In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 4 mei 2017. De zaak betreft een geschil tussen een belanghebbende, wonende te [Z], en de inspecteur van de Belastingdienst over de aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2010. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag, die was opgelegd door de inspecteur, en het hoger beroep was ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank.
Tijdens de zitting op 11 oktober 2018 zijn de partijen gehoord, waaronder de belanghebbende en zijn gemachtigde, alsook vertegenwoordigers van de Inspecteur. Na de behandeling van de zaak heeft het Hof op 25 oktober 2018 mondeling uitspraak gedaan. Het Hof heeft het hoger beroep van de belanghebbende gegrond verklaard en het incidenteel hoger beroep van de Inspecteur ongegrond verklaard. De uitspraak van de Rechtbank is gedeeltelijk vernietigd, waarbij het belastbare inkomen uit werk en woning is verminderd tot een nieuw vastgesteld bedrag.
Daarnaast heeft het Hof bepaald dat de Inspecteur het griffierecht van € 124 aan de belanghebbende dient te vergoeden, aangezien de uitspraak van de Rechtbank werd vernietigd. De partijen zijn ter zitting tot overeenstemming gekomen over de proceskosten, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.