ECLI:NL:GHSHE:2018:4341

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 oktober 2018
Publicatiedatum
23 oktober 2018
Zaaknummer
200.197.114_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over tekortkomingen in aanneming van werk en schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van RD Benelux B.V. tegen Bouwbedrijf B.V. inzake een aannemingsovereenkomst voor de bouw van een prefab woning in België. De appellante, RD Benelux B.V., heeft de aannemer, Bouwbedrijf B.V., aangeklaagd wegens tekortkomingen in de uitvoering van het werk, waaronder gebrekkig stucwerk en ongelijke tegelvloeren. De rechtbank Limburg heeft in eerste aanleg geoordeeld dat de appellante een bedrag van € 12.046,36 aan de aannemer moest betalen, vermeerderd met rente en kosten. In hoger beroep heeft de appellante 42 grieven ingediend en verzocht om vernietiging van het vonnis en om een verklaring voor recht dat zij gerechtigd is om haar betalingsverplichting te verrekenen met de schade die zij heeft geleden door de tekortkomingen van de aannemer. Het hof heeft geoordeeld dat de aannemer toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst en dat de appellante haar betalingsverplichting kan verrekenen met de schade die zij heeft geleden. Het hof heeft de vordering van de aannemer tot betaling van € 9.280,02 toegewezen, maar ook geoordeeld dat de schadevergoeding voor de tekortkomingen nader moet worden opgemaakt bij staat. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.197.114/01
arrest van 23 oktober 2018
in de zaak van
RD Benelux B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. J.G.C. van Baar te Sittard,
tegen
Bouwbedrijf [bouwbedrijf] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. A.A.M. van Exsel te Boxtel,
op het bij exploot van dagvaarding van 2 augustus 2016 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 4 mei 2016, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen [appellante] als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie en [geïntimeerde] als eiseres in conventie, verweerster in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/192672/ HA ZA 14-345)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met één productie;
  • de memorie van grieven met eiswijziging;
  • de memorie van antwoord met producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank heeft de navolgende feiten vastgesteld.
“2.1. De familie [de familie] heeft van [appellante] een (nog te bouwen) prefab woning in [plaats 1] (België) - hierna: de woning - gekocht.
2.2.
[appellante] heeft bij e-mail van 29 augustus 2012 [geïntimeerde] om een offerte gevraagd voor door [geïntimeerde] ten behoeve van de montage en afbouw van de woning te verrichten werkzaamheden. Zij heeft [geïntimeerde] op 11 oktober 2012 een voorlopige planning van het werk gemaild. Volgens die planning zou de woning op 30 november 2012 moeten worden opgeleverd.
2.3.
Op 27 oktober 2012 hebben de partijen een mondelinge overeenkomst betreffende de montage en afbouw van de woning gesloten.
2.4
[geïntimeerde] heeft het werk uitgevoerd tussen 7 november 2012 en 21 december 2016. Zij heeft daarbij onderaannemers ingeschakeld. [geïntimeerde] heeft op 22/23 november 2012 - 3 dagen later dan volgens de voorlopige planning d.d. 11 oktober 2012 - het buitenstucwerk aan de woning verricht.
2.5
[appellante] heeft [geïntimeerde] per mail van 5 december 2012 onder meer geschreven:
Het buitenstucwerk is niet acceptabel. In het bovenste gedeelte zitten diepe strepen, in het onderste deel is beschadiging opgetreden als gevolg van water. Beneden moet nog 1 wand en de achterkant van de muur gestuct.
(…)
Afspraak morgen om alles te bekijken en bespreken wat er met stucwerk en steiger gebeurt.
De woning dient midden volgende week gereed zijn.
2.6
[appellante] heeft de woning rond de jaarwisseling 2012/2013 opgeleverd aan de familie [de familie] , die de woning meteen heeft betrokken. De familie [de familie] heeft de laatste termijn van 5% van de aanneemsom op 20 december 2012 aan [appellante] voldaan, maar de betaling van de factuur d.d. 31 december 2012 van € 27.262,74 inzake meerwerk opgeschort.
2.7
[appellante] heeft in december 2012 de facturen [factuur 1] (€ 5.000,-), [factuur 2] (€ 3.600,-) en [factuur 3]
(€ 7.500,-) voor door [geïntimeerde] aan de woning verrichte werkzaamheden voldaan.
2.8
[geïntimeerde] heeft [appellante] factuur [factuur 4] d.d. 27 december 2012 (met als omschrijving “voorschotfactuur tbv afrekening woonhuis te [plaats 1] ”) ad € 7.500,- gezonden.
2.9
[appellante] heeft [geïntimeerde] op 14 januari 2013 gemaild:
Onderstaand de nog uit te voeren werken, c.q. de tekortkomingen aan de woning (…) te [plaats 1]
Op het glas van het raam op de slaapkamer beneden zit iets, waarschijnlijk van het stucwerk, dat er niet af gaat.
Op heel veel plaatsen in het huis zitten (soms grote klodders) tegellijm op de tegels, die de klant er niet af krijgt.
Er zitten grote hoogteverschillen in de vloer op de BG, dat is goed voelbaar als je loopt, maar ook te meten met een rij of waterpas. Volgens klant is het wel 3 cm.
Ik heb hierop meerdere malen gewezen na het leggen van de vloer, de tegelzetter zou e.e.a. oplossen, maar dat is niet gebeurd.
4. Er moeten nog tegelplinten worden geplaatst (deels weglaten i.v.m. keuken).
5. Bij voordeur en terrasdeuren binnendorpels (besteld voor week 8).
6. Schilderwerk boeiboorden en vensterbanken rondom trap.
7. De deur van de WC beneden past niet goed; als je op de WC zit kun je door de kieren naar buiten kijken
De deur van de berging valt open, is niet in te stellen.
8. Er zijn wanden gestukadoord die niet hoefden, daarop heb ik [naam 1] gewezen, het gaat om de wand achter de keuken en een wand in de slaapkamer (daar staan volledige kastenwanden).
9. Als de stukadoor er is moeten binnen wat kleine beschadigheden afgewerkt (bij het plaatsen van de trap zijn wanden beschadigd, deze zijn al bijgemaakt door [naam 2] ).
10. Het buitenstucwerk is niet klaar, maar wat klaar is is niet acceptabel. Het stucwerk is niet vlak, er zitten hobbels in op plaatsen waar EPS is geplaatst en waar de stukadoor heeft bijgewerkt (bij verdiepingsvloeren).
Alle wanden hebben strepen als gevolg van regen direct na stukadoren. Op sommige plaatsen is het stucwerk volledig verdwenen als gevolg van water en beschadigingen (o.a. loshangende provisorisch regenpijp).
(…)
E.e.a. overleggen als het weer de werken toelaat.
2.1
[geïntimeerde] heeft op (maandag) 4 februari 2013 [appellante] gemaild:
Ik heb het een en ander in kaart gebracht van de mail van 14 januari. Daarop heb ik geprobeerd je te bellen. Morgen zal ik het een en ander toelichten.
Wel zijn wij woensdag ochtend daar om enkele punten op te gaan lossen en andere inzichtelijk te maken. Naar aanleiding daarvan zal ik afspraken maken met tegelzetter en stucadoor.
(…)
Woensdag zullen we ook even per onderdeel (punten 1 t/m 10, mail 14-1-2013 even afspreken hoe mee om te gaan. eind afrekening zullen we hier op afstemmen.
2.11 6
februari 2013 hebben de partijen de in de lijst van 14 januari 2013 opgenomen gebreken besproken. Vervolgens heeft [geïntimeerde] t/m 20 februari 2013 herstelwerkzaamheden aan de woning verricht.
2.12
Mw. [de familie] heeft op 13 februari 2013 op de lijst met gebreken van 14 januari 2013 geschreven dat de punten 1, 2, 4, 6 en 7 afgewerkt waren en de lijst ondertekend.
2.13
[geïntimeerde] heeft de onder de punten 8 en 9 van de lijst van 14 januari 2013 bedoelde gebreken aan het binnenstucwerk op 20 februari 2013 hersteld.
2.14
[geïntimeerde] heeft de gebreken, bedoeld in de punten 3, 5 en 10 van de lijst van 14 januari 2013, niet hersteld.
2.15
[appellante] heeft [geïntimeerde] bij mail van 11 maart 2013 onder meer geschreven:
bij [de familie] is nogal wat misgegaan; gelukkig kon het meeste worden opgelost, hoewel we inmiddels 3 maanden na oplevering nog steeds wachten op de 3 dorpels (eerst waren ze niet besteld, vervolgens pasten ze niet, er moet een schuine dorpel komen bij de voordeur).
De vloer van de BG is een ramp, d.w.z. dat die vloer behoorlijk scheef ligt. Het hoogteverschil over de breedte van de keuken onder de kastenwand is maar liefst 4 cm. Bij de voordeur ligt de vloer links 2 cm lager dan rechts en dat is goed te zien. Eigenlijk moet die vloer eruit, zo kun je geen woning opleveren, ik kan deze woning nooit als referentie gebruiken. De klant woont echter in het huis en wil geen breekwerk en rommel, dat kan ik me goed voorstellen. Hij wil compensatie, een korting dus en jullie moeten maar een voorstel doen, de vloer helemaal opnieuw kan wel 10.000 Euro kosten (ik heb het niet echt uitgerekend). Doe maar een voorstel, dan leg ik het aan de klant voor.
Overigens is het werk dat de tegelzetter in de gang heeft overgedaan niet beter geworden, juist slechter, de tegels liggen nog altijd schuin, maar nu steken de tegels ook nog uit boven de tegels ernaast.
Uiteraard moet het buitenstucwerk nog gedaan, de klant laat een fors bedrag openstaan.
En dan heb ik 3 maanden na oplevering nog steeds geen afrekening. Hoe kan ik nu zaken doen met jullie en nieuwe opdrachten aannemen als ik niet weet wat jullie berekenen?
Jullie sturen een voorschotfactuur, maar als ik de gewerkte uren bereken zou dat ongeveer de eindafrekening moeten zijn. Maar wie zorgt dan nog voor het stucwerk buiten en hoe zit het met de vloer waarvoor de klant niet wil betalen?
En wat het spuitwerk binnen precies kost en het leggen van de tegels weet ik ook niet, dus ik kan niet factureren, dus wordt het niet betaald. Hoe langer het duurt voordat je een rekening stuurt, hoe kleiner de kans dat die (helemaal) betaald gaat worden.
2.16
[geïntimeerde] heeft hierop dezelfde dag gereageerd door [appellante] een financieel overzicht te mailen en daarbij onder andere te schrijven:
De afspraak was dat we (behoudens de liggende offertes) de kostprijs (offertes) bij u zouden neerleggen en hier een 10% commissie op zouden tellen. Daarnaast zouden de arbeidsuren worden verrekend op basis van 35,- per uur. (…)
Totaal zijn er 466 arbeidsuren ingegaan en in de begroting staan er 437 arbeidsuren verrekend. [naam 3] uren zijn dan ook als half geteld, aangezien hij een leerling is.
2.17
[geïntimeerde] heeft op 24 april 2013 [appellante] een mail doorgestuurd met als onderwerp “splitsing in eindafrekeing woon huis [plaats 1] ” en daarbij geschreven:
Ik stuur je toch maar even een mailtje, want na jouw toezegging om na de Pasen de onderstaande mail door telopen, heb ik tot op heden niet van je vernomen.
Ik ga dan ook de eindfactuur bij je indienen. Dit zullen wij doen op de werkzaamheden die wij hebben uitgevoerd en niet ter discussie staan. De onderstaande punten breng ik nog niet in rekening omdat deze nog niet akkoord zijn en/of nog niet zijn uitgevoerd.
Punt nummer 3 Smeren en leggen van de begane grond vloer,
De completen post brengen wij nog niet in rekening van € 1.182,-.
Punt nummer 5 Levering en aanbrengen dorpels tpv schuifdeur en voordeur
Brengen wij nog niet in rekening ivm met het nog niet aanbrengen hiervan € 469,-.
Punt nummer 10 Het verregen van de stucwerkgevel
Deze is ook nog niet uitgevoerd en tot die tijd worden de extra herstelkosten nog niet in rekening gebracht van € 2000,-.
Over de resterende kosten minus de reeds betaalde termijnen zal een factuur worden opgestuurd.
Daarna hoop ik dat je in overleg wil treden om de 3 bovenstaande punten op te lossen.
2.18
[geïntimeerde] heeft [appellante] factuur [factuur 5] d.d. 29 april 2013 gezonden. Daarin is vermeld:
Betalingscondities Betaling binnen 8 dagen
(…)
Totale aanneemsom woonhuis [plaats 1] € 47.301,78
Reeds gefactureerd € 23.600,00-
Nog niet akkoord en/of nog uit te voeren:
1. smeren/leggen van de begane grond vloer € 1.182,00-
2. Leveren en aanbrengen en dorpels tpv schuifdeur en voordeur € 469,00-
3. Het verregenen van de stucwerkgevel (zie mail d.d. 24-04-2013) € 2.000,00-
Totaalbedrag excl. BTW € 20.050,78
2.19
[geïntimeerde] heeft ter zake van de facturen [factuur 4] en [factuur 5] , alsmede van factuur [factuur 6] d.d. 21 februari 2013 (€ 316,37), op 6 en op 13 mei 2013 betalingsherinneringen aan [appellante] gezonden en verzocht deze facturen binnen 7 dagen te betalen.
2.2
[appellante] heeft [geïntimeerde] bij brief d.d. 16 mei 2013 geschreven:
Met dit schrijven stellen wij u aansprakelijk voor alle geleden en te lijden schade als gevolg van de door u uitgevoerde werkzaamheden in/aan de woning (…) te [plaats 1] .
Nadat wij maandenlang niets van u hebben vernomen en vrijwel geen enkele afspraak door u is nagekomen ontvangen wij opeens rekeningen, aanmaningen, urenstaten e.d. die onjuist zijn.
Wat betreft de uitgevoerde werken kunnen wij u melden, dat er vele en grote gebreken zijn, o.a. een vloer op de begane grond die centimeters hoogteverschil heeft, vloertegels die een golfbaan lijken (verschillen tot 1 cm), wandtegels die niet recht zitten, voegen die spontaan uiteen vallen, tegelplinten die van de muur vallen, enz. enz.
De door u in december 2012 bestelde dorpels zijn nog steeds niet geleverd en geplaatst.
Geplaatste deurkozijnen staan krom en de hoeken aan de bovenzijde zijn niet haaks en versprongen.
Het door u aangebrachte stucwerk buiten is desastreus. Het werk werd uitgevoerd in de stromende regen, regen die nota bene de dag tevoren door alle weersvoorspellers werd voorspeld. De wanden moeten worden afgeschuurd en het stucwerk moet opnieuw aangebracht.
Wij hebben grote twijfels inzake de geleverde kwaliteit en ook over de manier waarop de werken zijn uitgevoerd. Inmiddels staat bijv. vast, dat de steiger niet conform voorschriften en wensen was en dat prijzen van diverse onderaannemers niet marktconform waren.
Uw rekeningen wijken bovendien sterk af van de gemaakte afspraken. Bepaalde werken worden berekend aan de afgesproken (vierkante) meterprijs, maar tevens worden de uren voor de werken nog eens door [geïntimeerde] berekend.
Gezien het bovenstaande zien wij vooralsnog geen reden enige betaling te verrichten (…)
2.21
[geïntimeerde] heeft in een als 1e aanmaning aangeduide brief d.d. 23 mei 2013 [appellante] wederom verzocht de facturen [factuur 4] , [factuur 6] en [factuur 5] te betalen.
2.22
Namens [geïntimeerde] is [appellante] bij brief van 19 juli 2013 gesommeerd de facturen [factuur 5] en [factuur 4] te betalen en - onder andere - meegedeeld:
(…) Uw reden om dit bedrag onbetaald te laten is omdat de vloer niet recht zou lopen, het stucwerk buiten zou zijn verregend, en dorpels niet zijn geplaatst. Cliënte betwist in de eerste plaats voor een deel de door u genoemde gebreken, althans de verwijtbaarheid daarvan aan cliënte. Echter om niet in een discussie hierover te verzanden heeft cliënte de eindfactuur opgemaakt zonder de door u genoemde geschilpunten. Dit betekent dat alles dat aan u gefactureerd is is afgewerkt en door u is goedgekeurd en daar ook geen ingebrekestellingen of iets dergelijks van bekend zijn.
Voor de drie punten die nog niet afgewerkt zijn door cliënte geldt het volgende. Cliënte heeft aangegeven die punten te willen oplossen. (…)
2.23
[geïntimeerde] heeft [appellante] bij mail van 14 februari 2014 [appellante] gesommeerd om uiterlijk op 28 februari 2014 het totaalbedrag van de drie facturen van € 27.867,15 aan [geïntimeerde] te voldoen.
2.24
[appellante] heeft bedoelde drie facturen niet betaald.
2.25
De familie [de familie] wenst niet dat [appellante] en/of [geïntimeerde] nog (herstel)werkzaamheden in de woning verrichten.”
3.1.1.
Tegen de feiten onder 2.4., 2.6., 2.7., 2.12., 2.13., 2.14. zijn grieven I tot en met VI gericht. Voor zover van belang voor de beslissing, zal op die grieven hierna worden ingegaan. Van de hiervoor vermelde feiten waartegen geen grief is gericht, zal in hoger beroep worden uitgegaan.
3.2.
In de onderhavige procedure hebben partijen, zoals weergegeven door de rechtbank, gevorderd:

in conventie
[geïntimeerde] vordert de veroordeling van [appellante] tot betaling van € 27.867,15, vermeerderd met rente en (beslag)kosten.
Zij stelt daartoe, samengevat, dat [appellante] op basis van de onderaannemingsovereenkomst gehouden is tot betaling van de afrekening, die tot uitdrukking komt in de facturen [factuur 4]
(aanvulling hof: ten bedrage van € 7.500,-)en [factuur 5]
(aanvulling hof: ten bedrage van € 20.050,78). (Het hof vult verder aan dat van factuur [factuur 6] ten bedrage van € 316,37 betaling wordt gevorderd). Zij stelt dat de aanneemsom aanvankelijk € 43.488,- bedroeg, maar door in overleg met [appellante] gemaakte extra kosten uiteindelijk uitkwam op € 47.301,77, en dat zij - naast de door [appellante] verrichte betalingen van in totaal € 16.100,- - in totaal € 3.651,- aan kosten wegens eventuele oplevergebreken in mindering heeft gebracht.
in reconventie
[appellante] vordert, na vermindering van eis, een verklaring voor recht dat zij gerechtigd is om een eventuele betalingsverplichting aan [geïntimeerde] te verrekenen met de schade die [appellante] lijdt als gevolg van de toerekenbare tekortkoming van [geïntimeerde] in de nakoming van de (onder)aannemingsovereenkomst, alsmede veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van (een voorschot op) vervangende schadevergoeding nader op te maken bij staat, vermeerderd met rente en kosten.
Zij stelt daartoe, samengevat, dat zij door het gebrekkige werk van [geïntimeerde] schade heeft geleden en dat zij uit hoofde daarvan een tegenvordering op [geïntimeerde] heeft die zij kan verrekenen met de facturen [factuur 4] en [factuur 5] .”
3.3.
Partijen hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.4.
In het vonnis van waarvan beroep heeft de rechtbank als volgt beslist:
“in conventie
5.1.
veroordeelt [appellante] om aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 12.046,36 (exclusief BTW), vermeerderd met de wettelijke rente, bedoeld in art. 6:119a BW, over dat bedrag vanaf 7 mei 2013 tot de dag van volledige betaling, alsmede vermeerderd met de wettelijke rente, bedoeld in art. 6:119a BW, over € 316,36 van 2 maart 2013 tot 7 mei 2013,
5.2.
veroordeelt [appellante] om aan [geïntimeerde] te betalen de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.053,71,
5.3.
veroordeelt [appellante] in de proceskosten in conventie, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 4.292,52,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af
in reconventie
5.6.
wijst de vorderingen af,
5.7.
veroordeelt [appellante] in de proceskosten in reconventie, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 1.158,-,
5.8.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.”
3.5.
[appellante] heeft in hoger beroep 42 grieven aangevoerd. Zij heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van [geïntimeerde] in conventie alsnog af te wijzen. Voorts heeft zij haar in eerste aanleg in reconventie ingestelde vordering [appellante] vermeerderd in die zin dat zij nu vordert, uitvoerbaar bij voorraad:
1. te verklaren voor recht dat zij gerechtigd is om een eventuele betalingsverplichting aan [geïntimeerde] te verrekenen met de door haar geleden schade als gevolg van toerekenbare tekortkoming van [geïntimeerde] in de nakoming van de overeenkomst van aanneming van werk,
2. [geïntimeerde] te veroordelen tot vervangende schadevergoeding die zij lijdt als gevolg van de toerekenbare tekortkoming van [geïntimeerde] in de nakoming van de aannemingsovereenkomst, nader op te maken bij staat,
3. [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 30.000,- bij wege van voorschot op de te vergoeden vervangende schadevergoeding,
4. [geïntimeerde] te veroordelen tot terugbetaling van al hetgeen [appellante] op grond van het vonnis waarvan beroep heeft betaald, terug te betalen te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling en
5. [geïntimeerde] te veroordelen in de proceskosten in reconventie in eerste aanleg en in hoger beroep, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf twee dagen na betekening van dit arrest.
3.6.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het beroepen vonnis met veroordeling van [appellante] tot betaling van de kosten van het geding in beide instanties en tot betaling van de kosten van de deurwaarder met betrekking tot executiemaatregelen van genoemd vonnis van € 1.635,35.
3.7.
Door de grieven wordt de zaak in zijn geheel in hoger beroep voorgelegd, met uitzondering van de door de rechtbank afgewezen posten. [geïntimeerde] heeft immers geen incidenteel appel ingesteld. Deze posten kunnen dan ook niet alsnog worden toegewezen en zullen hierna alleen nog aan de orde komen voor zover dat relevant is voor de berekening van bepaalde bedragen.
Aanneemsom woonhuis [plaats 1] .
3.8.
[geïntimeerde] stelt dat de door [appellante] totaal verschuldigde aanneemsom voor het maken van het woonhuis te [plaats 1] € 47.301,78 exclusief btw (alle hierna genoemde bedragen zijn exclusief btw) bedraagt, zoals vermeld in haar factuur [factuur 5] van 29 april 2013 (productie 7) en gespecificeerd in overzichten van 27 maart 2013 (producties 71 en 72).
[geïntimeerde] baseert voormelde aanneemsom op haar stelling dat tussen partijen is overeengekomen dat zij recht heeft op € 3.600,- voor het leveren, monteren en demonteren van een steiger,
€ 5.000,- voor montage van de woning en dat zij ter zake van overige door haar verrichte werkzaamheden op regiebasis recht heeft op betaling van tegelwerk op wanden tegen € 19,25 per m2 en op vloeren tegen € 22,- m2, spuitwerk tegen € 6,- per m2 en overige werkzaamheden tegen € 35,- per uur (conclusie van repliek in conventie tevens antwoord in reconventie, nr. 4.). Voorts heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat [medewerker van geintimeerde 1] , verbonden aan [geïntimeerde] en [medewerker van appellante] , verbonden aan [appellante] , hebben afgesproken dat door [geïntimeerde] 10% van de inkoopprijs van materialen en 10% van de kosten van onderaannemers aan [appellante] in rekening gebracht mocht worden (conclusie van dupliek in reconventie, nr. 23.)
3.9.
[appellante] heeft in grief XVI uiteengezet hetgeen zij aan [geïntimeerde] verschuldigd is ter zake van de woning in [plaats 1] (memorie van grieven, nr. 135). [appellante] erkent in totaal verschuldigd te zijn € 22.385,-.
[appellante] erkent dat [geïntimeerde] op grond van de aanneemovereenkomst voor het leveren, monteren en demonteren van een steiger recht heeft op een bedrag van € 3.600,-, overeenkomstig de factuur van [geïntimeerde] van 29 november 2012 met nummer [factuur 2] (inleidende dagvaarding, onderdeel van productie 3), en voor montage van de woning recht heeft op € 5.000,-, conform de factuur van [geïntimeerde] van 22 november 2012 met nummer [factuur 1] (inleidende dagvaarding, onderdeel van productie 3).
[appellante] erkent verder dat [geïntimeerde] voor werkzaamheden op regiebasis recht heeft op € 13.485,- en € 300,- als schatting van materialen en overige posten (conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, nr. 85.). Voormeld bedrag van € 13.485,- is het resultaat van 435,5 uren tegen een tarief van € 30,- per uur en 28 uren van een stagiair tegen een tarief van € 15,-per uur. Voor dat aantal uren, inclusief uren voor spuit- en tegelwerk, verwijst [appellante] naar haar urenregistratie (memorie van grieven, nr. 136. en conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, productie 42).
Uit het voorgaande volgt dat [appellante] een totale aanneemsom van € 22.385,- (€ 3.600,- +
€ 5.000,- + € 13.485,- + 300,-) erkent.
[appellante] voert aan dat ten aanzien van een deel van de gefactureerde werkzaamheden een opdracht van haar aan [geïntimeerde] ontbreekt. Bovendien betwist [appellante] dat een deel van de in rekening gebrachte werkzaamheden door [geïntimeerde] zijn uitgevoerd. [appellante] merkt verder op dat [geïntimeerde] tarieven en prijzen in rekening brengt die niet zijn overeengekomen en die evenmin een redelijke prijs zijn. Tenslotte geeft [appellante] aan dat alles wat [geïntimeerde] is opgedragen in regie is uitgevoerd en opgenomen in de urenstaten die [appellante] heeft bijgehouden (memorie van grieven, nr. 52.).
Werkzaamheden op basis van vaste aanneemsommen.
3.10.
Gezien het voorgaande staat vast dat vaste aanneemsommen van
€ 3.600,-en
€ 5.000,-zijn overeengekomen. De overeengekomen werkzaamheden op basis van regie en de vergoeding van materialen en overige posten zijn bestreden door [appellante] voor zover uitstijgend boven € 13.485,- en € 300,-, zodat in zoverre niet vast staat dat [geïntimeerde] tot meer dan laatstgenoemde, door [appellante] erkende bedragen gerechtigd is. Het hof stelt, gelet op de hoofdregel van artikel 150 Rv, voorop dat op [geïntimeerde] de last rust voldoende te stellen en bij tegenspraak te bewijzen dat op grond van hetgeen partijen zijn overeengekomen en door [geïntimeerde] is uitgevoerd, [appellante] € 47.301,78 is verschuldigd. Immers [geïntimeerde] baseert op de door haar gestelde overeenkomst van aanneming van werk en de uitvoering daarvan haar vordering.
Werkzaamheden op regiebasis.
Tegels en spuitwerk.
3.11.
Uit de mail van 5 december 2012 van [medewerker van appellante] aan [medewerker van geintimeerde 1] (productie 33), blijkt dat [geïntimeerde] , zoals zij heeft aangevoerd, voor het spuiten van binnenwanden recht heeft op € 6,- per m2, voor het leggen van vloertegels, € 22,- m2 en voor het aanbrengen van wandtegels
€ 19,25 per m2.
3.11.1.
[appellante] heeft aangevoerd dat partijen nader mondeling overeen zijn gekomen dat het leggen en aanbrengen van tegels tegen het uurtarief van € 30,- geschiedt (conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie, nr. 23.). [appellante] heeft echter niet aangegeven wanneer dit is overeengekomen en door welke personen. Daarmee acht het hof het verweer van [appellante] , dat het aanbrengen van tegels tegen € 30,- per uur is overeengekomen, gezien voormelde mail van 5 december 2012 van [appellante] zelf, onvoldoende, zodat vast staat dat voor het tegelen voormelde vierkante meter-prijzen zijn overeengekomen.
3.12.
Uit productie 71 van [geïntimeerde] volgt dat in post 41 36,7 m2 aan wandtegels door [geïntimeerde] wordt berekend. [appellante] stelt dat op 35 m2 (conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, nr. 88.). Gezien voormeld nagenoeg nihil verschil gaat het hof ervan uit dat het om een afrondingsverschil gaat, zodat in redelijkheid van 36 m2 wordt uitgegaan. Tegen een tarief van € 19,25 komt dit neer op
€ 693,-waarop [geïntimeerde] recht heeft.
3.13.
Aan vloertegels heeft [geïntimeerde] in haar productie 71 (post 41) 9,9 m2 in badkamer en toilet en 155,6 m2, dus 165,5 m2 in totaal aan overige vloeren opgenomen. [appellante] komt uit op 153 m2 aan vloertegels (t.a.p., nr 88.). Het hof gaat ook hier uit van afrondingsverschillen en zal in redelijkheid uitgaan van het gemiddelde, namelijk afgerond 159 m2. Het tarief van
€ 22,- maakt dat [geïntimeerde] recht heeft op
€ 3.498,-.
3.14.
Wat het spuitwerk betreft zijn partijen het eens over 157,4 m2 voor plafonds en 316 m2 voor wanden (t.a.p. nr. 88 en productie 72 van [geïntimeerde] , post 40.2 en 40.3). Tegen tarief van € 6,- maakt dat
€ 2.840,00waartoe [geïntimeerde] gerechtigd is.
10% commissie op kosten materialen en onderaannemers.
3.15.
Tegen de afwijzing van deze vordering van [geïntimeerde] , is [geïntimeerde] niet incidenteel in appel in gekomen, zodat reeds daarom niet kan worden uitgegaan vaneen afspraak dat 10% commissie op kosten van materialen en onderaannemers is overeengekomen.
Ten overvloede overweegt het hof dat [geïntimeerde] niet voldoende heeft gesteld om te kunnen concluderen dat [appellante] in plaats van de door [geïntimeerde] zelf gestelde overeenkomst, zoals vermeld in 3.8., heeft ingestemd met een commissie van 10% over materiaalkosten en kosten van onderaanneming. Immers niet is aangegeven wanneer deze nadere overeenkomst zou zijn gesloten en wat de aanleiding was om de reeds gesloten overeenkomst te wijzigen. Het voorgaande maakt dat slechts de door [appellante] erkende
€ 300,-voor materialen en overige posten toewijsbaar zijn.
Gewerkte uren en tarief.
3.16.
Aangezien andere werkzaamheden tegen betaling anders dan op basis van urenvergoeding zijn door [geïntimeerde] niet voldoende zijn gesteld, of zijn afgewezen door de rechtbank en dus niet meer aan de orde zijn (zie 3.7.), dienen thans de gewerkte uren en het tarief te worden besproken.
[geïntimeerde] verwijst voor de specificatie van de gewerkte uren naar haar producties 71, 72 en 99. Het hof acht die specificaties van [geïntimeerde] , mede gelet op voormeld verweer van [appellante] , onvoldoende om haar vordering te kunnen onderbouwen. Immers uit die specificaties blijkt niet welke persoon verbonden aan [geïntimeerde] de in die producties vermelde uren heeft waargenomen en geregistreerd en wanneer en op welke wijze de uren zijn geregistreerd. Bovendien is niet gesteld dat [appellante] die uren heeft aanvaard. [appellante] heeft in dit verband onbetwist gesteld dat [geïntimeerde] geen werkbonnen heeft gebruikt die door [appellante] zijn afgetekend (memorie van grieven, nr. 21.).
Het voorgaande brengt mee dat niet meer dan de uren, exclusief spuit- en tegelwerk, zoals die uren blijken uit productie 42 opgemaakt door [appellante] en uiteengezet in haar memorie van grieven, nr. 135,, kunnen worden toegewezen. In productie 42 beloopt het totaal aan uren 463,5 (zie totaaltellingen onderaan: 249 + 28 + 94 + 90 + 2,5). In dit totaal aantal uren is 90 uren aan tegelwerk (regels 22 tot en met 25) en 2,5 uren aan kitten (regel 29) opgenomen en zijn 19,75 uren (regels 21, 23 en 24) als spuitwerk aangeduid.
Het hof stelt gezien het voorgaande het aantal door [geïntimeerde] gewerkte uren die zij gerechtigd is in rekening te brengen op 351,25 (463,5 – 90 – 2,5 – 19,75).
3.17.
[appellante] werpt op dat [geïntimeerde] heeft ingestemd met het uurtarief van € 30,- dat is neergelegd in de mail van 11 oktober 2012 van [appellante] aan [geïntimeerde] (memorie van grieven, nr. 116.). Deze stelling wordt verworpen.
Immers in genoemde mail van [appellante] aan [geïntimeerde] van 11 oktober 2012 (productie 27) wordt slechts op één plaats een tarief van € 30,- genoemd en wel bij de montage van de woning. Vast staat echter dat partijen een vast bedrag voor deze montage zijn overeengekomen, namelijk € 5.000,-. De montage van de woning is dus niet gebaseerd op een uurprijs. [appellante] kan aan de vermelding van € 30,- per uur voor de montage dus redelijkerwijs niet de verwachting ontlenen dat [geïntimeerde] heeft ingestemd met een tarief van € 30,- per uur voor andere werkzaamheden dan de montage. Daarbij komt dat voormelde mail slechts een voorlopige planning bevat.
Bovendien is het hof van oordeel dat [appellante] niet voldoende heeft gesteld dat [geïntimeerde] met de mail van 11 oktober 2012 heeft ingestemd. [appellante] heeft namelijk niet concreet aangegeven wanneer en wie namens [geïntimeerde] uitdrukkelijk zou hebben ingestemd met een uurtarief van € 30,-. Dit kon van [appellante] worden gevergd omdat tussen partijen vast staat dat de aannemingsovereenkomst mondeling is gesloten.
Tenslotte betrekt het hof in het oordeel dat [appellante] onvoldoende heeft gesteld ter zake van de instemming van [geïntimeerde] met € 30,- per uur, dat uit de factuur van 2 november 2012 met nummer [factuur 7] en de bijlage (productie 3) betreffende een woning in [plaats 2] , blijkt dat € 1.500,- aan [appellante] in rekening is gebracht voor 40 uren. Deze rekening is ook betaald door [appellante] . Op grond van het voorgaande concludeert het hof dat tussen partijen met betrekking tot de woning in [plaats 2] een hoger uurtarief dan € 30,- is overeengekomen. Door [appellante] is geen voldoende verklaring gegeven waarom [geïntimeerde] de werkzaamheden in [plaats 1] voor een lager tarief zou hebben willen aannemen dan voor de in dezelfde periode door [geïntimeerde] verrichte werkzaamheden in [plaats 2] . Zij heeft enkel gesteld dat de werkzaamheden in [plaats 2] niet te vergelijken zouden zijn met die in [plaats 1] en dat de opdracht in [plaats 2] klein was van omvang (memorie van grieven, nr. 120.). Dit acht het hof, zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet voldoende als verklaring voor aanvaarding door [geïntimeerde] van een lager tarief dan voor de werkzaamheden in [plaats 2] , noch voor een gerechtvaardigde verwachting van [appellante] dat [geïntimeerde] dat lagere tarief accepteerde.
3.18.
[appellante] heeft bezwaar gemaakt tegen het oordeel van de rechtbank dat € 35,- per uur redelijk is. Dit bezwaar wordt verworpen omdat, zoals hiervoor is overwogen, voor de werkzaamheden in [plaats 2] € 1.500,- voor 40 uren in rekening is gebracht en betaald en [appellante] onvoldoende heeft gesteld om te kunnen concluderen dat die werkzaamheden en daarmee het tarief niet als vergelijking kunnen dienen. Bovendien blijkt uit de facturen van de door [geïntimeerde] ingehuurde timmerlieden dat die een uurtarief van € 32,- hanteerden (productie 63). Deze prijs duidt er eveneens op dat na gebruikelijke opslag een prijs van € 35,- per uur redelijk wordt geacht.
3.19.
Op grond van het voorgaande komt het hof tot de slotsom dat [appellante] 351,25 uren tegen € 35,-, derhalve € 12.293,75 en 28 uren tegen € 17,50, (half tarief stagiair) zijnde
€ 490,- dus
€ 12.783,25in totaal wegens gewerkte uren is verschuldigd.
Niet (goed) uitgevoerde werkzaamheden.
3.20.
Partijen zijn het er over eens dat in ieder geval de bedragen op factuur [factuur 5] van
€ 1.182,-voor het smeren/leggen van de begane grondvloer,
€ 469,-voor het niet leveren en aanbrengen van dorpels ter plaatse van de schuifdeur en voordeur en
€ 2.000,-wegens het verregenen van de stucwerkgevel in mindering komen op de aanneemsom.
Slotsom.
3.21.
Gezien al het voorgaande heeft [geïntimeerde] voor de werkzaamheden ter zake van de woning in [plaats 1] recht op een aanneemsom van
€ 25.063,65(3.600 +5.000 + 300 + 693 + 3.498 + 2.840,40 + 12.783,25 – 1.182 – 469 - 2.000).
Aanneemsom woonhuis [plaats 2] .
3.22.
Ter zake van de woning in [plaats 2] heeft [geïntimeerde] € 316,37 in rekening gebracht bij [appellante] . Volgens factuur [factuur 6] betreft het herstelwerkzaamheden met betrekking tot eindvorsten (productie 84). [geïntimeerde] (conclusie van dupliek in reconventie, nr. 12.) heeft toegelicht dat de eindvorsten niet waren te vinden en dat zij, toen ze gevonden waren, heeft aangebracht. Daarom is zij gerechtigd de uren daarvoor te laten vergoeden.
3.23.
[appellante] voert aan dat [geïntimeerde] was vergeten de eindvorsten te plaatsen. Het plaatsen van de eindvorsten was onderdeel van de opdracht van [appellante] aan [geïntimeerde] (conclusie van dupliek in conventie tevens repliek in reconventie, nr. 48).
3.24.
Het hof is van oordeel, dat ook al zou [geïntimeerde] vergeten zijn de eindvorsten te leggen, zoals [appellante] stelt, [geïntimeerde] dan nog recht heeft op vergoeding van de gewerkte uren, aangezien de woning in [plaats 2] ook op basis van regie is aangenomen. [geïntimeerde] heeft dus recht op
€ 316,37.
Slotsom aanneemsom
3.25.
Tussen partijen staat vast dat [appellante] € 16.100,- heeft voldaan, zodat gezien hetgeen hiervoor is overwogen [appellante] nog verschuldigd is
€ 9.280,02(25.063,65 + 316,37 – 16.100).
Verrekening met schade wegens ondeugdelijke uitvoering woning [plaats 1] ?
3.26.
[appellante] wil haar betalingsverplichting verrekenen met de schade die zij lijdt als gevolg van tekortkomingen van [geïntimeerde] in de nakoming van de aannemingsovereenkomst ter zake van het woonhuis in [plaats 1] (conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, nr. 4. en 128.).
Buitenstucwerk.
Tekortkoming.
3.27.
[appellante] stelt dat het buitenstucwerk maar voor de helft is uitgevoerd, namelijk op twee van de vier wanden en dat in het wel uitgevoerde werk strepen zichtbaar zijn en dat stucwerk is beschadigd en weggespoeld en wel zodanig dat op sommige plaatsen geen stucwerk meer aanwezig is (memorie van grieven, nr. 59.).
[geïntimeerde] erkent dat het stucwerk aan de gevel herstel behoeft (memorie van antwoord, nr. 16.). Gelet hierop wordt de door [appellante] gestelde tekortkoming in de zin van artikel 6:74 BW als vaststaand aangemerkt.
Toerekenbaar.
3.28.
[geïntimeerde] werpt op dat het buitenstucwerk is verregend omdat de gevel niet beschermd was door een stuckap, hetgeen door [geïntimeerde] is verzocht maar door [appellante] is geweigerd (memorie van antwoord, nr. 39., conclusie van repliek tevens antwoord in reconventie, nr. 44.c.). Verder stelt zij dat uitstel van het stucwerk door [appellante] niet toegestaan werd, zelfs toen dat gegeven de weersomstandigheden geboden was.
Dit kennelijk beroep van [geïntimeerde] op het niet aan haar kunnen toerekenen van de tekortkoming als bedoeld in artikel 6:75 BW, wordt verworpen omdat [geïntimeerde] zelf stelt dat een stuckap vereist was. Daarvan uitgaande had [geïntimeerde] ofwel (i) moeten weigeren het stucwerk aan te brengen zolang geen stuckap aanwezig was, temeer nu regen was voorspeld, ofwel (ii) nu zij het stucwerk ondanks het ontbreken van een stuckap en voorspelling van regen toch uitvoerde, uitdrukkelijk moeten mededelen dat zij de gevolgen van verregening van het stucwerk niet voor haar rekening zou nemen. [geïntimeerde] heeft niet aangevoerd dat zij dit laatste heeft gedaan.
3.29.
Ook voert [geïntimeerde] aan dat het door [appellante] geleverde stucmateriaal na twee weken nog niet verhard bleek te zijn (conclusie van repliek tevens antwoord in reconventie, nr. 23). De oorzaak daarvan was volgens [geïntimeerde] dat [appellante] stucmateriaal heeft geleverd waarvan de houdbaarheidsdatum was verstreken (conclusie van repliek tevens antwoord in reconventie, nr. 44.c.; inleidende dagvaarding, nr. 29.), hetgeen wordt bevestigd door een foto (productie 17).
Gezien echter de mail van 20 augustus 2014 van [medewerker van de leverancier van het stucmateriaal] , verbonden aan [bouwprodukten] GmbH, de leverancier van het stucmateriaal, waarin wordt medegedeeld dat de vermelding van “3/11” op de zak waarin het materiaal is verpakt, de productiedatum van die zak is en niet van het materiaal (productie 53), had het op de weg van [geïntimeerde] gelegen haar stelling nader te onderbouwen. Dit heeft zij niet gedaan, zodat die stelling wordt verworpen.
3.30.
[geïntimeerde] doet er voorts een beroep op dat de woning rond de jaarwisseling 2012/2013, althans 13 februari 2013 is opgeleverd aan de familie [de familie] (productie 5), die de woning toen meteen heeft betrokken en daarmee de oplevering heeft aanvaard (memorie van antwoord, nr. 16. en 18.; inleidende dagvaarding, nr. 20.). Als gevolg van deze oplevering is het werk voor risico van [appellante] als opdrachtgeefster op grond van artikel 7:758 BW (conclusie van repliek tevens antwoord in reconventie, nr. 27.).
Echter in de mail van 14 januari 2013 (productie 4) bericht [medewerker van appellante] aan [medewerker van geintimeerde 1] dat het buitenstucwerk niet acceptabel is. Daarbij komt dat volgens de eigen stelling van [geïntimeerde] (inleidende dagvaarding, nr. 5.) door de opdrachtgeefster, mevrouw [de familie] , geen “krul” is gezet bij het stucwerk (productie 5). Gezien het voorgaande heeft [geïntimeerde] onvoldoende onderbouwd dat van (stilzwijgende) aanvaarding van het buitenstucwerk kan worden gesproken als bedoeld in artikel 7:758 lid 1 BW. Dat familie [de familie] na de oplevering de woning heeft betrokken, brengt niet mee dat voormeld gebrek is aanvaard. Daarbij komt dat [geïntimeerde] onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat het stucwerk aan de buitengevel van ondergeschikt belang is (memorie van antwoord, nr. 16.), nu uit de overgelegde foto’s (productie 49) blijkt dat het buitenstucwerk een aanzienlijk onderdeel uitmaakt van het aanzicht van de woning. [geïntimeerde] heeft bovendien in haar “Offerte”(onderdeel van productie 6, post 40) 224 m2 begroot voor stucwerk aan de buitengevel.
3.31.
Gezien het voorgaande is het hof van oordeel dat [geïntimeerde] toerekenbaar tekort is geschoten in haar verplichting om deugdelijk stucwerk aan de buitengevel op te leveren.
Verzuim.
3.32.
[appellante] voert aan dat [geïntimeerde] nooit stappen heeft ondernomen om dit gebrek te verhelpen en dat [geïntimeerde] weigert om aan die verplichting te voldoen (memorie van grieven, nr. 24.), althans nimmer een serieus en concreet aanbod heeft gedaan om de gebreken te herstellen en dat [geïntimeerde] tot dat herstel niet bereid was (memorie van grieven nr. 63.). Volgens [appellante] is het verzuim ingetreden op grond van artikel 6:83 onder c BW (conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, nr. 138).
[geïntimeerde] werpt tegen dat zij zich steeds bereid heeft verklaard het buitenstucwerk later onder gunstiger weersomstandigheden, omstreeks april/mei 2013, te herstellen (memorie van antwoord, nr. 41.).
3.33.
Op 23 november 2012, de dag nadat, althans waarop het buitenstucwerk werd aangebracht, heeft [appellante] geklaagd bij [geïntimeerde] over de kwaliteit daarvan (conclusie van antwoord tevens eis in reconventie nr. 29.), zo heeft [appellante] onbetwist gesteld.
Het hof constateert dat het stucwerk niet direct of zo spoedig mogelijk na deze klacht is hersteld door [geïntimeerde] . [geïntimeerde] heeft geen afdoende verklaring gegeven voor het niet direct, althans zo spoedig mogelijk na voormelde klacht van 23 november 2012 herstellen van de gebreken. [geïntimeerde] heeft namelijk niet aangegeven dat er direct na 23 november 2012 bij voortduring (bijvoorbeeld als gevolg van onwerkbaar weer) een beletsel was om het stucwerk te herstellen.
3.34.
Het hof wijst voorts op een mail van 5 december 2012 van [medewerker van appellante] aan [medewerker van geintimeerde 1] , inhoudende dat [appellante] het buitenstucwerk niet acceptabel vindt, dat in het bovenste gedeelte diepe strepen zitten, dat in het onderste deel beschadiging is opgetreden als gevolg van water, dat een afspraak is gemaakt om de volgende dag alles te bekijken en te bespreken wat er met het stucwerk moet gebeuren en dat de woning midden van de week daarna gereed dient te zijn (productie 33). [geïntimeerde] heeft niet gesteld dat naar aanleiding van dit bericht de daarin bedoelde afspraak is gemaakt en is besproken wat er met het stucwerk moet gebeuren.
3.35.
[geïntimeerde] voert aan dat zij begin januari 2013 aan [appellante] telefonisch heeft medegedeeld dat eerst haar facturen dienden te worden voldaan alvorens met de reparatie een aanvang zou worden genomen (conclusie van repliek tevens antwoord in reconventie, nr. 18).
[geïntimeerde] heeft niet vermeld op welke, begin januari 2013 openstaande facturen zij hier doelt. Het hof merkt op dat ten tijde van de klacht op 23 november 2012 de uiterste betaaldatum van de facturen van [geïntimeerde] , welke betrekking hadden op het woonhuis in [plaats 1] , nog niet was verstreken (zie de facturen van [geïntimeerde] met nummer [factuur 1] , [factuur 2] en [factuur 3] (productie 3) met betaaldata 30 november 2012 en 7 december 2012) ,. [geïntimeerde] kon dus ten tijde van de klacht over het stucwerk niet als voorwaarde voor herstel stellen dat eerst haar openstaande facturen voldaan moesten worden. Bovendien heeft [appellante] die facturen tot een totaalbedrag van € 16.100,- betaald.
Indien [geïntimeerde] met begin januari 2013 onbetaalde facturen doelt op factuur [factuur 4] voor de woning in [plaats 1] (productie 83), dan geldt dat daarvan de uiterste betaaldatum 4 januari 2013 was. Aannemende dat de betalingstermijn van voormelde factuur verstreken was, kon [geïntimeerde] , gezien de aan haar toe te rekenen tekortkoming waarvoor zij aansprakelijk was, in redelijkheid niet het herstel van het stucwerk opschorten zolang die factuur, die bovendien op een voorschot zag, niet was betaald.
3.36.
Het hof wijst er verder op dat [medewerker van appellante] nogmaals aan [medewerker van geintimeerde 1] per mail van 14 januari 2013 heeft bericht: (i)dat het buitenstucwerk niet acceptabel is, (ii) dat er bobbels zitten in de plaatsen waar EPS is geplaatst en waar de stukadoor heeft bijgewerkt, (iii) dat alle wanden strepen hebben als gevolg van regen direct na stukadoren, (iv) dat op sommige plaatsen het stucwerk volledig is verdwenen als gevolg van water en beschadigingen, en (v) dat er vijf emmers van 25 liter voorhanden zijn van elke stucwerkkleur en dat er een en ander overlegd moet worden als het weer de werken toelaat (productie 4). Op 4 februari 2013 heeft [medewerker van geintimeerde 4] , verbonden aan [geïntimeerde] , op deze mail gereageerd dat zij woensdagochtend (6 februari 2013) naar het werk zijn gekomen om punten op te lossen en inzichtelijk te maken en om per onderdeel af te spreken hoe daar mee om te gaan (productie 67). Echter niet is gesteld of gebleken dat [geïntimeerde] hierop gereageerd heeft in die zin dat zij tot herstel van het stucwerk over zou gaan, althans daartoe bereid was.
3.37.
[geïntimeerde] stelt verder dat is afgesproken dat in het voorjaar van 2013 een plan zou worden gemaakt voor het herstel van het buitenstucwerk, zulks in verband met de te verwachten koude en natte maanden januari en februari 2013 (memorie van antwoord, nr. 40. en conclusie van repliek tevens antwoord in reconventie, nr. 21.). Door [geïntimeerde] is echter niet gesteld wanneer en tussen wie die afspraak zou zijn gemaakt. Bovendien is niet gesteld dat aan deze gestelde afspraak gevolg is gegeven door [geïntimeerde] . Gelet op het voorgaande heeft [geïntimeerde] onvoldoende gesteld om te kunnen concluderen dat [appellante] heeft ingestemd met uitstel van het herstel tot het voorjaar.
3.38.
In een mail van 11 maart 2013 heeft [medewerker van geintimeerde 4] aan [medewerker van appellante] bericht dat hij die week een datum en tijdstip wil vastleggen voor het oplossen van de gevelstuc (productie 36). Echter niet is gesteld of gebleken dat hieraan gevolg is gegeven door [geïntimeerde] . Op 22 maart 2013 vraagt [medewerker van geintimeerde 4] namelijk wederom hoe zij de gevelstuc zouden moeten oplossen in de ogen van [medewerker van appellante] (productie 38). In de mail van 27 maart 2013 van [medewerker van geintimeerde 4] aan [medewerker van appellante] (productie 40) wordt nogmaals bericht dat nog afspraken gemaakt moeten worden over oplossing van het stucwerk.
3.39.
[medewerker van geintimeerde 4] schrijft in een mail van 24 april 2013 (productie 81) dat het herstelwerk ter zake van de verregende stucwerkgevel nog niet is uitgevoerd. [medewerker van geintimeerde 4] geeft hierbij echter niet aan wanneer dit werk wel zou worden uitgevoerd. In een brief namens [geïntimeerde] van 19 juli 2013 (productie 12) heeft [geïntimeerde] aangegeven het stucwerk te willen oplossen, maar een concrete oplossing wordt niet voorgesteld.
3.40.
Op grond van het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat [appellante] , gezien voormelde gedragingen van [geïntimeerde] , [geïntimeerde] onvoldoende concrete voorstellen heeft gedaan voor een daadwerkelijke oplossing, zodat [appellante] daaruit mocht afleiden dat [geïntimeerde] niet daadwerkelijk bereid was het stucwerk binnen redelijke tijd te herstellen (memorie van grieven, nr. 80.).
Bij dit oordeel betrekt het hof dat [geïntimeerde] zich op het –onterechte (zie 3.27 tot en met 3.29)- standpunt stelt dat de tekortkoming haar niet is toe te rekenen omdat het stucmateriaal ondeugdelijk was, de steiger geen stuckap had en [appellante] opdracht had gegeven om ondanks voorspelling van regen te gaan stuccen en dat zij daarvoor niet aansprakelijk is omdat het stucwerk is aanvaard. Voormeld standpunt duidt evenmin op daadwerkelijke bereidheid van [geïntimeerde] om het stucwerk te herstellen. [appellante] mocht er dan ook van uit gaan dat [geïntimeerde] in de nakoming van haar verbintenis om het buitenstucwerk deugdelijk op te leveren tekort zou schieten, zodat [geïntimeerde] in verzuim is geraakt wat betreft het stucwerk van de buitengevel, welk stucwerk niet is hersteld door [geïntimeerde] .
Schade.
3.41.
[appellante] heeft, nu [geïntimeerde] het stucwerk niet heeft hersteld en [geïntimeerde] te dien aanzien in verzuim is, de in artikel 6:127 BW bedoelde bevoegdheid haar betalingsverplichting te verrekenen met de door haar geleden schade.
3.42.
[appellante] stelt de schade vanwege het herstel van het stucwerk op meer dan
€ 10.000,-.(conclusie van dupliek tevens repliek in reconventie, nr. 93.). Volgens [appellante] moet het stucwerk verwijderd worden, moet nieuw materiaal worden aangeschaft (memorie van grieven, nr. 25. en 26.), moet het nieuwe materiaal worden opgebracht, moeten steigers worden geplaatst en zijn ervaren stukadoors er zeker één week mee bezig (conclusie van dupliek tevens repliek in reconventie, nr. 109.). In haar begroting komt [appellante] op € 2.000,- uit voor materiaal en € 8.000,- voor afschuren wanden, opnieuw aanbrengen putz en steigers (productie 55). Voor begeleiding van het herstel van het stucwerk en de tegelvloeren begroot [appellante] € 1.000,-.
[geïntimeerde] heeft de schadebegroting van [appellante] zodanig weersproken (memorie van antwoord, nr. 48.), dat van die begroting, die niet verder onderbouwd is dan hiervoor aangegeven, niet kan worden uitgegaan.
3.43.
[geïntimeerde] voert verder aan dat de oorzaak van de schade mede aan [appellante] is toe te rekenen (memorie van antwoord, nr. 48.). Hierbij doelt [geïntimeerde] kennelijk op de hiervoor in het kader van toerekenbaarheid weergegeven omstandigheid dat regen voorspeld was en er geen stuckap aanwezig was op de steiger en op haar stelling dat [appellante] geen uitstel van het stucwerk toestond. Het hof begrijpt dat [geïntimeerde] daarmee een beroep doet op het bepaalde in artikel 6:101 BW .
3.44.
Het hof is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet in staat om de schade in het kader van dit geding te begroten. Aangezien de mogelijkheid dat schade is geleden aannemelijk wordt geacht, zal het hof de zaak naar de schadestaat verwijzen.
Het beroep van [geïntimeerde] op artikel 6:101 BW zal in de schadestaatprocedure aan de orde kunnen komen (HR 27 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2774).
Het hof merkt ten behoeve van de schadestaatprocedure nog op dat bij de vaststelling van het door [appellante] aan [geïntimeerde] verschuldigde al rekening is gehouden met een door [geïntimeerde] in mindering gebrachte bedrag van € 2.000,-.
Tegelvloer.
Tekortkoming.
3.45.
Volgens [appellante] zijn de vloeren niet vakkundig gelegd. De tegelvloer op de begane grond is niet recht, er zijn grote hoogteverschillen van enkele centimeters die met het blote oog waarneembaar zijn, bij de voordeur is een hoogteverschil vastgesteld van 3 centimeter over een lengte van 3 meter, de vloer golft als je er over loopt en ook de tegelvloer op de eerste verdieping is niet recht; bij de wanden tussen twee slaapkamers is een hoogteverschil vastgesteld van 1,5 centimeter over een lengte van 3 meter (memorie van grieven, nr. 59. en 164.). [appellante] acht de kwaliteit van de tegelvloeren onvoldoende door de hoogteverschillen. Volgens [appellante] ligt de oorzaak in de uitvoering van de vloerafwerking en in ontoelaatbare maatafwijkingen in de ondergrond (memorie van grieven nr. 164. en 181.).
3.46.
[geïntimeerde] voert aan dat [appellante] ten onrechte stelt dat [geïntimeerde] het werk ondeugdelijk zou hebben uitgevoerd en de vloeren ernstige gebreken vertonen waarvoor [geïntimeerde] aansprakelijk is.
3.47.
[geïntimeerde] erkent dat de vloer is gaan trekken, golven en bollen (memorie van antwoord, nr. 89.), zodat het hof tot de conclusie komt dat het werk niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen van goed vakmanschap en er dus sprake is van een tekortkoming.
[geïntimeerde] heeft nog wel aangevoerd dat er met de tegelvloeren op de eerste verdieping niets aan de hand is (conclusie van repliek tevens antwoord in reconventie, nr. 44.b.), maar dat acht het hof geen voldoende betwisting van de concrete stelling van [appellante] dat bij de wanden tussen twee slaapkamers een hoogteverschil is vastgesteld van 1,5 centimeter over een lengte van 3 meter.
Toerekenbaar.
3.48.
[geïntimeerde] beroept zich er ter afwering van de toerekenbaarheid van die tekortkoming op dat dit het gevolg is van werkzaamheden aan het balkon door de familie [de familie] . Hierdoor zou vocht onder de vloer zijn geraakt (memorie van antwoord, nr. 89.). Ook waren volgens [geïntimeerde] de kopse zijden van de begane grondvloer niet geïsoleerd en lagen deze open, waardoor temperatuurverschillen en vochtschommelingen onder de tegelvloer konden optreden. Dit was volgens [geïntimeerde] het gevolg van werkzaamheden die de familie [de familie] zelf zou uitvoeren (memorie van antwoord, nr. 90.).
Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst [geïntimeerde] naar het rapport van ing. M. van Dijk (productie 98). Echter hierin wordt geschreven: (i) dat het voor rapporteur niet duidelijk is hoe de vloer is opgebouwd, (ii) dat nader beoordeeld dient te worden in hoeverre er sprake is van optrekkend of instromend vocht, (iii) dat de foto van het terras (hof: ook balkon genoemd) in ieder geval twijfels geeft over de juistheid en (iv) dat hij op basis van de aangeleverde gegevens geen oordeel kan vormen over de oorzaak van de onvlakheden in de begane grond vloer. Deze onderbouwing is derhalve onvoldoende om het standpunt van [geïntimeerde] te kunnen dragen dat de werkzaamheden van de familie [de familie] er toe hebben geleid dat vocht onder de vloer is gekomen.
Hierbij komt dat uit de door [appellante] overgelegde foto’s (productie 49) blijkt dat de ongelijke hoogten in de tegelvloer zich op diverse plaatsen voordoen. Door [geïntimeerde] is niet concreet aangegeven dat de geconstateerde ongelijke hoogten zich alle ter plaatse of in de directe omgeving van het terras/balkon en de kopse zijden van de begane grondvloer bevinden. Dat volgt ook niet zonder meer uit de foto’s, overgelegd als producties 86, 90 en 97 waarnaar [geïntimeerde] verwijst. Zodoende verschaft [geïntimeerde] onvoldoende onderbouwing van haar stelling dat de aangetroffen ongelijkheden zijn veroorzaakt door vocht dat onder de tegelvloer terecht is gekomen.
3.49.
[geïntimeerde] heeft ook nog naar voren gebracht dat het hoogteverschil op de vloer van de begane grond een gevolg is van: (a) het feit dat [appellante] te weinig Fermacellkorrels heeft besteld en dat [appellante] ondanks verzoek van [geïntimeerde] daartoe niet meer korrels heeft geleverd en (b) dat [appellante] opdracht gaf de vloer schuin af te smeren (inleidende dagvaarding, nr. 25., conclusie van repliek tevens antwoord in reconventie, nr. 16., memorie van antwoord, nr. 35.).
Ook dit doet niet af aan de toerekenbaarheid van [geïntimeerde] voor de tekortkoming. Indien zij het werk vanwege de gestelde handelwijze van [appellante] niet naar de eisen van goed vakmanschap kon uitvoeren, dan had zij de opdracht van [appellante] om toch de vloer te maken behoren te weigeren of [appellante] uitdrukkelijk behoren mede te delen dat [geïntimeerde] niet aansprakelijk kon worden gehouden voor ondeugdelijk werk (conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, nr. 104. en 105., conclusie van dupliek tevens repliek in reconventie, nr. 23. en 25 en memorie van grieven, nr. 173.). [geïntimeerde] heeft niet gesteld dat zij dat heeft gedaan.
3.50.
Volgens [geïntimeerde] heeft zij op één bepaalde locatie te weinig Fermacell-dekking kunnen aanbrengen vanwege een ventilatiebuis die door een door [appellante] ingehuurde installateur op een te hoog niveau was aangebracht (inleidende dagvaarding, nr. 27., memorie van antwoord, nr. 34.). Hierdoor is volgens [geïntimeerde] de vloer gaan bobbelen en bewegen. [geïntimeerde] heeft gesteld dat zij [appellante] daarop heeft gewezen, maar dat [appellante] opdracht heeft gegeven over de buis heen te werken (conclusie van repliek tevens antwoord in reconventie, nr. 16.).
Overeenkomstig het slot van r.o. 3.48 nemen deze stellingen van [geïntimeerde] toerekening aan haar niet weg.
3.51.
Verder merkt [geïntimeerde] nog op dat door [appellante] ingeschakelde derden over de vloer zijn gaan lopen, waardoor daarin kuilen zijn ontstaan (inleidende dagvaarding, nr. 27., memorie van antwoord, nr. 33.).
Het is echter aan [geïntimeerde] , gelet op haar eigen verantwoordelijkheid om deugdelijk werk op te leveren, om de benodigde maatregelen te treffen om te verhinderen dat de vloer zou worden beschadigd doordat daarover zou worden gelopen (conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, nr. 107.). [geïntimeerde] heeft niet gesteld dat zij afdoende maatregelen heeft getroffen om te voorkomen dat over vers tegelwerk zou worden gelopen. [geïntimeerde] heeft ook niet gesteld dat, toen zij bemerkte dat er toch installateurs in de woning gingen werken, zij maatregelen heeft getroffen om te voorkomen dat over de tegels zou worden gelopen. Indien er geen afdoende maatregelen getroffen hadden kunnen worden om de vers gelegde tegelvloer te beschermen, dan had [geïntimeerde] ofwel (i) de installateurs de toegang moeten weigeren ofwel, indien [appellante] dit niet zou ondersteunen, (ii) aan [appellante] moeten mededelen dat zij niet aansprakelijk kon worden gehouden voor gebreken aan de vloer.
3.52.
Ten aanzien van de tegelvloeren heeft [geïntimeerde] gesteld, zoals zij dat ook heeft gesteld met betrekking tot het buitenstucwerk, dat het werk is aanvaard (zie 3.29).
Echter in de mail van 14 januari 2013 (productie 4) bericht [medewerker van appellante] aan [medewerker van geintimeerde 1] dat er grote hoogteverschillen zitten in de vloer van de begane grond, dat [medewerker van appellante] , hierop meerdere malen heeft gewezen na het leggen van de vloer, dat de tegelzetter het zou oplossen, maar dat dat niet is gebeurd.is. Daarbij komt dat volgens de eigen stelling van [geïntimeerde] (inleidende dagvaarding, nr. 5.) door de opdrachtgeefster, mevrouw [de familie] , geen “krul” is gezet bij voormelde bemerking (productie 5). Gezien het voorgaande heeft [geïntimeerde] onvoldoende onderbouwd dat van (stilzwijgende) aanvaarding van de tegelvloeren kan worden gesproken als bedoeld in artikel 7:758 lid 1 BW. Dat familie [de familie] na deze oplevering de woning heeft betrokken, brengt niet mee dat voormeld gebrek is aanvaard.
Daarbij komt dat [geïntimeerde] onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat de tekortkomingen ter zake van de tegelvloeren van ondergeschikt belang zijn (memorie van antwoord, nr. 16.). Daarbij neemt het hof in aanmerking dat uit de overgelegde foto’s (productie 49) blijkt dat de tegelvloeren een aanzienlijk onderdeel uitmaken van de woning en dat [geïntimeerde] in haar “Offerte”(onderdeel van productie 6, post 41) 9,9 m2 en 155,6 m2 heeft begroot voor tegelvloeren.
Verzuim.
3.53.
[appellante] voert aan dat [geïntimeerde] nooit stappen heeft ondernomen om dit gebrek te verhelpen en dat [geïntimeerde] weigert om aan die verplichting te voldoen (memorie van grieven, nr. 24.), althans dat [geïntimeerde] nimmer een serieus en concreet aanbod heeft gedaan om de gebreken te herstellen en dat [geïntimeerde] tot dat herstel niet bereid was (memorie van grieven nr. 63.). Volgens [appellante] is het verzuim ingetreden op grond van artikel 6:83 onder c BW (conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, nr. 138).
[geïntimeerde] voert aan dat het haar de facto onmogelijk is gemaakt om de tegelvloer volledig te vernieuwen (memorie van antwoord, nr. 38.).
3.54.
Bij mail van 14 januari 2013 heeft [medewerker van appellante] aan [medewerker van geintimeerde 1] medegedeeld dat er grote hoogteverschillen in de vloer zitten en dat hij hierop meerdere malen heeft gewezen na het leggen van de vloer en dat de tegelzetter e.e.a. zou oplossen, maar dat dat niet is gebeurd (productie 4).
3.55.
[medewerker van geintimeerde 4] schrijft in zijn mail van 4 februari 2013 aan [medewerker van appellante] dat zij woensdagochtend (hof: 6 februari) daar (hof: bij de woning in [plaats 1] ) zullen zijn om punten op te lossen en andere inzichtelijk te maken en dat hij naar aanleiding daarvan afspraken zal maken met de tegelzetter (productie 67).
3.56.
De tegelzetter heeft op 13 februari 2013 tevergeefs geprobeerd de gebreken te herstellen, zo heeft [appellante] onbetwist gesteld (conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, nr. 32.).
3.57.
In zijn mail van 11 maart 2013 heeft [medewerker van appellante] aan [medewerker van geintimeerde 3] , verbonden aan [geïntimeerde] , bericht: (i) dat de vloer van de begane grond een ramp is, (ii) dat de vloer er eigenlijk uit moet maar dat de klant, die in de woning woont, geen breekwerk en geen rommel wil, (iii) dat de klant compensatie wil, (iv) dat [geïntimeerde] gevraagd wordt om voor die compensatie een voorstel te doen en (v) dat overigens het werk dat de tegelzetter heeft overgedaan niet beter maar slechter is geworden (productie 35).
3.58.
Per mail van 22 maart 2013 laat [medewerker van geintimeerde 4] aan [medewerker van appellante] weten dat [medewerker van appellante] een bedrag zou noemen wat vanuit het oogpunt van [appellante] reëel is voor compensatie van de vloer (productie 38). In zijn mail van 25 maart 2013 vraagt [medewerker van geintimeerde 4] wederom een voorstel betreffende de vloer in [plaats 1] te doen (onderdeel productie 81). Het voorgaande duidt er niet op dat [geïntimeerde] de gebreken in de vloer daadwerkelijk wilde herstellen, maar dat zij die gebreken wilde afwikkelen door een schadevergoeding in geld.
3.59.
In haar mail van 27 maart 2013 (productie 40) schrijft [medewerker van geintimeerde 4] aan [medewerker van appellante] dat over de vloer nog afspraken gemaakt moeten worden hoe hiermee om te gaan of hoe die op te lossen.
3.60.
[medewerker van geintimeerde 4] geeft in zijn mail aan [medewerker van appellante] van 24 april 2013 aan dat [geïntimeerde] ter zake van de begane grondvloer de complete post van € 1.182,- nog niet in rekening brengt (onderdeel van productie 81).
3.61.
Bij brief van 16 mei 2013 heeft [appellante] [geïntimeerde] aansprakelijk gesteld voor de als gevolg van de door [geïntimeerde] uitgevoerde werkzaamheden geleden schade (productie 14).
3.62.
Voormelde gebreken zijn niet hersteld.
3.63.
Gezien het voorgaande is het hof van oordeel dat [appellante] daaruit mocht afleiden dat [geïntimeerde] niet daadwerkelijk bereid was het tegelwerk binnen redelijke tijd te herstellen (memorie van grieven, nr. 80.). Bij dit oordeel betrekt het hof dat [geïntimeerde] zich op het -zoals hiervoor vermelde, onterechte- standpunt stelt dat de tekortkoming haar niet is toe te rekenen en dat zij voor de tekortkoming niet aansprakelijk is omdat het tegelwerk is aanvaard. Voormeld standpunt duidt evenmin op daadwerkelijke bereidheid van [geïntimeerde] om het tegelwerk te herstellen. [appellante] mocht er dan ook van uit gaan dat [geïntimeerde] in de nakoming van haar verbintenis om het tegelwerk deugdelijk op te leveren tekort zou schieten, zodat [geïntimeerde] in verzuim is geraakt wat betreft het tegelwerk, welk werk niet is hersteld door [geïntimeerde] .
Schade.
3.64.
[appellante] heeft, nu [geïntimeerde] de vloeren niet heeft hersteld en [geïntimeerde] ten aanzien daarvan in verzuim is, de in artikel 6:127 BW bedoelde bevoegdheid haar betalingsverplichting te verrekenen met de door haar geleden schade.
3.65.
[appellante] begroot haar schade op € 500,- voor verhuizen van de inboedel, afvoeren puin € 650,-, egalisatiekorrels, isolatie en gipsvezelplaten € 2.800,-, tegels € 1.800,-, tegellijm en voegmiddel € 650,-, estrich vloer opbouwen, tegels leggen en voegen en inboedel verhuizen € 14.000,- en hotel voor de familie [de familie] 750,-., maakt in totaal € 21.150,- (productie 55).
[geïntimeerde] heeft die begroting zodanig betwist, dat van die verder niet onderbouwde begroting, niet kan worden uitgegaan.
3.66.
[geïntimeerde] voert verder aan dat de oorzaak van de schade mede aan [appellante] is toe te rekenen (memorie van antwoord, nr. 48.). Hierbij doelt [geïntimeerde] kennelijk op de hiervoor in het kader van toerekenbaarheid weergegeven, door [geïntimeerde] gestelde omstandigheden dat er te weinig Fermacellkorrels waren geleverd, dat een ventilatiebuis te hoog lag en dat derden over de vers gelegde vloer zijn gaan lopen. Het hof begrijpt dat [geïntimeerde] daarmee een beroep op het bepaalde in artikel 6:101 BW doet.
3.67.
Het hof is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet in staat om de schade in het kader van dit geding te begroten. Aangezien de mogelijkheid dat schade is geleden aannemelijk wordt geacht, zal het hof de zaak naar de schadestaatprocedure verwijzen. Er is echter geen grond voor het door [appellante] gevorderd voorschot, gezien de verwijzing naar de schadestaatprocedure. Daarbij overweegt het hof dat [appellante] onvoldoende heeft gesteld dat thans een voorschot dient te worden betaald.
Het beroep van [geïntimeerde] op artikel 6:101 BW zal in de schadestaatprocedure aan de orde kunnen komen.
Het hof merkt ten behoeve van de schadestaatprocedure nog op dat bij de vaststelling van het door [appellante] aan [geïntimeerde] verschuldigde al rekening is gehouden met een door [geïntimeerde] in mindering gebracht bedrag van € 1.882,-.
Binnendorpels.
3.68.
De binnendorpels bij de voordeur en bij de terrasdeuren ontbreken (productie 4.), zo is niet in geschil. Dit levert een tekortkoming van [geïntimeerde] op. Hiervoor heeft [geïntimeerde] in haar factuur van 7 mei 2013 (productie 7) een bedrag van € 469,- in mindering gebracht. [appellante] heeft niet onderbouwd dat haar schade groter is dan voormeld bedrag, zodat de vordering van [appellante] , voor zover die strekt tot vergoeding van meer schade dan voormeld bedrag, zal worden afgewezen.
Binnendeuren.
3.69.
[appellante] heeft opgevoerd dat de hoeken van de kozijnen van alle binnendeuren op de begane grond en de eerste verdieping niet recht en niet haaks zijn, waardoor de deuren niet goed in de kozijnen passen en niet goed sluiten (memorie van grieven nr. 47.).
3.70.
Voormeld verwijt, dat door [geïntimeerde] wordt betwist (memorie van antwoord, nr. 27.), acht het hof onvoldoende onderbouwd. Uit de toelichting van [appellante] begrijpt het hof dat het gaat om kieren van 0,5 tot 1 cm, hetgeen volgens [appellante] optisch onacceptabel is. Het voorgaande is echter onvoldoende om daaruit de conclusie te trekken dat de gestelde kieren betekenen dat de deuren niet voldoen aan de eisen van deugdelijk werk. De vordering van [appellante] voor zover hierop betrekking hebbend zal dus worden afgewezen.
Binnenwanden.
3.71.
In een later stadium is geconstateerd dat de binnenwanden op de eerste verdieping niet verticaal zijn geplaatst en dat de afwijking 8 tot 12 mm bedraagt (memorie van grieven, nr. 60.), aldus [appellante] .
3.72.
[geïntimeerde] heeft aangevoerd dat zij van deze klachten nimmer op de hoogte is gesteld, zodat zij deze afwijst (conclusie van repliek tevens conclusie van antwoord in reconventie, nr. 44.e.).
3.73.
[appellante] heeft ter zake van de binnenwanden niets gesteld omtrent het verzuim van [geïntimeerde] ter zake van de gestelde tekortkoming. De hierop betrekking hebbende vordering zal daarom worden afgewezen.
Overige door [appellante] gestelde gebreken.
3.74.
Ter zake van overige door [appellante] aangevoerde gebreken heeft [geïntimeerde] opgeworpen dat deze correct afgewerkt zijn (conclusie van repliek tevens antwoord in reconventie, nr. 23). Hierbij heeft [geïntimeerde] verwezen naar productie 5. Deze productie bevat een lijst van één tot en met tien genummerde, nog uit te voeren werken, althans tekortkomingen, conform de mail van 14 januari 2013 van [medewerker van appellante] aan [medewerker van geintimeerde 1] (productie 4). In productie 5 staat bij alle posten, met uitzondering van de hierboven genoemde posten, een “krul”. In het stuk staat een datum, namelijk 13 februari 2013 en een onleesbare handtekening. [geïntimeerde] stelt dat op 13 februari 2013 mevrouw [de familie] in het bijzijn van [medewerker van appellante] en [medewerker van geintimeerde 2] , verbonden aan [geïntimeerde] , de lijst heeft doorgenomen en de inmiddels correct uitgevoerde werkzaamheden daarop heeft aangegeven met een krul en die lijst vervolgens heeft gedateerd en ondertekend.
[appellante] voert aan dat niet is komen vast te staan dat mevrouw [de familie] de lijst daadwerkelijk heeft ondertekend en dat [appellante] de echtheid van de handtekening niet erkent (memorie van grieven, nrs. 39 en 40). [appellante] heeft echter niet betwist dat [medewerker van appellante] op 13 februari 2013 aanwezig was bij het doornemen van de lijst en dat mevrouw [de familie] een krul heeft gezet bij de volgens haar correct uitgevoerde werkzaamheden. Bovendien heeft [medewerker van geintimeerde 2] voornoemd schriftelijk verklaard dat hij nog terug is geweest om wat kleine punten op te lossen, dat dit is gedaan en dat de klant over het werk wat ze verricht hadden uiterst tevreden was en dat de klant zijn opleveringslijst ondertekend heeft (productie 21). Voorts merkt het hof op dat [medewerker van appellante] in zijn mail van 11 maart 2013 aan [medewerker van geintimeerde 3] aangeeft dat van hetgeen was misgegaan het meeste kon worden opgelost, waarna hij in die mail slechts de vloer van de begane grond en het buitenstucwerk noemt (productie 35). Tenslotte is het hof van oordeel dat de brief van mevrouw [de familie] aan [appellante] van 14 december 2013 (productie 57), aan het voorgaande niets afdoet omdat daarin –afgezien van het buitenstucwerk, de vloeren en de dorpels-, voor een deel nieuwe gebreken naar voren worden gebracht en voor het overige gebreken die onvoldoende zijn omschreven. Gelet hierop heeft [appellante] haar stelling, dat er nog tekortkomingen zijn die hersteld moeten worden door [geïntimeerde] onvoldoende onderbouwd. De hierop gebaseerde vorderingen zullen dus worden afgewezen.
Bewijs.
3.75.
De bewijsaanbiedingen van partijen worden gepasseerd, omdat ze, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet ter zake dienend zijn.
Slotsom.
3.76.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven voor een deel slagen, dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd en dat zal worden beslist zoals hierna bepaald.
Proceskosten.
3.77.
Aangezien beide partijen op punten in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten in beide instanties worden gecompenseerd zoals in het dictum bepaald.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis en opnieuw rechtdoende
veroordeelt [appellante] om aan [geïntimeerde] te betalen € 9.280,02, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW over dat bedrag vanaf 7 mei 2013 tot de dag van betaling, alsmede vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW over € 316,36 van 2 maart tot 7 mei 2013 en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
verklaart voor recht dat [appellante] gerechtigd is haar betalingsverplichting te verrekenen met de schade die [appellante] lijdt als gevolg van toerekenbare tekortkoming van [geïntimeerde] in de nakoming van de overeenkomst van aanneming van werk, waar het betreft het buitenstucwerk en de tegelvloeren;
veroordeelt [geïntimeerde] aan [appellante] te vergoeden de schade die [appellante] lijdt als gevolg van de toerekenbare tekortkoming van [geïntimeerde] in de nakoming van de overeenkomst van aanneming, waar het betreft het buitenstucwerk en de tegelvloeren, nader op te maken bij staat;
veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling aan [appellante] van al hetgeen [appellante] op grond van het op 4 mei 2016 gewezen vonnis onverschuldigd heeft betaald, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling;
compenseert de proceskosten zo, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, P.M. Arnoldus-Smit en G. van der Wal en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 23 oktober 2019.
griffier rolraadsheer