.
Het hof ziet in het voorgaande, in het bijzonder ook in de omstandigheden van bekendheid van [geintimeerden c.s.] met de inhoud van de brief van de rechtbank van 16 mei 2018 en het feit dat de rechter-commissaris het voorlopig getuigenverhoor slechts ‘in afwachting van een beslissing van het hof’ ‘voorlopig’ heeft beperkt, aanleiding om [geintimeerden c.s.] , nu deze als het ware nodeloos een behandeling in hoger beroep heeft ‘uitgelokt’, conform het verzoek van [appellanten c.s.] als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep. Het hof zal tevens -als verzocht- deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
De proceskosten in eerste aanleg, ter zake waarvan [appellanten c.s.] eveneens veroordeling wenst van [geintimeerden c.s.] , zullen voorts worden gereserveerd totdat in de hoofdzaak tussen partijen zal zijn beslist.

4.De beslissing

Het hof:
verstaat dat het verzoek van [appellanten c.s.] door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, bij beschikking van 23 januari 2018 (volledig) is toegewezen als hierboven onder 3.4.2. nader door het hof geduid;
verklaart [appellanten c.s.] niet-ontvankelijk in het door hen ingestelde hoger beroep van de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 23 januari 2018;
veroordeelt [geintimeerden c.s.] in de kosten van het geding in hoger beroep als aan de zijde van [appellanten c.s.] gevallen, tot op heden begroot op € 726,-- ter zake van verschotten en € 2.148,-- ter zake van salaris advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.P. Zweers - van Vollenhoven, R.R.M. de Moor en R.J.M.G. Rulkens en is in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2018.