In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de rechtbank Limburg om de schuldsaneringsregeling toe te laten voor de appellant. De rechtbank had geoordeeld dat niet voldoende aannemelijk was dat de appellant de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren zou kunnen nakomen en zich zou inspannen om zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. De appellant had een totale schuldenlast van € 81.691,55, waaronder preferente en concurrente belastingschulden. De rechtbank oordeelde dat de appellant niet te goeder trouw was geweest in de vijf jaar voorafgaand aan het verzoek, gezien zijn gedrag en de omstandigheden waaronder de schulden waren ontstaan.
In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat hij wel degelijk bereid is om fulltime te werken en dat zijn huidige parttime werk bij een kapsalon hem de mogelijkheid biedt om zijn uren uit te breiden. Hij heeft echter geen medische rapportages overgelegd die zijn arbeidsongeschiktheid onderbouwen. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen zal nakomen. Het hof heeft ook opgemerkt dat de appellant niet in staat was om de aard en ontstaansgeschiedenis van zijn schulden te duiden, wat zijn positie verzwakte.
Uiteindelijk heeft het hof de beslissing van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het hof concludeerde dat de appellant niet in aanmerking komt voor de schuldsaneringsregeling, gezien de omstandigheden van de zaak en het gebrek aan bewijs van goede trouw en nakoming van verplichtingen.