ECLI:NL:GHSHE:2018:3940

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 september 2018
Publicatiedatum
24 september 2018
Zaaknummer
17/00262, 17/00264, 17/00268 en 17/00273
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake belastingaanslagen en beschikkingen Zorgverzekeringswet

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk heeft verklaard. De zaak betreft belastingaanslagen in het kader van de Zorgverzekeringswet (ZVW) en de herzieningsbeschikking van de Inspecteur. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de belastingaanslagen en de Inspecteur heeft deze bezwaren afgewezen. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard, omdat het beroepschrift te laat was ingediend. Belanghebbende stelt dat er sprake was van verwarring door de wijze waarop de Inspecteur zijn uitspraken heeft gedaan, en dat dit de termijnoverschrijding heeft veroorzaakt. Het Hof heeft de argumenten van belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat de uitspraken van de Inspecteur duidelijk waren en dat belanghebbende niet in verzuim was. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 17/00262, 17/00264, 17/00268 en 17/00273
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [plaats 1] (Spanje),
domicilie kiezend te [plaats 2] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 28 februari 2017, nummers BRE 15/851, 15/853, 15/857 en 17/1228, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna te vermelden belastingaanslagen en beschikkingen.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende zijn met dagtekening 25 juni 2013 belastingaanslagen in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: ZVW) opgelegd. Bij beschikking is tevens heffingsrente in rekening gebracht. Het betreft de volgende belastingaanslagen en beschikkingen:
Soort aanslag
Jaar
Aanslagnummer [aanslagnummer]
Kenmerk Hof
Belasting
Heffings-rente
navorderingsaanslag
2008
W.87
17/00262
1.592
162
navorderingsaanslag
2009
W.97
17/00264
1.553
162
voorlopige aanslag
2011
W.10.01.4
17/00268
1.888
74
Belanghebbende heeft verzocht om herziening van voornoemde voorlopige aanslag ZVW 2011. De Inspecteur heeft bij beschikking van 2 augustus 2013 dit verzoek afgewezen.
1.2.
Aan belanghebbende is met dagtekening 16 oktober 2013 de aanslag in de ZVW opgelegd. Het betreft de volgende aanslag:
Soort aanslag
Jaar
Aanslagnummer [aanslagnummer]
Kenmerk Hof
Belasting
aanslag
2010
W.06
17/00273
1.642
1.3.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraken de onder 1.1 en 1.2 genoemde navorderingsaanslagen ZVW 2008 en 2009, herzieningsbeschikking ZVW 2011 en aanslag ZVW 2010 gehandhaafd.
1.4.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende geen griffierecht geheven. De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
1.5.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende geen griffierecht geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
De zitting heeft plaatsgehad op 1 juni 2018 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, bijgestaan door zijn gemachtigden [A] en [B] , alsmede, namens de Inspecteur, [C] en [D] . Te dezer zitting zijn gezamenlijk doch niet gevoegd behandeld de hoger beroepszaken van belanghebbende met zaaknummers 17/00260 tot en met 17/00264 en 17/00267 tot en met 17/00273.
1.7.
De Inspecteur heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
1.8.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.9.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Naar aanleiding van verklaringen van belanghebbende bij de politie en bevindingen van een boekenonderzoek zijn aan belanghebbende een aantal belastingaanslagen in de inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en ZVW opgelegd en herzieningsbeschikkingen in de IB/PVV en ZVW gegeven, waaronder de in het geding zijnde belastingaanslagen en herzieningsbeschikking. Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt.
2.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraken van 15 december 2014 de bezwaren tegen de aanslag ZVW 2010 en de herzieningsbeschikking ZVW 2011 verworpen. In de aanhef is vermeld dat het betreft “Uitspraak bezwaar”. De Inspecteur heeft in deze uitspraken zijn beslissing op de bezwaren gegeven, alsmede de motivering daarvan. Voorts is een rechtsmiddelverwijzing opgenomen.
2.3.
Bij brieven van eveneens 15 december 2014 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een motivering gegeven van zijn voorgenomen uitspraken op de bezwaren tegen de navorderingsaanslagen ZVW 2008 en 2009. In de aanhef is vermeld dat het betreft “Motivering uitspraak bezwaar”. De Inspecteur heeft in deze brieven zijn beslissing op de bezwaren medegedeeld, alsmede de motivering daarvan. In deze brieven is geen rechtsmiddelverwijzing opgenomen. De Inspecteur heeft in de brieven het volgende vermeld:
“De uitspraak op uw bezwaarschrift krijgt u binnenkort afzonderlijk toegezonden van het computercentrum in Apeldoorn.”
2.4.
Bij brieven van 15 december 2014 heeft de Inspecteur voorts aan belanghebbende een motivering gegeven van zijn voorgenomen uitspraken op nog acht bezwaren van belanghebbende tegen andere belastingaanslagen en herzieningsbeschikkingen. De Inspecteur heeft in deze brieven zijn beslissing op de bezwaren medegedeeld, alsmede de motivering daarvan, en vermeld dat de betreffende uitspraken op bezwaar binnenkort afzonderlijk worden toegezonden. In deze brieven is geen rechtsmiddelverwijzing opgenomen.
2.5.
Bij brieven van 17 december 2014 heeft de Inspecteur aan belanghebbende ten aanzien van de bezwaren tegen de navorderingsaanslagen ZVW 2008 en 2009 het volgende medegedeeld:
“Per abuis staat er in mijn brief van 15 december 2014 een fout met betrekking tot de boete, er is namelijk geen boete van toepassing. Hierbij de herziene uitspraak. Mijn excuses voor de ontstane situatie.”
In de aanhef is vermeld dat het betreft “uitspraak bezwaar 2008 (herziening)” respectievelijk “uitspraak bezwaar 2009 (herziening)”. De Inspecteur heeft in deze brieven zijn beslissing op de bezwaren gegeven, alsmede de motivering daarvan, welke gelijk zijn aan de in de brieven van 15 december 2014 gegeven beslissing en motivering. De in de brief van 15 december 2014 opgenomen beoordeling van de boete is echter niet langer opgenomen. Ook verschilt de beslissing op het verzoek om een kostenvergoeding. In de brieven van 17 december 2014 is een rechtsmiddelverwijzing opgenomen.
2.6.
Belanghebbende heeft bij brief van 28 januari 2015, ontvangen door de Rechtbank op 13 februari 2015, beroep ingesteld in de onderhavige zaken. In dezelfde brief heeft belanghebbende beroep ingesteld in verband met de onder 2.4 genoemde bezwaren. De enveloppe waarin het beroepschrift van belanghebbende is verzonden, is afgestempeld op 12 februari 2015 (12.II.15).

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de Rechtbank het beroep van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar, de navorderingsaanslagen ZVW 2008 en 2009, de daarbij gegeven beschikkingen heffingsrente en de herzieningsbeschikking ZVW 2011, toewijzing van het verzoek tot herziening en vermindering van de aanslag ZVW 2010. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Het Hof stelt voorop dat de Inspecteur (i) met de brieven van 15 december 2014 uitspraken heeft gedaan op de bezwaren tegen de aanslag ZVW 2010 en de herzieningsbeschikking ZVW 2011 en (ii) met de brieven van 17 december 2014 uitspraken heeft gedaan op de bezwaren van belanghebbende tegen de navorderingsaanslagen ZVW 2008 en 2009. De Inspecteur geeft in deze brieven onmiskenbaar te kennen op de bezwaren te beslissen, onder meer door middel van de omschrijving “uitspraak bezwaar” in de aanhef, en wijst de bezwaren gemotiveerd af. Voorts is in beide brieven een rechtsmiddelverwijzing opgenomen. Anders dan belanghebbende meent, is ten aanzien van de brieven van 17 december 2014 niet slechts sprake van een herziening van de motivering van de nog toe te zenden uitspraken op bezwaar. Hoewel de onder 2.5. opgenomen toelichting van de Inspecteur aldus kan worden begrepen dat de brief een herziening van de brief van 15 december 2014 betreft, neemt dit niet weg dat de Inspecteur daarbij ook nadrukkelijk te kennen heeft gegeven dat van de inhoud van die brief wordt afgeweken. De Inspecteur heeft er kennelijk voor gekozen om niet alleen zijn motivering aan te passen, maar ook de uitspraak op het betreffende bezwaar op te nemen. De brieven kunnen, gelet op de vorm en inhoud daarvan, redelijkerwijs niet anders worden opgevat dan als bevattende de uitspraak op het bezwaarschrift als bedoeld in artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) (vgl. Hoge Raad 22 november 2002, nr. 37 712, ECLI:NL:HR:2002:AF0961).
4.2.
Nu niet is gesteld of gebleken dat de uitspraken op bezwaar pas na de dagtekening ervan zijn verzonden, is de beroepstermijn aangevangen op 16 december 2014 (aanslag ZVW 2010 en herzieningsbeschikking ZVW 2011) respectievelijk 18 december 2014 (navorderingsaanslagen ZVW 2008 en 2009). De beroepstermijn bedraagt zes weken. Gelet op de poststempel op de enveloppe van het beroepschrift van 12 februari 2015 en de ontvangst van het beroepschrift door de Rechtbank op 13 februari 2015, heeft belanghebbende na het einde van de termijn van zes weken, en derhalve niet tijdig, beroep ingesteld (vgl. Hoge Raad 28 januari 2011, nr. 10/02285, ECLI:NL:HR:2011:BP2138). Belanghebbende heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd op basis waarvan het Hof tot een ander oordeel zou moeten komen.
4.3.
Niet‑ontvankelijkverklaring kan ingevolge het bepaalde in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht nog slechts achterwege blijven indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest. Belanghebbende stelt in dat kader dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, omdat de Inspecteur door zijn handelswijze verwarring heeft veroorzaakt bij belanghebbende. Uit het ter zitting ingenomen standpunt begrijpt het Hof dat belanghebbende van mening is dat pas beroep behoefde te worden ingesteld zo spoedig mogelijk nadat de onduidelijkheid was opgeheven, in dit geval op het moment dat het beroepschrift werd ingediend.
4.4.
Belanghebbende is van mening dat de verwarring er ten aanzien van het beroep tegen de aanslag ZVW 2010 en de herzieningsbeschikking ZVW 2011 in is gelegen dat door de gelijktijdige toezending van nog 10 brieven door de Inspecteur, welke alle de motivering van nog te verzenden uitspraken op bezwaar bevatten, bij belanghebbende de indruk was gewekt dat de onderhavige uitspraken op bezwaar ook slechts de vooraankondiging daarvan betroffen. Voor alle brieven gold immers dat sprake was van dezelfde opmaak en de (voorgenomen) beslissing op bezwaar en de motivering daarvan erin was opgenomen. Naar het oordeel van het Hof faalt dit standpunt. In de onderhavige uitspraken op bezwaar wordt immers in duidelijke bewoordingen vermeld dat de bezwaren van belanghebbende worden afgewezen en wordt expliciet erop gewezen dat binnen zes weken na dagtekening van de uitspraken op bezwaar beroep kan worden ingesteld bij de Rechtbank. In de overige brieven van 15 december 2014 is daarentegen door de Inspecteur vermeld dat de bezwaren (gedeeltelijk) gegrond worden verklaard en dat de uitspraken op bezwaar later zullen worden toegezonden. Voor de toenmalige adviseur van belanghebbende, een professionele rechtsbijstandsverlener, had een en ander redelijkerwijs kenbaar moeten zijn. Eventuele fouten van zijn toenmalige adviseur komen in dit verband voor rekening en risico van belanghebbende.
4.5.
Ten aanzien van het beroep tegen de navorderingsaanslagen ZVW 2008 en 2009 voert belanghebbende aan dat met de brieven van 17 december 2014 uitspraken op bezwaar zou zijn gedaan, terwijl volgens de toelichting in de betreffende brieven slechts sprake zou zijn van een herstel van een fout in de eerder ontvangen motivering op de voorgenomen uitspraken op bezwaar. Zoals het Hof reeds onder 4.1 heeft overwogen, kunnen de brieven, gelet op de vorm en inhoud daarvan, redelijkerwijs niet anders worden opgevat dan als bevattende de uitspraken op de desbetreffende bezwaarschriften. Naar het oordeel van het Hof was, na lezing van de uitspraken op bezwaar met de van hem te verwachten zorgvuldigheid, bij belanghebbende, althans diens toenmalige adviseur, geen gerede twijfel mogelijk omtrent het besluitkarakter van de door de Inspecteur aan belanghebbende gezonden brieven.
4.6.
Gelet op hetgeen hiervóór is overwogene, moet worden geconcludeerd dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende met het te laat indienen van het beroepschrift niet in verzuim is geweest. De Rechtbank heeft het beroep inzake de uitspraken op bezwaar met betrekking tot de navorderingsaanslagen ZVW 2008 en 2009, de herzieningsbeschikking ZVW 2011 en de aanslag ZVW 2010 en de bij de navorderingsaanslagen ZVW 2008 en 2009 in rekening gebrachte heffingsrente mitsdien terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Slotsom
4.7.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.
Ten aanzien van de proceskosten
4.8.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het Hof
bevestigtde uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 21 september 2018 door P.C. van der Vegt, voorzitter, M. Harthoorn en F.P.G. Pötgens, in tegenwoordigheid van S.J. Willems-Ruesink, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.