Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
5.Beslissing
bevestigtde uitspraak van de Rechtbank.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin een naheffingsaanslag in de omzetbelasting en een vergrijpboete zijn opgelegd. De naheffingsaanslag, gedateerd 26 november 2015, betreft een bedrag van € 29.770 over de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 maart 2015. Belanghebbende had bij zijn aangiften fictieve bedragen aan omzetbelasting in aftrek gebracht, terwijl hij in die periode geen omzet had behaald. De Inspecteur handhaafde de naheffingsaanslag en de boete na bezwaar van belanghebbende, die vervolgens in beroep ging bij de Rechtbank. De Rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.
Tijdens de zitting op 18 mei 2018 werd belanghebbende gehoord, evenals vertegenwoordigers van de Inspecteur. Het Hof oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat er geen recht op aftrek van fictieve bedragen aan voorbelasting bestaat. Het Hof concludeerde dat belanghebbende bewust onjuiste aangiften had gedaan om een teruggave te verkrijgen, wat leidde tot de handhaving van de boete van € 5.000. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De beslissing werd op 15 juni 2018 genomen door de drie rechters, met de griffier aanwezig. Beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de uitspraak beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.