2.8.In een memo van 29 november 1999, kenmerk [nummer] , bericht de heer [T] de optierechthouders en certificaathouders van [M] BV het volgende:
1. De eventuele beursgang of het binnenhalen van een participatiemaat-schappij zal een noodzakelijke positieve bijdrage leveren aan de continuïteit en verdere ontwikkeling (groei) van [M] B.V.
2. (…).
3. Een redelijk groot aantal werknemers/functionarissen van [M] B.V. is in het bezit van certificaten of opties.
Deze opties veroorzaken een zgn. verwateringsrisico.
De diversiteit aan certificaathouders en het verwateringsrisico door de opties belemmeren volgens financiële experts een succesvolle beursgang of participatie in hoge mate.
Certificaathouders/optierechthouders “uitkopen”
4. Om een succesvolle beursgang of participatie te kunnen bewerkstelligen -hetgeen in het belang is van [M] B.V.- is het volgende voorstel gelanceerd:
a. (…).
b. [P] B.V. geeft de optiehouders een vergoeding indien zij verklaren geen gebruik te zullen maken van de uitoefeningsrechten met betrekking tot hun opties.
5. Artikel 16 van het Reglement optieregeling certificaten [M] B.V. voorziet overigens in een mogelijkheid de opties verplicht te laten uitoefenen en vervolgens de certificaten te laten aanbieden aan [P] B.V.
6. (…).
(…).
9. [P] B.V. is -onder bepaalde voorwaarden- bereid de volgende “uitkoopprijzen” te hanteren:
a. (…)
b. optie (f 300 – f 81=) f 219
10. Deze voorwaarden, uitdrukkelijk ten behoeve van [P] geldend, zijn:
a. Betaling door [P] B.V. in beginsel in drie termijnen van ieder 33 1/3%:
* 1/3 ten tijde van eventuele beursgang of overname (+ 5 werkdagen);
* 1/3 binnen zes maanden na de eventuele beursgang of overname (+ 5 werkdagen);
* 1/3 binnen twaalf maanden na de eventuele beursgang of overname (+ 5 werkdagen).
De betaling(en) zal (zullen) uiterlijk op 31.12.2001 plaatsvinden (ook ingeval er dan -nog- geen beursgang of overname mocht hebben plaatsgevonden).
b. Het recht op betaling (van de resterende termijnen) vervalt indien op het (de) afgesproken betalingsmoment(en) de betreffende persoon feitelijk niet meer bij [M] B.V. c.s. werkzaam is, anders dan door ziekte tenzij de arbeidsovereenkomst voordien op verzoek van [M] B.V. c.s. is beëindigd op andere gronden dan een dringende reden, zoals bij ontslag op staande voet.
c. Over de periode 01.01.2000 tot tijdstip(pen) van betaling zal [P] B.V. over het nog niet betaalde deel een rentevergoeding geven op basis van het euribor-% ten tijde van 5 werkdagen voor de datum van betaling, te betalen achteraf, tegelijk met de termijnbetalingen.
d. Er worden door [P] B.V. met betrekking tot de betaling(en) geen (aanvullende) zekerheden verstrekt.
De optiehouders blijven formeel nog steeds optiehouders. Ingeval van uitoefening van hun optierechten (in strijd met de daartoe te sluiten overeenkomst) worden zij echter schadeplichtig jegens [P] en [M] .
e. De overeenkomsten met de (…) optiehouders worden vóór 15 december 1999 gesloten. Deze overeenkomsten worden door de echtgenoten mede-ondertekend.
(…).
14. Opties verkregen ná 26 juni 1998:
a. Te belasten voordeel bij verkrijging: 20% x waarde aandeel.
b. Bij uitoefening/vervreemding optie binnen drie jaar na verkrijging: restant-voordeel wordt belast met aanvullende LB-heffing.
15. De aanvullende LB-heffing geldt alleen ingeval van
vervreemdingof
uitoefeningvan de optierechten binnen drie jaar na verkrijging.
Verdedigbaar is het standpunt dat deze aanvullende LB-heffing niet aan de orde komt ingeval tegen vergoeding wordt verklaard geen gebruik te zullen maken van de uitoefeningsrechten met betrekking tot de opties.
Op grond van het Reglement mogen de optierechten sowieso niet vervreemd worden. Hoewel het begrip “vervreemding” ruim wordt uitgelegd, is het overeenkomen geen gebruik te zullen maken van de uitoefeningsrechten naar mijn mening toch iets anders dan ‘vervreemding”. Immers de optiehouder heeft zijn optierecht nog steeds. Hij heeft alleen (tegen vergoeding) verklaard zijn optierecht niet te zullen uitoefenen, waardoor dit optierecht na de zgn. uitoefenperiode in feite van rechtswege vervalt.
(…)
17. Mocht de hierbedoelde transactie onverhoopt voor de betreffende optiehouders tot (…) aanvullende LB-heffing leiden, dan is [P] B.V. bereid deze aanvullende LB-heffing
brutote compenseren. De over deze compensatie verschuldigde belasting (zgn. “brutering”) komt dan voor rekening van de betreffende optiehouder. Als voorwaarde geldt hierbij dat de betreffende optiehouder in zijn IB-aangifte ter zake van deze transactie geen belastbare bate vermeldt en [P] B.V. tijdig in staat wordt gesteld (namens de betreffende optiehouder) de principiële vraag aan de belastingrechter voor te leggen, ingeval de Belastingdienst bij de betreffende optiehouder onverhoopt tot een correctie op de aangifte zou overgaan.
(…).”