3.4.1.Nu ingevolge artikel 188 lid 2 Rv tegen een toegewezen verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor geen hogere voorziening is toegelaten dient allereerst de vraag te worden beantwoord of de rechtbank in de beschikking van 23 januari 2018 het verzoek van [appellanten c.s.] gedeeltelijk heeft afgewezen. Daarvoor neemt het hof het volgende in aanmerking:
In het verzoekschrift van 29 juni 2017 hebben [appellanten c.s.] verzocht de getuigen [geintimeerde 2] , [geintimeerde 3] en [de vader van geintimeerde 2] (de vader van [geintimeerde 2] ) te horen, teneinde bewijs te verkrijgen omtrent de juistheid van de stelling dat [geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] zich ten koste van [appellanten c.s.] hebben verrijkt door fictieve verkopen in Roemenië. Voorts hebben [appellanten c.s.] in het verzoekschrift d.d. 29 juni 2017 verzocht voornoemde getuigen te horen, teneinde de in dat verzoekschrift onder 4 (a) tot en met (e) opgesomde feiten en rechten te bewijzen.
In het aanvullend verzoekschrift d.d. 13 oktober 2017 hebben [appellanten c.s.] tevens nader verzocht de getuigen [geintimeerde 2] , [geintimeerde 3] , [de vader van geintimeerde 2] , [getuige 4] en [getuige 5] te horen, teneinde bewijs te verkrijgen omtrent de juistheid van de stelling dat [geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] met behulp van vertrouwelijke gegevens van [Agro ] stelselmatig en substantieel het duurzame bedrijfsdebiet van [Agro ] afbreken, alsmede bewijs te verkrijgen van de in dat aanvullende verzoekschrift onder 6.2 (f) tot en met (k) opgesomde feiten en rechten.
In de (voorwaardelijk) bestreden beschikking wordt het verzoekschrift van 13 oktober 2017 vermeld. In het verzoekschrift van 13 oktober 2017 staat uitdrukkelijk dat sprake is van een aanvulling op het verzoekschrift van 29 juni 2017 en dat het verzoekschrift van 29 juni 2017 als herhaald ingelast moet worden beschouwd. Het verzoekschrift van 29 juni 2017 moet derhalve geacht worden te zijn opgenomen in het aanvullend verzoekschrift van 13 oktober 2017. Dit wordt ook bevestigd door de inhoud van de brief van de rechtbank van 16 mei 2018 (hiervoor onder r.o. 3.1.11 geciteerd). Het hof gaat er aldus vanuit dat de rechtbank heeft beslist op het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor zoals geformuleerd in én het verzoekschrift van 29 juni 2017 én het aanvullende verzoekschrift van 13 oktober 2017.
Voorts neemt het hof in aanmerking het door [appellanten c.s.] aangevoerde dat [geintimeerden c.s.] aanvankelijk op 12 oktober 2017 te kennen hebben gegeven verweer te willen voeren tegen het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor en zij voorts een dag voor de geplande mondelinge behandeling telefonisch hebben doorgegeven dat zij toch geen verweer zullen voeren. Deze gang van zaken is niet betwist door [geintimeerden c.s.] . Er heeft vervolgens in eerste aanleg geen mondelinge behandeling plaatsgevonden. Dat laatste is door de advocaten van [geintimeerden c.s.] bevestigd ter zitting van dit hof. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking in r.o. 2.3 ook overwogen dat [geintimeerden c.s.] geen bezwaar hebben tegen het verzoek van [appellanten c.s.] en dat zij zal overgaan tot toewijzing van het verzoek. Met betrekking tot deze toewijzing is geen enkele beperking aangegeven.
De zinsnede in het dictum ‘wijst het meer of anders verzochte af’ komt het hof dan ook voor als een kennelijke vergissing. Zulks te meer omdat in de overwegingen van de rechtbank in het geheel geen onderbouwing voor een (gedeeltelijke) afwijzing te lezen is, terwijl de jurisprudentie van de Hoge Raad (Hoge Raad 21 november 2008 ECLI:NL:HR:2008:BF3938, zoals recent nog bevestigd door de Hoge Raad op 22 december 2017 ECLI:NL:HR:2017:3250, r.o. 4.2.3.) daartoe toch zeker aanleiding had moeten geven. Dat de rechter-commissaris tijdens het getuigenverhoor van 22 mei 2018 heeft besloten dat het voorlopig getuigenverhoor zich
voorlopigdiende te beperken tot de kwestie Roemenië (zie het citaat hiervoor onder r.o. 3.1.12) , maakt het voorgaande niet anders nu de rechter-commissaris deze
voorlopigebeslissing “
in afwachting van de procedure in hoger beroep”heeft genomen. Ook op dit punt acht het hof de namens de rechter-commissaris geschreven brief d.d. 16 mei 2018 duidelijk. Hierin is immers uitdrukkelijk aangegeven dat de behandelend rechter-commissaris, uitgaande van beide stukken (hof: verzoekschrift en aanvulling op verzoekschrift), bij de verhoren ervan zal uitgaan, dat het voorlopig getuigenverhoor zich richt op:
a. Het verkrijgen van bewijs omtrent de juistheid van de stelling dat [geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] zich ten koste van verzoekers hebben verrijkt door fictieve verkopen in Roemenië;
b. Het verkrijgen van bewijs omtrent de juistheid van de stelling dat [geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] met behulp van vertrouwelijke gegevens van [Agro ] stelselmatig en substantieel het duurzame bedrijfsdebiet van [Agro ] afbreken.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat het verzoek van [appellanten c.s.] volledig door de rechtbank is toegewezen.
3.4.2.Voor de duidelijkheid duidt het hof de beschikking van 23 januari 2018 als volgt:
dat daarbij het verzoek tot het horen van de getuigen [geintimeerde 2] , [geintimeerde 3] en [de vader van geintimeerde 2] teneinde bewijs te verkrijgen omtrent
(A)de juistheid van de stelling dat [geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] zich ten koste van [appellanten c.s.] hebben verrijkt door fictieve verkopen in Roemenië,
en omtrent de juistheid van de navolgende feiten en rechten:
(a)[geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] hebben dusdanig gehandeld dat [Agro ]
schade heeft geleden, voor welke schade [geintimeerde 2] en [geintimeerde 3]
aansprakelijk zijn;
(b)[Agro ] heeft onverschuldigde betalingen gedaan aan [geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] ;
(c)de schade van [appellanten c.s.] heeft de omvang zoals uit het interne onderzoek blijkt, althans de omvang van de schade moet worden vastgesteld;
(d)[geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] hebben vermogen waarop [appellanten c.s.] hun vordering kunnen verhalen;
(e)[beheer 2] Beheer heeft een onjuiste voorstelling van zaken gegeven aan [de vennootschap naar Frans recht] en
[de vennootschap naar Belgisch recht] in het kader van de koop van het (indirecte) aandelenbelang van [beheer 2]
Beheer in [Agro ] door [de vennootschap naar Frans recht] en [de vennootschap naar Belgisch recht] ,
alsmede tot het horen van de getuigen [geintimeerde 2] , [geintimeerde 3] , [de vader van geintimeerde 2] , [getuige 4] en [getuige 5] teneinde bewijs te verkrijgen omtrent
(B)de juistheid van de stelling dat [geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] met behulp van vertrouwelijke gegevens van [Agro ] stelselmatig en substantieel het duurzame bedrijfsdebiet van [Agro ] afbreken,
en omtrent de juistheid van de navolgende feiten en rechten:
(f)[geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] (en ook [de vader van geintimeerde 2] ) zijn aandeelhouder van
[de vennootschap] ;
(g)[geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] (en ook [de vader van geintimeerde 2] , [getuige 4] en [getuige 5] )
zijn werkzaam voor [de vennootschap] ;
(h)[geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] (en ook [de vader van geintimeerde 2] , [getuige 4] en [getuige 5] )
ontvangen vergoedingen van [de vennootschap] ;
(i)[geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] (en ook [getuige 4] ) ontplooien aan [Agro ]
concurrerende activiteiten (al dan niet) door middel van [de vennootschap] ;
(j)[geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] (en ook [getuige 4] ) breken stelselmatig en
substantieel het duurzame bedrijfsdebiet van [Agro ] af, onder andere door het
stelselmatig benaderen van klanten van [Agro ] en/of door het gebruiken en/of
laten gebruiken van techniek van [Agro ] , (al dan niet) door middel van [de vennootschap] ;
(k)[geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] (en ook [getuige 4] ) hebben hulpmiddelen van [Agro ] ontvreemd die zij vertrouwelijk van [Agro ] ter beschikking hebben gekregen, zoals klantenbestanden en technische tekeningen,
is toegewezen en daartoe een voorlopig getuigenverhoor is bevolen.