In deze zaak gaat het om de zorgplicht van een assurantietussenpersoon, [geïntimeerde 1], jegens de appellant, die een arbeidsongeschiktheidsverzekering (aov) wenste met een dekking van € 40.000,00. De appellant had in 2008 een opdracht gegeven aan [geïntimeerde 1] om hem te adviseren en te begeleiden bij het afsluiten van deze verzekering. [geïntimeerde 1] heeft echter verzuimd om de appellant te informeren dat de door [geïntimeerde 2] aangeboden verzekering slechts een dekking van € 25.000,00 bood, in plaats van de gewenste € 40.000,00. Dit leidde tot een geschil over de aansprakelijkheid van [geïntimeerde 1] voor de schade die de appellant heeft geleden als gevolg van deze tekortkoming.
De rechtbank Oost-Brabant heeft in eerste aanleg de vorderingen van de appellant afgewezen, waarop de appellant in hoger beroep is gegaan. Het hof heeft vastgesteld dat [geïntimeerde 1] niet aan haar zorgplicht heeft voldaan door de appellant niet tijdig te informeren over het aanbod van [geïntimeerde 2]. Het hof heeft de grieven van de appellant in hoger beroep behandeld en geconcludeerd dat [geïntimeerde 1] tekort is geschoten in haar informatieplicht. Het hof heeft [geïntimeerde 1] toegelaten tot het leveren van tegenbewijs, terwijl de appellant ook bewijs mag leveren van zijn stelling dat hij bij een andere verzekeraar wel een aov met de gewenste dekking had kunnen afsluiten. De zaak is aangehouden voor bewijslevering.