Uitspraak
GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 13 december 2016;
- het V8-formulier met bijlage van de advocaat van [appellant] d.d. 2 maart 2017;
- het V8-formulier met als bijlage de brief van de advocaat van [belanghebbende 3] d.d. 27 juli 2017;
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 22 augustus 2017;
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 23 augustus 2017;
- het V6-formulier met bijlage van de advocaat van [appellant] d.d. 25 augustus 2017.
3.De feiten.
- i) [appellant] is een van de acht kinderen van de heer [erflater] (hierna ook: erflater) en mevrouw [erflaatster] (hierna: ook erflaatster); gezamenlijk te noemen: erflaters.
- ii) Erflater en erflaatster hebben op 5 juli 1999 een testament gemaakt. In deze “gespiegelde testamenten” hebben zij de langstlevende echtgenoot en de kinderen tot enig erfgenaam benoemd, iedere erfgenaam voor een gelijk aandeel, een zogeheten langstlevende regeling ten gunste van de langstlevende echtgenoot opgenomen, een legaat ten gunste van verzoeker opgenomen bij het overlijden van de laatste echtgenoot en de verkrijgingen van verzoeker uit hun nalatenschappen onder bewind gesteld.
- iii) In de testamenten is, voor zover thans van belang, het volgende bepaald.
- iv) Erflater heeft voor de situatie na het overlijden van erflaatster in zijn testament [belanghebbende 3] en [belanghebbende 2] tot testamentair bewindvoerder benoemd.
- v) Erflaatster heeft haar testament aangevuld bij akte d.d. 14 augustus 2004. Deze aanvulling is niet van belang in de onderhavige procedure.
- vi) Erflater is op 25 september 2003 overleden en erflaatster op 23 september 2011.
- vii) De in het testament van erflaatster benoemde bewindvoerders over het aandeel van [appellant] hebben hun benoeming geweigerd. Vervolgens heeft de bij testament voorziene plaatsvervanger, [voorziene plaatsvervanger] , de benoeming aanvaard en van zijn bevoegdheid hem krachtens testament verleend om een opvolger te benoemen gebruik gemaakt door bij gerectificeerde notariële akte van 10 november 2014 [belanghebbende 1] tot opvolgend testamentair bewindvoerder te benoemen.
- viii) Bij beschikking van 26 september 1989 heeft de kantonrechter te ‘s-Hertogenbosch een beschermingsbewind ingesteld over het banktegoed van [appellant] bij de Rabobank met benoeming van vader [erflater] (erflater) tot bewindvoerder. Bij beschikking van 23 januari 2012 heeft de kantonrechter van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, op verzoek van [appellant] , [belanghebbende 4] en [belanghebbende 5] benoemd tot opvolgend bewindvoerders “over de vermogensrechtelijke belangen” van [appellant] , “zulks in verband met het overlijden van de vorige bewindvoerder”.
- ix) Over de verdeling van de nalatenschap van erflaatster is een procedure aanhangig (althans aanhangig geweest). Bij vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindoven, van 27 april 2017 heeft de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad – onder meer en voor zover van belang – de verdeling van de nalatenschap van erflaatster vastgesteld en bepaald dat het aandeel van ieder van de erfgenamen in de nalatenschap € 23.094,84 bedraagt.
4.De beoordeling
“Op een testamentair bewind, ingesteld bij een uiterste wil die is opgemaakt voor het tijdstip van het in werking treden van de wet, is, vanaf dat tijdstip of, indien het bewind nadien van kracht wordt, vanaf dit latere tijdstip afdeling 7 van titel 5 van Boek 4 van toepassing, behoudens voor zover bepalingen in de uiterste wil daarvan afwijken”.
zodra de onder-bewindgestelde komt te overlijden”. Nu in de testamenten overigens niet voorzien is in een mogelijkheid van tussentijdse beëindiging van het bewind, anders dan met medewerking van de bewindvoerder, staat naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam vast dat de ouders van verzoeker bij het opstellen van het bewind een levenslang bewind voor ogen hebben gehad.
primairdat het onjuist is dat in de onderhavige zaak de uiterste wil van erflaatster de onmiddellijke werking van artikel 4:178 BW verhindert. Artikel 4:178 lid 2 BW is juist in het leven geroepen om een volgens het oude erfrecht ingesteld bewind te doen eindigen, ook al was dit voor de duur van het leven van de onder bewind gestelde ingesteld. De rechtbank miskent de onmiddellijke werking van artikel 4:178 lid 2 BW, aldus [appellant] .
zelfop verantwoorde wijze zal kunnen besturen. Naar het oordeel van het hof dient veeleer te worden aangenomen dat [appellant] , bij het beheren van zijn financiën de hulp van anderen nodig heeft, zoals ook blijkt uit de brief van de specialist ouderengeneeskunde van 10 februari 2017 (productie 7 bij beroepschrift verzonden als bijlage bij de brief van de advocaat van [appellant] van 2 maart 2017) waarin staat vermeld:
“Zijn financiën kan hij met behulp van zijn zus zelfstandig doen.”Ook ter zitting heeft [appellant] niet de indruk gemaakt zelfstandig in staat te zijn het nagelaten vermogen te besturen. Voor een deskundigenonderzoek is dan geen aanleiding. Het hof is voorts - met de rechtbank- van oordeel dat de beweerde inactiviteit van de testamentaire bewindvoerder geen reden is voor opheffing van het bewind op grond van artikel 4:178 lid 2 BW.