In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, die hem niet-ontvankelijk verklaarde in zijn bezwaar tegen de opgelegde aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2012 en 2013, alsook tegen de voorlopige aanslag Inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (ZvW) voor 2015. Belanghebbende had bezwaar aangetekend tegen deze aanslagen, maar de Rechtbank oordeelde dat hij niet-ontvankelijk was omdat hij geen ingebrekestelling had gedaan. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch bevestigt deze uitspraak, verwijzend naar een arrest van de Hoge Raad van 4 mei 2018, waarin werd gesteld dat de Inspecteur zich onbevoegd had verklaard om uitspraak te doen op het bezwaar tegen de voorlopige aanslag ZvW 2015. Het Hof oordeelt dat het hoger beroep van belanghebbende ook betrekking heeft op de uitspraken op bezwaar, maar dat de bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV niet tijdig zijn ingediend. Het Hof verklaart belanghebbende niet-ontvankelijk in zijn bezwaar tegen de voorlopige aanslag ZvW 2015, omdat deze niet voor bezwaar vatbaar is. De uitspraak van de Rechtbank wordt bevestigd, en de uitspraak op bezwaar van de Inspecteur wordt vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de voorlopige aanslag ZvW 2015.