Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de vrouw, bijgestaan door mr. Frenken;
- de man, bijgestaan door mr. Barenbrug.
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 9 oktober 2017;
- de ter zitting door de advocaat van de vrouw overgelegde pleitnota.
3.De beoordeling
Inkomen
rechtbankheeft hierover als volgt overwogen (beschikking van 22 augustus 2014, herhaald in de beschikking van 3 november 2016):
vrouwvoert het volgende aan.
manvoert daartegen het volgende aan.
hofoordeelt als volgt.
NJ1964, 452 m.nt. J.H. Beekhuis en HR 25 juni 1971,
NJ1972, 58, m.nt. D.J. Veegens), zodat reeds daarom, (ook) daaraan geen steun valt te ontlenen voor de uitleg die de vrouw voorstaat.
Kamerstukken II2002/03, 28 867, nr. 3, p. 27, en voor de vervroeging naar HR 8 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0894).
rechtbankheeft overwogen dat beantwoording van de vraag of een waardeverandering van de aandelen Holding BV onder art. 6 lid 1 sub c van de huwelijkse voorwaarden valt, in het midden kan blijven, omdat bedoeld artikel als voorwaarde stelt dat het moet gaan om een vennootschap waarin de man bij voortduring bij machte is te bepalen dat de winst aan hem rechtstreeks of onmiddellijk ten goede komt. De vrouw heeft tegenover de betwisting van de man niet onderbouwd dat hieraan is voldaan. Het bedrag van € 304.457,-- (in verband met de geruisloze inbreng) behoort niet tot het te verrekenen vermogen.
vrouwbehoort genoemd bedrag wél tot het te verrekenen vermogen, volgens de man niet. De vrouw voert, samengevat, het volgende aan. Vóór de oprichting van Beheer BV was er geen sprake van een waarde van de aandelen waardoor deze gelijk gesteld kan worden aan nihil; de inbreng van de vof in Aardappelen-BV heeft derhalve een waardeverandering van de aandelen in Beheer BV teweeggebracht. Bovendien staat vast dat de waarde van “de aandelen in de BV” (pleitnota, p. 1) van de man hoger is dan de waarde van de aandelen van de man in de vof.
manstelt dat het de bedoeling van partijen was om de onderneming van de man evenals het vermogen van de vrouw buiten de verrekening te laten. Alleen het inkomen zou worden verrekend. Art. 6 lid 1 sub c is in de huwelijkse voorwaarden opgenomen, teneinde te bewerkstellingen dat opgepotte winsten eveneens in de verrekening kunnen worden betrokken. De aandelen van [beheer] Beheer B.V. zijn evenwel niet gevormd uit winst – de winsten uit de vof en de B.V. zijn altijd in de verrekening betrokken – maar door de inbreng van kapitaal in natura (landbouwgronden en opstallen (schuren)) van de vennootschap onder firma (ten aanzien waarvan een herwaardering heeft plaatsgevonden).
hofoverweegt als volgt.
verandering(curs. hof) is dan geen sprake. Hoe daar niettemin toch sprake van had kunnen zijn, had de vrouw nader moeten toelichten.
vrouwbaseert haar grief op het bestaan van een vergoedingsrecht (pleitnota, p. 2). Zij legt een schriftelijke verklaring over van haar moeder van oktober 2017, waarin deze onder meer verklaart dat door de ouders van de vrouw in het jaar 2000 aan haar is geschonken een bedrag van fl. 34.000,-- (gulden). De vrouw stelt dat de gevolgen van de uitwerking van de huwelijkse voorwaarden dienen te worden gewijzigd ex art. 6:228 BW inhoudende dat de vrouw ook nog een vordering heeft ad € 15.428,53,--. Voor zover nodig doet zij een beroep op vernietiging van de uitwerking van de huwelijkse voorwaarden.
manvoert het volgende verweer. Er is ter zake van het bedrag van € 15.428,53 geen vermogensverschuiving geweest en dus heeft de vrouw geen vergoedingsrecht. De vrouw heeft de vermogensverschuiving ook niet onderbouwd. De door de vrouw beweerde schenking is ook niet in de uitwerking van de huwelijkse voorwaarden over 2000 door [accountantskantoor] verdisconteerd, omdat de vrouw geen verificatoire bescheiden heeft overgelegd waaruit deze schenking blijkt. Door de aanvaarding van de uitwerking huwelijkse voorwaarden 1997 tot en met 2006 hebben partijen zich jegens elkaar aan de berekening door de accountant van [accountantskantoor] verbonden. De rechtszekerheid staat een wijziging/correctie in de weg. (De man verwijst hierbij naar de beschikking van dit hof van 3 april 2006 (ECLI:NL:GHSHE:2006:AV9161) en de beschikking van het hof Leeuwarden van 13 november 2012 (ECLI:NL:GHLEE:2012:BY4281). De vrouw heeft ook nooit een beroep op een wilsgebrek gedaan, waardoor zij haar recht heeft verwerkt om aan het eind van het huwelijk terug te komen op de zonder voorbehoud aanvaarde uitwerking van de huwelijkse voorwaarden over het jaar 2000.
hofoverweegt als volgt. De vrouw heeft niet dan wel onvoldoende onderbouwd dat haar ter zake van de schenking, zo zij deze al heeft ontvangen, een vergoedingsrecht jegens de man toekomt. Daarvoor is, kort weergegeven, vereist dat het gestelde bedrag van € 15.428,53 aan haar vermogen is onttrokken
ten bate van de andere echtgenoot(curs. hof). Haar stelling is daarmee niet komen vast te staan. De grief faalt.
vrouwhet volgende aan. De vermogensverschuivingen in de uitwerkingen van [accountantskantoor] zijn, als gezegd, niet alleen ten gunste van de man gekomen, maar, gezien het onjuiste uitgangspunt betreffende de woning, voor de helft ook ten gunste van haar, hetgeen tot resultaat heeft dat haar vordering jegens de man te laag is vastgesteld. Uit de berekening van [accountantskantoor] , waarbij er geen rekening mee is gehouden dat de man de volledige eigenaar is van de woning (maar wel met het bedrag van € 304.457,-- in verband met de inbreng van de vof, waarover beroepschrift pt. 37), volgt dat de vordering van de vrouw op de man per 1 januari 2007 € 227.152,-- bedraagt. Blijkens de herberekening van [fiscalisten] Fiscalisten, waarbij wel rekening is gehouden met de volledige eigendom van de woning bij de man (en ook weer met het bedrag van € 304.457,--), heeft de vrouw een vordering op de man van € 267.356,--. Dit is derhalve een verschil van € 40.204,--. Voor zover de man stelt dat de vordering van de vrouw van € 29.553,-- is verdisconteerd in de uitkering na 2006, heeft de vrouw altijd nog een vordering op de man van € 8.804,--.
manvoert hiertegen het volgende aan. Nadat de uitwerking huwelijkse voorwaarden 2012 nogmaals door [accountantskantoor] is gecorrigeerd (uitwerking huwelijkse voorwaarden 2016) als gevolg van het feit dat de man de voormalige echtelijke woning volledig in eigendom toebehoort, bedroeg de verrekenvordering van de vrouw € 106.265,--. Een verschil van € 31.400,--. In dit bedrag is inbegrepen een bedrag van € 29.553,-- (50% x € 59.106,-- (overwaarde: € 263.305,-- -/- € 204.200,--)). De correctie heeft in de uitwerking huwelijkse voorwaarden 2012 van [accountantskantoor] (versie 2 maart 2016) plaatsgevonden onder het kopje “
3.6 eindvermogen per 31 december 2012”. Dit betekent dat de vrouw geen vordering uit hoofde van een vergoedingsrecht ten bedrage van € 29.553,-- (50% overwaarde van 2001) op de man heeft, nu haar vordering reeds is verdisconteerd in het saldo van de rekening-courantstand 2012 ultimo jaar, hetgeen heeft geleid tot een hogere verrekenvordering op de man (uitwerking huwelijkse voorwaarden [accountantskantoor] van 2 maart 2016).
hofoordeelt als volgt. Ter zitting heeft de vrouw haar verzoek vermeerderd, aldus dat zij niet een bedrag van € 29.553,--, maar een bedrag van € 40.204,-- heeft gevorderd. Deze vermeerdering van verzoek is in strijd met de twee-conclusieregel. Van uitzonderingen daarop is niet gebleken. Uitgegaan zal daarom worden van het verzoek zoals weergegeven in het petitum van het beroepschrift.
3.6 Eindvermogen per 31 december 2012”, waarmee de eerdere fout van [accountantskantoor] (dat de woning gemeenschappelijk zou zijn) is hersteld. Het had op de weg van de vrouw gelegen hiertegenover uit te leggen waarom de herberekening van [fiscalisten] Fiscalisten voorrang zou moeten krijgen op de gecorrigeerde uitwerking door [accountantskantoor] . Ter zitting naar deze kwestie gevraagd, heeft de vrouw die helderheid evenmin kunnen verschaffen. Voor een vernietiging of wijziging van de uitwerking van de huwelijkse voorwaarden is dan geen plaats. Mitsdien treft grief 13 evenmin doel.