ECLI:NL:GHSHE:2018:3062

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 juli 2018
Publicatiedatum
20 juli 2018
Zaaknummer
17/00712
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsaanslagen IB/PVV en niet-ontvankelijkheid van het beroep

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het beroep van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de Inspecteur niet-ontvankelijk heeft verklaard. De navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2009 tot en met 2011 en de aanslag IB/PVV voor 2012 stonden centraal. De Rechtbank had het beroepschrift van belanghebbende ten onrechte als uitsluitend gericht tegen de uitspraak op bezwaar betreffende de navorderingsaanslag voor 2011 aangemerkt. Het Hof oordeelt dat het beroepschrift te laat is ingediend en dat er geen feiten of omstandigheden zijn die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken. Het Hof verklaart het beroep niet-ontvankelijk en vernietigt de uitspraak van de Rechtbank. Tevens wordt de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en wordt het griffierecht terugbetaald. De uitspraak is gedaan op 19 juli 2018 en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Enkelvoudige
Belastingkamer
Kenmerk: 17/00712
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 22 september 2017, nummer BRE 16/591 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2009 tot en met 2011 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd en voor het jaar 2012 een aanslag IB/PVV. Tegen deze aanslagen heeft belanghebbende in één geschrift bezwaar gemaakt.
De Inspecteur heeft belanghebbende bij in één geschrift vervatte uitspraken van 10 juli 2015 niet-ontvankelijk verklaard in alle bezwaren.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraken op 26 januari 2016 in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.
De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft de Inspecteur vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 12 juni 2018 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde [A] , en, namens de Inspecteur, [B] en [C] .
1.6.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.7.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1.
Belanghebbende heeft in één geschrift bezwaar gemaakt tegen de aan hem voor de jaren 2009 tot en met 2011 opgelegde navorderingsaanslagen IB/PVV en tegen de voor het jaar 2012 opgelegde aanslag IB/PVV. De Inspecteur heeft belanghebbende bij in één geschrift vervatte uitspraken van 10 juli 2015 niet-ontvankelijk verklaard in alle bezwaren.
2.2.
Bij zijn uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbende gewezen op de mogelijkheid beroep in te stellen tegen deze uitspraken en medegedeeld hoe dat dient te worden gedaan. De bezwaren zijn tevens aangemerkt als verzoeken om de (navorderings) aanslagen ambtshalve te herzien. Die verzoeken zijn afgewezen en belanghebbende heeft hiertegen bezwaarschriften ingediend. De bezwaarprocedures zijn nog niet afgerond.
2.3.
Met dagtekening 11 december 2015 heeft de Inspecteur een brief aan belanghebbende verzonden met daarop vermeld “Uitspraak op bezwaar 2011”. In deze brief heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar opnieuw niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn en hem gewezen op de mogelijkheid beroep in te stellen.
2.4.
Het door belanghebbende ingediende beroepschrift is gedagtekend 24 januari 2016 en de bijbehorende enveloppe is voorzien van het poststempel 25 januari 2016. Het beroepschrift is op 26 januari 2016 door de Rechtbank ontvangen.
2.5.
De Rechtbank heeft het beroepschrift aangemerkt als uitsluitend te zijn gericht tegen de uitspraak op bezwaar betreffende de aan belanghebbende over het jaar 2011 opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen en tegen de bij gelijktijdig vastgestelde beschikkingen opgelegde vergrijpboete en in rekening gebrachte heffingsrente.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of het beroep van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en ontvankelijk verklaring van het beroep. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

Vooraf
4.1.
Belanghebbende voert als grief aan dat de Rechtbank zijn op 26 januari 2016 ontvangen beroepschrift ten onrechte heeft aangemerkt als uitsluitend te zijn gericht tegen de uitspraak op bezwaar betreffende de aan hem over het jaar 2011 opgelegde navorderingsaanslag IB/PVV.
4.2.
Het Hof acht deze grief gegrond, nu uit de stukken van het geding nergens blijkt dat belanghebbende zijn beroep tegen de in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar heeft willen beperken tot enkel deze navorderingsaanslag. Om die reden zal het Hof in hoger beroep ook het beroep tegen de uitspraken op bezwaar betreffende de aan belanghebbende voor de jaren 2009 en 2010 opgelegde navorderingsaanslagen en de voor het jaar 2012 opgelegde aanslag in zijn beoordeling betrekken.
Ten aanzien van het geschil
4.3.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken (artikel 6:7 van de Awb). Deze termijn vangt aan op de dag na die van de dagtekening van een uitspraak op bezwaar, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking (artikel 26c van de AWR). Het beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen (artikel 6:9, eerste lid, van de Awb). Bij verzending per post is het beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen (artikel 6:9, tweede lid, van de Awb). Bij een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift blijft een niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest (artikel 6:11 van de Awb).
4.4.
De Inspecteur heeft op 10 juli 2015 uitspraken op bezwaar gedaan. Het systeem van de wet brengt mee dat de Inspecteur maar één keer uitspraak op bezwaar inzake een aanslag kan doen. Met het doen van de eerste uitspraak op bezwaar van 10 juli 2015 eindigde daarom voor alle (navorderings)aanslagen de bezwaarfase. Een tweede uitspraak op bezwaar, zoals de brief van de Inspecteur van 11 december 2015, met betrekking tot eenzelfde aanslag is niet aan te merken als een beslissing waartegen op grond van artikel 7:1, tweede lid, van de Awb beroep kan worden ingesteld. Het Hof wijst in dit verband op het arrest van de Hoge Raad van 20 januari 2012, nr. 10/02678, ECLI:NL:HR:2012:BT1516.
4.5.
Nu er geen aanleiding is om aan te nemen dat de uitspraken op bezwaar pas na 10 juli 2015 zijn verzonden en belanghebbende niet heeft betwist de uitspraken op bezwaar te hebben ontvangen, eindigde de termijn voor het indienen van het beroepschrift op vrijdag 21 augustus 2015. De beroepen, vervat in één geschrift, zijn gedagtekend 24 januari 2016 en voorzien van het poststempel 25 januari 2016. Dit beroepschrift is op 26 januari 2016 door de Rechtbank ontvangen. Het beroepschrift is dus gelet op artikel 6:9, eerste lid, van de Awb niet tijdig ingediend.
4.6.
Belanghebbende heeft nog gesteld dat hij het beroepschrift al op 21 januari 2016 ter post heeft bezorgd. Tevens heeft hij gewezen op zijn alcoholverslaving en psychische gezondheidsproblemen waardoor hij niet optimaal functioneerde en zich ook niet goed herinnerde wanneer hij nu precies het beroepschrift heeft gepost.
4.7.
De stelling dat het beroepschrift al op 21 januari 2016 is gepost kan belanghebbende niet baten, omdat deze datum ver buiten de laatste dag van de beroepstermijn (21 augustus 2015) ligt. Het gegeven dat de Inspecteur de brief van 11 december 2015 ten onrechte (mede) als uitspraak op bezwaar heeft aangemerkt, maakt dat niet anders (zie 4.4). Hoewel de Inspecteur met dit schrijven bij belanghebbende verwarring kan hebben gewekt, ziet het Hof hierin geen aanleiding om de beroepstermijn op te rekken, reeds omdat de beroepstermijn ten tijde van de brief van de Inspecteur van 11 december 2015 al geruime tijd verstreken was. Om dezelfde reden kan de omstandigheid dat een tweede maal op het bezwaar is beslist niet leiden tot een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb.
4.8.
Belanghebbendes stelling dat zijn alcoholverslaving en psychische gezondheidsproblemen het niet mogelijk maakten tijdig beroep in te stellen en dat daarom sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, wordt door het Hof eveneens verworpen. Het Hof acht deze stelling, tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, onvoldoende concreet om aannemelijk te achten dat het voor belanghebbende in de periode van 10 juli 2015 (de dag van verzending van de uitspraken op bezwaar) tot en met 21 augustus 2015 (de laatste dag van de termijn van beroep) onmogelijk was om tijdig beroep in te dienen. Noch uit de door belanghebbende ter onderbouwing van zijn stelling overgelegde stukken, noch uit hetgeen hij daaromtrent overigens heeft aangevoerd, wordt aannemelijk dat het voor belanghebbende in de hiervoor bedoelde periode onmogelijk was tijdig beroep in te stellen.
4.9.
Het Hof acht ook overigens geen feiten of omstandigheden aanwezig op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat de termijnoverschrijding in dit geval verschoonbaar is.
4.10.
Het beroep is niet-ontvankelijk. Aan een verdere behandeling van de zaken komt het Hof niet toe.
Slotsom
4.11.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. Het beroep is door de Rechtbank ten onrechte beperkt tot de uitspraak op bezwaar betreffende de aan belanghebbende over het jaar 2011 opgelegde navorderingsaanslag IB/PVV.
4.12.
De uitspraak van de Rechtbank moet worden vernietigd en het beroep tegen de uitspraken op bezwaar inzake de aan belanghebbende voor de jaren 2009 tot en met 2011 opgelegde navorderingsaanslagen IB/PVV en de voor het jaar 2012 opgelegde aanslag IB/PVV moet niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ten aanzien van het griffierecht
4.13.
De wet biedt niet de mogelijkheid een andere instantie dan het betrokken bestuursorgaan te veroordelen in de proceskosten, ook niet indien – zoals zich hier
voordoet – de kosten zijn opgeroepen door een fout van de Rechtbank. Het Hof zal wel gebruik maken van de mogelijkheid op de voet van artikel 8:114, eerste lid, van de Awb te bepalen dat het voor het instellen van hoger beroep betaalde griffierecht door de griffier wordt terugbetaald.
Ten aanzien van de proceskosten
4.14.
Nu het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.15.
Het Hof stelt deze tegemoetkoming, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2 (punten) x € 501 (waarde per punt) x 0,5 (factor gewicht van de zaak) x 1 (factor samenhangende zaken) is € 501.

5.Beslissing

Het Hof
  • vernietigtde uitspraak van de Rechtbank,
  • verklaarthet beroep tegen de uitspraken op bezwaar betreffende de aan belanghebbende voor de jaren 2009 tot en met 2011opgelegde navorderingsaanslagen IB/PVV en de voor het jaar 2012 opgelegde aanslag IB/PVV niet-ontvankelijk,
  • gelastdat
    de griffieraan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 124 vergoedt, en
  • veroordeeltde Inspecteur in de kosten van het geding bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 501.
Aldus gedaan op 19 juli 2018 door L.B.M. Klein Tank, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.