In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige 2]. De moeder, die in hoger beroep ging, betwistte de rechtmatigheid van de uithuisplaatsing, die was verleend door de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 februari 2018. De moeder voerde aan dat de omstandigheden die tot de uithuisplaatsing leidden, niet meer aanwezig waren en dat er geen noodzaak was voor deze ingrijpende maatregel. Het hof heeft vastgesteld dat de machtiging tot uithuisplaatsing niet ten uitvoer is gelegd en ook niet meer kan worden uitgevoerd, maar oordeelde dat de moeder op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) voldoende procesbelang heeft om de rechtmatigheid van de maatregel te laten toetsen. Het hof concludeerde dat de kinderen al jarenlang blootgesteld zijn aan een onveilige opvoedomgeving en dat er zorgen zijn over het gedrag van [minderjarige 2], die in het verleden in aanraking is gekomen met politie en justitie. De moeder heeft erkend dat zij overbelast is en moeite heeft met het stellen van grenzen. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank, omdat de situatie van de kinderen niet voldoende was verbeterd en de uithuisplaatsing van [minderjarige 2] gerechtvaardigd bleef.