Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
beschikking van 7 juli 2016
in de zaak van
[Verzoekster] ,
[Verzoekster]
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, waarin een testamentair bewind was ingesteld over de nalatenschap van de erflater, die op [overlijdensdatum] is overleden. De verzoekster, dochter van de erflater, heeft in hoger beroep verzocht om de opheffing van het testamentair bewind, dat was ingesteld bij testament op 3 februari 1994. De verzoekster stelt dat het bewind niet meer nodig is en dat zij in staat is om de onder bewind staande goederen zelf te beheren. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het per 1 januari 2013 geldende recht niet van toepassing was op het testamentair bewind, wat de verzoekster in hoger beroep aanvecht.
Het hof heeft vastgesteld dat het testamentair bewind is ingesteld onder het oude erfrecht, maar dat de bepalingen van het nieuwe erfrecht, zoals vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek, ook van toepassing zijn. Het hof oordeelt dat artikel 4:178 lid 2 tweede zin BW, dat de mogelijkheid biedt om een testamentair bewind op te heffen na vijf jaar, ook van toepassing is op het onder het oude recht ingestelde bewind. Het hof concludeert dat de verzoekster terecht grief 1 heeft opgeworpen, maar dat dit niet leidt tot vernietiging van de beschikking, omdat zij grief 2 heeft prijsgegeven en haar verzoek niet langer handhaaft.
Uiteindelijk verwerpt het hof het hoger beroep van de verzoekster en oordeelt dat de kosten van de procedure voor rekening van de onder bewind gestelde goederen komen, aangezien deze kosten zijn gemaakt in de uitoefening van de taak van de bewindvoerder. De beschikking is gegeven op 7 juli 2016 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.