3.6.Beide beroepszaken lenen zich voor een gezamenlijke behandeling, als volgt.
3.7.1.Volgens [(mede-)eigenaar van het perceel] kan er wegens de afwezigheid van een schriftelijke overeenkomst niet vanuit worden gegaan dat sprake is van een contractuele relatie tussen hem en [netbeheerder] en evenmin dat [netbeheerder] transportdiensten aan hem heeft geleverd. Niet is gebleken dat [netbeheerder] in de periode van 9 juni 2010 tot 9 juni 2015 de enige netbeheerder in het betreffende gebied was. [energieleverancier] heeft nimmer namens [netbeheerder] transportkosten bij [(mede-)eigenaar van het perceel] in rekening gebracht, althans dit blijkt niet uit de in het geding gebrachte rekeningen. De welkomstbrieven die [netbeheerder] stelt te hebben verzonden hebben hem nimmer bereikt, aldus [(mede-)eigenaar van het perceel] .
3.7.2.Het hof overweegt als volgt. Op grond van art. 10b van de Elektriciteitswet 1998 mogen netbeheerders geen deel uitmaken van een groep die elektriciteit produceert, levert of daarin handelt. Energiebedrijven zijn daarom gesplitst in bedrijven voor het netwerkbeheer (hier: [netbeheerder] ) en bedrijven voor de productie, levering en handel in energie.
In art. 23 en 24 Elektriciteitswet 1998 is bepaald dat een netbeheerder verplicht is degene die daarom verzoekt te voorzien van een aansluiting op het net en om het transport van elektriciteit ten behoeve van de verzoeker uit te voeren. Uit art. 29 Elektriciteitswet 1998 volgt dat de netbeheerder het tarief voor het transport van elektriciteit in rekening brengt aan de afnemer die een aansluiting heeft op het net.
3.7.3.Tussen partijen is niet in geschil dat [energieleverancier] in de periode van 10 augustus 2010 tot en met 9 juni 2015 energieleverancier was van [(mede-)eigenaar van het perceel] voor het gebruik van elektriciteit op zijn adres. Op de door [netbeheerder] in het geding gebrachte nota van [energieleverancier] van 28 januari 2014 aan [(mede-)eigenaar van het perceel] (een eindafrekening over het jaar 2013) is vermeld dat op deze nota namens [netbeheerder] transportkosten voor energie in rekening worden gebracht.
[netbeheerder] heeft in hoger beroep toegelicht nog steeds de enige netbeheerder te zijn in [plaats] en omstreken. [(mede-)eigenaar van het perceel] heeft dit niet weersproken, hij heeft alleen aangevoerd dat [netbeheerder] dit in eerste aanleg niet had gesteld.
Uit het voorgaande volgt dat [(mede-)eigenaar van het perceel] elektriciteit heeft afgenomen en daarvoor aan [energieleverancier] heeft betaald. [netbeheerder] heeft de elektriciteit naar het adres van [(mede-)eigenaar van het perceel] getransporteerd. [(mede-)eigenaar van het perceel] kon dit uit de door [energieleverancier] aan hem toegezonden eindafrekening over het jaar 2013 afleiden. [netbeheerder] heeft hiermee naar het oordeel van het hof voldoende aangetoond dat met [(mede-)eigenaar van het perceel] stilzwijgend een overeenkomst tot stand is gekomen op grond waarvan [netbeheerder] [(mede-)eigenaar van het perceel] heeft voorzien van een aansluiting op het net, een elektriciteitsmeter en voor hem het transport van elektriciteit heeft uitgevoerd. Het in dit verband door [(mede-)eigenaar van het perceel] gedane beroep op art. 24 Rv (aanvulling of uitbereiding feitelijke grondslag) wordt verworpen. [netbeheerder] heeft in hoger beroep in elk geval voldoende aangevoerd om tot dit oordeel te komen.
Toerekenbare tekortkoming
3.8.1.Wat er ook zij van de door [netbeheerder] gestelde toepasselijkheid van de algemene voorwaarden, uit de tussen [(mede-)eigenaar van het perceel] en [netbeheerder] gesloten overeenkomst vloeit hoe dan ook een zorgplicht ten aanzien van de elektriciteitsmeter in loods direct achter zijn woonhuis voort. Op grond van deze zorgplicht had [(mede-)eigenaar van het perceel] erop moeten toezien dat de zegels van de meter niet werden verbroken en dat de meter niet werd gemanipuleerd. De elektriciteitsmeter is immers voor een netbeheerder (en een leverancier) de enige mogelijkheid om de juiste hoeveelheid afgenomen energie aan de gebruiker in rekening te brengen.
3.8.2.In dit geval staat vast dat in de loods van [(mede-)eigenaar van het perceel] een in werking zijnde hennepkwekerij is aangetroffen en dat de elektriciteitsmeter was gemanipuleerd (rov. 3.1.3).
3.8.3.Volgens [(mede-)eigenaar van het perceel] was hij niet op de hoogte van de hennepkwekerij en de gemanipuleerde elektriciteitsmeter. Hij kwam één keer per jaar in de meterkast om de meterstand op te nemen en aan [energieleverancier] door te geven. Dat heeft hij gedurende de jaren 2008 tot en met 2014 gedaan. De laatste keer was op 25 december 2014. [(mede-)eigenaar van het perceel] heeft toen niets opgemerkt, het plankje met de magneten was toen niet aanwezig. Hij heeft het plankje met magneten tijdens het bezoek van de politie en [netbeheerder] weggepakt omdat hij niet wist wat het was. Verder kwam hij in de meterkast om zekeringen te vervangen. Bovendien zou [(mede-)eigenaar van het perceel] een hennepkwekerij nooit hebben getolereerd. Zijn zoon is drugsverslaafd en is in totaal meer dan 16 jaar gedetineerd geweest, waardoor hij veel leed heeft ervaren en fel tegen elke vorm van drugs is, aldus [(mede-)eigenaar van het perceel] .
3.8.4.Het hof overweegt als volgt. [(mede-)eigenaar van het perceel] was eigenaar van de woning en de twee loodsen en hij woonde in de woning. De elektriciteitsmeter stond op zijn naam. De meterkast bevond zich in de loods achter zijn woning. De meter registreerde het elektriciteitsverbruik voor de woning en de twee loodsen. [(mede-)eigenaar van het perceel] stelt zelf dat hij in elk geval één keer per jaar in de meterkast is geweest.
Vast staat dat [(mede-)eigenaar van het perceel] andere personen heeft toegelaten tot de loods(en), waaronder vrienden en bekenden om tijdelijk goederen op te slaan, te stallen of te parkeren, en zijn zoon die volgens [(mede-)eigenaar van het perceel] in het verleden wegens verdovende middelen met politie en justitie in aanraking is geweest. Niet duidelijk is wat [(mede-)eigenaar van het perceel] met deze andere personen precies heeft afgesproken over het gebruik van de loods(en).
Blijkens een proces-verbaal van verhoor van 9 juni 2015 heeft de zoon van [(mede-)eigenaar van het perceel] bij de politie verklaard dat zijn vader niet wist van de kwekerij, dat zijn vader hem wel achter had gezien maar er niet in kon, dat zijn vader wel had gevraagd wat er achter stond maar dat niet wist en dat hijzelf en nog iemand de planten verzorgden.
Al zou [(mede-)eigenaar van het perceel] niets hebben geweten van de hennepkwekerij, de manipulatie van de elektriciteitsmeter en niet hebben geweten wat het plankje met magneten was, dan nog heeft hij in de gegeven omstandigheden onvoldoende toezicht gehouden. [(mede-)eigenaar van het perceel] had er naar het oordeel van het hof als eigenaar en bewoner op kunnen en moeten toezien dat niet alleen hijzelf, maar ook anderen de verzegeling van de elektriciteitsmeter in tact zouden laten en die niet zouden manipuleren. Het is in de situatie niet van belang of [(mede-)eigenaar van het perceel] zelf de meter heeft gemanipuleerd, of dat anderen dat hebben gedaan. De manipulatie van de elektriciteitsmeter kan [(mede-)eigenaar van het perceel] in elk geval worden toegerekend en komt in de gegeven omstandigheden voor zijn rekening en risico.
3.8.5.[(mede-)eigenaar van het perceel] heeft nog aangevoerd dat hij in de strafrechtelijke procedure op alle punten is vrijgesproken. Aan een (strafrechtelijke) vrijspraak komt in een civiele procedure geen dwingende bewijskracht toe (art. 161 Rv). Met de vrijspraak van [(mede-)eigenaar van het perceel] in de strafzaak is evenmin de juistheid aangetoond van zijn stelling dat hij niet bij de hennepkwekerij en elektriciteitsfraude is betrokken. Het oordeel van de strafrechter dat er ter zake te weinig wettig en overtuigend bewijs was, staat niet in de weg aan een andersluidend oordeel van de civiele rechter, die een eigen afweging maakt op basis van het in die civiele procedure vastgestelde feitencomplex, dat overigens anders en/of uitgebreider kan zijn dan het aan de strafrechter bekende bewijsmateriaal. Aan het door [(mede-)eigenaar van het perceel] uitdrukkelijk gedane bewijsaanbod met betrekking tot zijn stelling dat hij is vrijgesproken en er geen vordering tot wederrechtelijk voordeel wordt ingediend, wordt daarom voorbijgegaan.
3.8.6.Uit het voorgaande volgt dat [(mede-)eigenaar van het perceel] jegens [netbeheerder] op grond van een aan hem toerekenbare schending van de zorgplicht aansprakelijk is voor de daardoor ontstane schade.
3.8.7.[(mede-)eigenaar van het perceel] heeft verder bestreden dat sprake is van onrechtmatig handelen omdat geen sprake is van een schending van de op hem rustende zorgplicht. Uit het voorgaande volgt dat ook dat verweer strandt.
3.9.1.De schade die [netbeheerder] als gevolg van de tekortkoming van [(mede-)eigenaar van het perceel] heeft geleden, bestaat volgens [netbeheerder] onder meer uit het bedrag aan elektriciteitsverbruik dat zij als gevolg van de manipulatie van de elektriciteitsmeter niet in rekening heeft kunnen brengen.
3.9.2.De bewijslast van de omvang van de niet door de elektriciteitsmeter geregistreerde afgenomen elektriciteit berust volgens de hoofdregel van art. 150 Rv in beginsel op [netbeheerder] . Het is een feit van algemene bekendheid dat energie door middel van verrekening achteraf wordt betaald. Energieleveranciers en netbeheerders maken hiertoe gebruik van (geijkte) meters waarmee de omvang van de energieafname in beginsel wordt bepaald. Deze meters scheppen daarmee een bewijsvermoeden voor de elektriciteitsleveranciers en netbeheerders. In het geval dat het enige controlemiddel van [netbeheerder] (de elektriciteitsmeter) niet meer betrouwbaar is als gevolg van manipulatie en correcte meting onmogelijk is gemaakt, mag aan het bewijs van de omvang van de energieafname geen al te zware eisen worden gesteld en kan [netbeheerder] volstaan met het leveren van bewijs van feiten en/of omstandigheden die de afgenomen hoeveelheid energie voldoende aannemelijk maken. Als een gebruiker of degene op wiens naam de elektriciteitsmeter staat geregistreerd de aldus aannemelijk gemaakte energieafname betwist, zal deze daar concrete feiten en gegevens tegenover moeten stellen waaruit blijkt dat van een andere berekening moet worden uitgegaan (vgl. gerechtshof ’s-Hertogenbosch 24 april 2018 ECLI:NL:GHSHE:2018:1758). 3.9.3.[netbeheerder] heeft het niet-geregistreerde elektriciteitsverbruik op grond van de bij [(mede-)eigenaar van het perceel] aangetroffen apparatuur, hennepresten, stof, vervuiling en aanslag begroot over een periode van bijna vijf jaar (10 augustus 2010 tot en met 9 juni 2015). De schade met betrekking tot het niet-geregistreerd elektriciteitsgebruik voor de loods bedraagt volgens [netbeheerder]
€ 122.937,51 exclusief btw. Het niet-geregistreerde elektriciteitsverbruik voor de woning van [(mede-)eigenaar van het perceel] is begroot op € 1.430,95.
De periode van 9 juni 2013 tot en met 9 juni 2015
3.9.4.Volgens [(mede-)eigenaar van het perceel] heeft de rechtbank ten onrechte als vaststaand aangenomen dat in een periode van twee jaar (9 juni 2013 tot 9 juni 2015) ten behoeve van de hennepkwekerij elektriciteit is afgenomen die niet door de meter is geregistreerd.
3.9.5.Het hof volgt [(mede-)eigenaar van het perceel] hierin niet. Naar het oordeel van het hof heeft [netbeheerder] met de “Rapportage diefstal energie” van fraudespecialist [fraudespecialist] (hierna: [fraudespecialist] ), de brief van [university] University van 21 februari 1997 met betrekking tot de groeiduur van hennep en de berekening van het niet-bemeten verbruik per hennepruimte, voldoende aannemelijk gemaakt dat [(mede-)eigenaar van het perceel] in een periode van twee jaar buiten de meter om de door haar berekende hoeveelheid energie heeft afgenomen.
In de rapportage van [fraudespecialist] is toegelicht dat de aangetroffen assimilatielampen onder een dikke laag stof zaten en dat er gebruikte assimilatielampen lagen die na 1 jaar gebruik vervangen moeten worden, dat de koolstoffilters zo vervuild waren dat sprake moet zijn geweest van meerdere hennepoogsten, dat er gebruikte koolstoffilters aanwezig waren die gemiddeld vijf hennepoogsten meegaan, dat de filterdoeken vervuild en gebruikt waren, dat op de kweekpotten witte aanslag en ketelsteen zat, dat er restanten van droge hennepplanten lagen en dat het in de kweekruimtes aangebrachte purschuim sterk was verkleurd. In de rapportage is geconcludeerd dat daarom sprake is geweest van 25 hennepoogsten van 70 dagen en een deel van een hennepoogst van 14 dagen. In de brief van [university] University is toegelicht hoe de energiebehoefte van hennep kan worden bepaald. [netbeheerder] heeft vervolgens het vermogen van alle apparatuur gewaardeerd op een bepaald verbruik, en dat vermeerderd met arbeids- en materiaalkosten.
3.9.6.Het hof verwerpt het verweer van [(mede-)eigenaar van het perceel] dat hooguit sprake kan zijn van een kweekperiode van vijf weken. Volgens [(mede-)eigenaar van het perceel] heeft zijn pas uit detentie ontslagen zoon de hennepkwekerij met behulp van derden opgezet en is de geconstateerde vervuiling te verklaren omdat het om gebruikte materialen ging, maar [(mede-)eigenaar van het perceel] heeft dit verweer niet onderbouwd. Zo heeft hij niet aangevoerd van wie zijn zoon de apparatuur zou hebben gekocht en wat de mate van vervuiling van de apparatuur was ten tijde van de koop. De omstandigheid dat [(mede-)eigenaar van het perceel] dit niet weet en naar zijn zeggen niet kan weten omdat zijn zoon geen informatie prijsgeeft, vermoedelijk uit angst voor represailles, komt voor zijn risico. Volgens [(mede-)eigenaar van het perceel] heeft zijn zoon in de strafrechtelijke procedure een taakstraf opgelegd gekregen en is daarbij uitgegaan van een kweekperiode van vijf weken (5 mei 2015 tot en met 9 juni 2015, dus ongeveer 36 dagen), maar [(mede-)eigenaar van het perceel] heeft niet weersproken dat een hennepoogst 70 dagen duurt en dat in zijn loods op 9 juni 2015 restanten zijn aangetroffen van volgroeide hennepplanten.
heeft tot slot aangevoerd dat er gedurende de jaren tal van personen op zijn terrein en in de loodsen zijn geweest, waaronder [derde 1] , [derde 2] , [derde 3] , [derde 4] en [derde 5] . [(mede-)eigenaar van het perceel] heeft schriftelijke verklaringen van hen in het geding gebracht, waaruit blijkt dat hen niets is opgevallen wat op een hennepkwekerij duidt. Ook uit de verklaringen van beide buurmannen [buurman 1] en [buurman 2] blijkt dat geen overlast is ondervonden, aldus [(mede-)eigenaar van het perceel] . Uit deze verklaringen blijkt weliswaar dat hen geen hennepkwekerij is opgevallen of geen overlast is ondervonden, maar dat sluit niet uit dat er wel gedurende twee jaar een hennepkwekerij aanwezig was. Uit de verklaringen van voornoemde personen blijkt immers niet wie op welk moment in welke loods is geweest en of zij daadwerkelijk in één van de ruimtes is of zijn geweest waar de hennepkwekerij is aangetroffen. De verklaringen zijn daarvoor te algemeen.
Nu [(mede-)eigenaar van het perceel] , gelet op de concrete punten die erop wijzen dat gedurende twee jaar ten behoeve van de hennepkwekerij elektriciteit is afgenomen die niet door de meter is geregistreerd, zijn verweer niet (voldoende) heeft onderbouwd, komt het hof aan tegenbewijslevering niet toe.
3.9.7.Het beroep van [(mede-)eigenaar van het perceel] op matiging van de door de rechtbank toegewezen schadevergoeding (art. 6:109 BW) is onvoldoende onderbouwd en ook overigens ziet het hof daarvoor geen aanleiding. Hieruit vloeit voort dat de vordering van [(mede-)eigenaar van het perceel] in hoger beroep tot (terug)betaling van € 46.190,71 zal worden afgewezen.
De periode van 10 augustus 2010 tot 9 juni 2013
3.9.8.Volgens [netbeheerder] heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat zij geen dan wel onvoldoende gegevens heeft overgelegd die concrete aanknopingspunten bieden voor de aanname dat de hennepkwekerij al vijf jaar, dus ook vanaf 10 augustus 2010 tot 9 juni 2013, aanwezig en/of in bedrijf was.
3.9.9.Ter onderbouwing van haar stelling dat de hennepkwekerij ook in voornoemde periode in werking moet zijn geweest heeft [netbeheerder] in haar beroepszaak het volgende aangevoerd. De heer [politieambtenaar] van de politie (hierna: [politieambtenaar] ) heeft bij de inval op 9 juni 2015 aan [fraudespecialist] medegedeeld dat een getuige had verklaard dat de hennepkwekerij reeds vijf jaar aanwezig was. [netbeheerder] heeft na het vonnis van de rechtbank via het Parket een proces-verbaal van verhoor ontvangen van getuige [getuige] (hierna: [getuige] ), waaruit volgens [netbeheerder] blijkt dat [getuige] in de zomer van 2010 zelf heeft waargenomen dat in beide loodsen van [(mede-)eigenaar van het perceel] een hennepkwekerij was. Bij de verklaring van [getuige] zijn twee foto’s van de kwekerij uit 2010 gevoegd, aldus [netbeheerder] (mvg productie 1).
3.9.10.[(mede-)eigenaar van het perceel] heeft de juistheid van de verklaring van [getuige] gemotiveerd weersproken. Volgens [(mede-)eigenaar van het perceel] was zijn zoon in de zomer van 2010 gedetineerd en heeft hij toen geen contact gehad met [getuige] . De foto’s die aan het proces-verbaal zijn gehecht zijn niet in de loods van [(mede-)eigenaar van het perceel] gemaakt, maar zijn waarschijnlijk foto’s van de hennepkwekerij van de zus van [getuige] . De foto’s vermelden geen datum en de aantekeningen bij de foto’s zijn geformuleerd in de verleden tijd. [getuige] heeft op zijn tekening van de loods geschreven dat er onderdelen in rekken lagen, maar [(mede-)eigenaar van het perceel] heeft die rekken pas in 2013 met zijn schoonbroer geplaatst. [getuige] heeft de verklaring op 22 juni 2015 afgelegd, zodat de vraag is hoe [politieambtenaar] hiervan op 9 juni 2015 op de hoogte kon zijn. [(mede-)eigenaar van het perceel] vermoedt dat [getuige] de verklaring uit rancune heeft afgelegd wegens onenigheid met zijn zoon over geld.
3.9.11.Gelet op de gemotiveerde betwisting van de juistheid van de verklaring van [getuige] door [(mede-)eigenaar van het perceel] , heeft [netbeheerder] in hoger beroep niet voldoende aannemelijk gemaakt dat de hennepkwekerij ook is geëxploiteerd tussen 10 augustus 2010 en 9 juni 2013. [netbeheerder] heeft in beide hoger beroepszaken aangeboden haar stellingen te bewijzen, onder andere door het horen van [fraudespecialist] , [getuige] en [politieambtenaar] als getuigen. Het hof zal [netbeheerder] tot deze bewijslevering toelaten.