ECLI:NL:GHSHE:2018:2803

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 juli 2018
Publicatiedatum
3 juli 2018
Zaaknummer
200.228.612_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voeging van procedures in civiel recht met betrekking tot dezelfde feitencomplexen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 juli 2018 uitspraak gedaan in een incident tot voeging ex artikel 222 Rv. De zaak betreft een hoger beroep van een vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 2 augustus 2017. De appellanten, bestaande uit meerdere natuurlijke personen en vennootschappen, hebben hoger beroep ingesteld tegen de coöperatie Coöperatieve Rabobank U.A., die als geïntimeerde in de hoofdzaak fungeert. De Rabobank heeft in het incident verzocht om voeging van de onderhavige procedure met een andere aanhangige procedure, omdat beide geschillen deels over hetzelfde feitencomplex gaan. De appellanten hebben geen bezwaar gemaakt tegen deze voeging.

Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van verknochtheid tussen de twee procedures, aangezien ze betrekking hebben op hetzelfde vonnis en deels hetzelfde feitencomplex. Het hof heeft de incidentele vordering tot voeging toegewezen, maar benadrukt dat de vorderingen, ondanks de formele voeging, hun zelfstandigheid behouden. Dit betekent dat partijen duidelijk moeten maken op welke procedure hun stukken betrekking hebben en dat partijen in de ene gevoegde zaak niet automatisch toegang hebben tot de processtukken van de andere zaak.

De proceskosten in het incident zijn gecompenseerd, wat inhoudt dat iedere partij de eigen kosten draagt. De hoofdzaak is verwezen naar de rol voor beraad op 17 juli 2018, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden. Het arrest is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 3 juli 2018.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.228.612/01
arrest van 3 juli 2018
gewezen in het incident tot voeging ex artikel 222 Rv
in de zaak van

1.[appellant 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[appellant 2] ,wonende te [woonplaats] ,
3.
[holding] Holding B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
4.
[de vennootschap 1] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
5.
[de vennootschap 2] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
6.
Holding [de holding 1] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
7.
Holding [de holding 2] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
8.
[de vennootschap 3] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
9.
[de vennootschap 4] B.V.gevestigd te [vestigingsplaats] ,
10.
[de vennootschap 5] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
11.
[onroerend goed 1] Onroerend Goed B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
12.
[de vennootschap 6] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
13.
[onroerend goed 2] onroerend Goed B.V.gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellanten in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat: mr. W.M.J. Saes te Roermond,
tegen
De coöperatie Coöperatieve Rabobank U.A.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. Ph.C.M. van der Ven te 's-Hertogenbosch,
op het bij exploot van dagvaarding van 31 oktober 2017 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 2 augustus 2017, gewezen tussen appellanten – [appellanten c.s.] – als eisers in conventie, verweerders in reconventie en onder meer geïntimeerde – de Rabobank – als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/04/123213/HA ZA 13-164)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar het daaraan voorafgaande vonnis in het incident van 15 januari 2014.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met eiswijziging en producties;
  • de memorie van antwoord, tevens incidentele memorie tot voeging met producties;
  • de memorie van antwoord in het incident houdende een verzoek tot voeging.
Het hof heeft daarna een datum bepaald voor arrest in het incident.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
De vordering van de Rabobank strekt tot voeging van de onderhavige procedure met de bij dit hof onder zaaknummer 200.231.860/01 aanhangige procedure tussen [appellanten c.s.] als appellanten en de Staat als geïntimeerde. Ter onderbouwing van haar vordering stelt de Rabobank kort gezegd dat beide geschillen (deels) over hetzelfde feitencomplex gaan en beroept zij zich op artikel 353 jo artikel 222 Rv.
3.2.
[appellanten c.s.] hebben geen bezwaar tegen de gevorderde zaakvoeging wegens verknochtheid.
3.3.
Omdat beide procedures betrekking hebben op hetzelfde vonnis en (deels) hetzelfde feitencomplex is naar het oordeel van het hof sprake van verknochtheid. Nu verder [appellanten c.s.] geen bezwaar hebben tegen de gevorderde voeging, zal de incidentele vordering tot voeging worden toegewezen.
Wellicht ten overvloede overweegt het hof dat de vorderingen, ondanks de formele voeging, hun zelfstandigheid behouden (HR 21 november 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2500) en wordt de partij in de ene zaak niet automatisch partij in de andere zaak (HR 21 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2904). Dat betekent dat partijen door vermelding van de zaaknummers steeds duidelijk moeten maken op welke procedure hun memories en/of akten betrekking hebben. Ook betekent dat, anders dan Rabobank kennelijk veronderstelt, partijen in de ene gevoegde zaak niet automatisch de beschikking krijgen over de processtukken van de andere gevoegde zaak.
3.4.
Omdat geen van partijen als de in het ongelijk gestelde partij kan worden beschouwd, zullen de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
In de hoofdzaak
3.5.
De zaak wordt naar de rol verwezen voor beraad. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
beveelt de voeging van de onderhavige zaak met zaaknummer 200.228.612/01 met de bij dit hof aanhangige zaak met zaaknummer 200.231.860/01 tussen [appellanten c.s.] als appellanten en de Staat als geïntimeerde.
compenseert de proceskosten van het incident tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 17 juli 2018 voor beraad;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, O.G.H. Milar en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 3 juli 2018.
griffier rolraadsheer