ECLI:NL:GHSHE:2018:3665

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 augustus 2018
Publicatiedatum
3 september 2018
Zaaknummer
200.223.508_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de procesbevoegdheid van de man in een kinderalimentatieprocedure onder bewind

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake kinderalimentatie, waarbij de man, die onder bewind is gesteld, niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn verzoek. De man heeft beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de kinderalimentatie voor zijn minderjarige kind is vastgesteld op € 342,87 per maand. Na het instellen van het beroep is de man onder bewind gesteld, wat betekent dat zijn financiële zaken door een bewindvoerder worden beheerd. Het hof oordeelt dat het voeren van een alimentatieprocedure valt onder het beheer van de onder bewind staande goederen, waardoor de man procesonbevoegd is. De bewindvoerder is de formele procespartij in deze procedure, maar heeft aangegeven de procedure niet over te nemen. De man heeft in een verklaring aangegeven niet in staat te zijn om het dossier verder op te pakken, wat leidt tot de conclusie dat de procedure als ingetrokken wordt beschouwd. Het hof verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek in hoger beroep en compenseert de proceskosten tussen partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.223.508/01
zaaknummer rechtbank : C/01/317205 / FA RK 17-485
beschikking van de meervoudige kamer van 30 augustus 2018
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. E. Geerings te Veldhoven.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 7 juli 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De man is op 20 september 2017 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking.
2.2.
De vrouw heeft op 1 november 2017 een verweerschrift ingediend.
2.3.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- het V-formulier van de advocaat van de vrouw d.d. 13 juni 2018, met bijlagen;
- het faxbericht van de (voormalig) advocaat van de man d.d. 22 juni 2018;
- het V-formulier van de (voormalig) advocaat van de man d.d. 26 juni 2018;
- de brief van de bewindvoerder van de man d.d. 3 juli 2018;
- de brief van de advocaat van de vrouw d.d. 13 juli 2018.
2.4.
De mondelinge behandeling die gepland was op 26 juni 2018 is ambtshalve door het hof aangehouden en heeft uiteindelijk, gelet op hetgeen hieronder wordt overwogen, geen doorgang gevonden.

3.De feiten

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
3.2.
Partijen zijn de ouders van:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2015 (hierna: [minderjarige] ).

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking van 7 juli 2017 is, voor zover thans van belang, de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] (hierna ook: kinderalimentatie) met ingang van 1 december 2016 bepaald op € 342,87 per maand.
4.2.
De man heeft verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat het verzoek van de vrouw tot vaststelling van kinderalimentatie dient te worden afgewezen, althans dient te worden toegewezen tot een bedrag dat het hof redelijk en billijk acht, kosten rechtens.
4.3.
De vrouw heeft verzocht de door de man aangevoerde grieven als zijnde ongegrond en/of onbewezen te verwerpen, kosten rechtens.

5.De beoordeling

5.1.
Bij brief van 22 juni 2018 heeft de (voormalig) advocaat van de man, mr. P.J.A. van de Laar, het hof - kort gezegd - bericht dat hij zich terugtrekt als advocaat en dat de goederen van de man sinds 30 september 2017 onder bewind zijn gesteld. Op 26 juni 2018 heeft het hof een formele onttrekking van mr. van de Laar ontvangen.
5.2.
Uit het bewindregister is het hof - kort gezegd - gebleken dat bij beschikking van de rechtbank van 26 september 2017 vanaf 30 september 2017 een bewind is ingesteld over de (toekomstige) goederen van de man met benoeming van [de bewindvoerder] (hierna: de bewindvoerder) tot bewindvoerder.
5.3.
Tijdens het bewind komen het beheer en de beschikking over de onder bewind staande goederen niet toe aan de rechthebbende, maar aan de bewindvoerder, met inachtneming van de in de wet vermelde voorwaarden (art. 1:438 leden 1 en 2 BW). De bewindvoerder vertegenwoordigt de rechthebbende tijdens het bewind bij de vervulling van zijn taak in en buiten rechte (art. 1:441 lid 1 BW). De bewindvoerder treedt in een geding over een onder bewind gesteld goed dan ook op als formele procespartij ten behoeve van de rechthebbende (zie ook HR 7 maart 2014, ECLI:HR:2014:525). Het hof is van oordeel dat het voeren van een alimentatieprocedure valt onder het beheren en beschikken over de onder bewind staande goederen, nu een dergelijke procedure betrekking heeft op het inkomen en de financiële positie van de man en de uitkomst van de procedure daar ook gevolgen voor kan hebben. De man is derhalve procesonbevoegd in de onderhavige kinderalimentatieprocedure.
5.4.
Het hof heeft de bewindvoerder bij brief van 27 juni 2018 in de gelegenheid gesteld om deze procedure in hoedanigheid van bewindvoerder van de man over te nemen. Uit de brief van 3 juli 2018 begrijpt het hof dat de bewindvoerder de procedure niet overneemt, waarbij deze verwijst naar een bijgevoegde door de man ondertekende verklaring van 28 juni 2018, inhoudend dat de man het dossier niet verder wil doorzetten. De man verklaart in die verklaring onder meer: ‘ik ben momenteel niet in staat om dit dossier op te pakken. Vandaar dat ik er vanaf moet zien.’ Het hof beschouwt de onderhavige procedure dan ook als ingetrokken.
5.5.
Al het voorgaande leidt ertoe dat de man niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek in hoger beroep.
5.6.
De proceskosten zullen, gelet op de aard van de procedure, tussen partijen worden gecompenseerd.

6.De beslissing

Het hof:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek in hoger beroep;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, J.C.E. Ackermans-Wijn en H.J.M. Arkel-van Gasselt, bijgestaan door de griffier, en is op 30 augustus 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.