Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[appellant sub 1] ,wonende te [woonplaats] ,
[appellant sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
[appellant sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
[appellant sub 4] ,
[appellant sub 5] ,
[appellant sub 6] ,
[appellant sub 7] ,
[appellant sub 8] ,
[appellant sub 9] ,
[appellant sub 10] ,
[appellant sub 11] ,
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 4049914 / 15-1967)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met producties;
- de incidentele memorie houdende verzoek tot bevel deskundigenbericht;
- de memorie van antwoord inzake het verzoek tot bevel deskundigenbericht;
- de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep met producties;
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep.
3.De beoordeling
grief II in principaal hoger beroep en grief I in incidenteel hoger beroep). Beide partijen zijn het erover eens dat [geïntimeerde] vanaf een later moment het perceel heeft gebruikt. Volgens [geïntimeerde] was dat vanaf 1996. Deze grieven slagen. Op het oordeel over de vordering heeft dat evenwel geen invloed, zoals beide partijen onderkennen.
door [geïntimeerde] geprotesteerd hebben, terwijl zij op de hoogte waren van dat gebruik door [geïntimeerde] . Verworpen wordt dat [geïntimeerde] schuld heeft aan zijn gebruik van het perceel zonder recht of titel, zoals door [appellant] c.s. is gesteld.
is [geïntimeerde] gesommeerd het perceel en de schuur uiterlijk op 30 september 2013 te ontruimen. Voordien was er van de zijde van [appellant] c.s. niet, althans niet formeel geprotesteerd tegen het gebruik van het perceel. Door het gebruik van het perceel voort te zetten na dit vonnis en deze sommatie heeft [geïntimeerde] welbewust het risico genomen dat zijn voortgezet gebruik van het perceel rechtens zonder recht of titel zou blijken te zijn. De onrechtmatigheid daarvan wordt hem daarom vanaf 30 september 2013 wel toegerekend.’
grieven III en IV in principaal hoger beroephad de kantonrechter een eerder ingangsmoment moeten nemen voor de toerekening van de onrechtmatigheid aan [geïntimeerde] . Volgens [appellant] c.s. heeft de kantonrechter ten onrechte overwogen dat zij al die tijd op de hoogte waren van het feit dat [geïntimeerde] het perceel in opdracht van [appellant sub 6] (hierna: [appellant sub 6] ) bewerkte. Aangezien [geïntimeerde] aanvankelijk als loonwerker in opdracht en voor rekening van [appellant sub 6] het perceel bewerkte, konden zij aan het feit dat [geïntimeerde] het perceel bewerkte, niet zien dat hij dat op enig moment deed voor zichzelf. Daarbij komt dat [appellant sub 6] in december 2009 werd opgenomen in een ziekenhuis en dat hij van daaruit verhuisde naar een verzorgingstehuis. Hij is niet meer naar zijn oude woning teruggekeerd. Volgens [appellant] c.s. heeft [geïntimeerde] vanaf dat moment bewust het risico genomen dat hij schadeplichtig zou worden. In ieder geval had [geïntimeerde] zich dat moeten realiseren toen [appellant] c.s. de woning in september 2010 gingen ontruimen. [geïntimeerde] heeft toen de woning op eigen initiatief geblokkeerd, de toegangsweg tot het perceel afgesloten en de politie gewaarschuwd. Nadat [appellant] c.s. de politie uitleg hadden verschaft, droop de politie af en had [geïntimeerde] moeten weten dat [appellant sub 6] niet de enige eigenaar was van het perceel, aldus [appellant] c.s.
grief IV in incidenteel hoger beroepaangevoerd dat [appellant] c.s. de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid van [appellant sub 6] hebben gewekt en dat de kantonrechter ten onrechte is voorbij gegaan aan het bewijsaanbod van [geïntimeerde] op dit punt. Die grief slaagt enkel voor wat betreft de periode vóór 20 september 2011. Het hof verwijst daarvoor naar hetgeen hiervoor in 3.9 is overwogen. Voor de periode na 20 september 2011 slaagt de grief niet, zoals blijkt uit het hiervoor in 3.10 gegeven oordeel. [geïntimeerde] heeft verder geen stellingen ingenomen die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden , zodat bewijslevering in dit verband niet aan de orde is.
grief III in incidenteel hoger beroepheeft de kantonrechter ten onrechte overwogen dat het gebruik van het perceel door [geïntimeerde] vanaf 2010 onrechtmatig was. Na voorgaande oordelen kan deze grief verder onbesproken blijven, nog daargelaten dat [geïntimeerde] met zijn incidentele appel slechts wil dat het hof rekening houdt met de door [geïntimeerde] aan [appellant sub 6] gedane betalingen. Op dit punt gaat het hof hierna in (3.18).
grieven V, VI en VII in principaal hoger beroephebben betrekking op het in eerste aanleg door [appellant] c.s. overgelegde taxatierapport van makelaar / taxateur [makelaar/taxateur] . Het hof is van oordeel dat de betwisting van dat rapport door [geïntimeerde] zodanig was, dat de kantonrechter niet kon uitgaan van de op grond van dat rapport door [appellant] c.s. gestelde hoogte van de schade. Voor zover [appellant] c.s. met deze grieven bedoelen te betogen dat de kantonrechter zonder meer het door hen overgelegde taxatierapport had moeten volgen, verwerpt het hof dat standpunt. Het is aan [appellant] c.s. om hun schade te bewijzen. Daaraan voorafgaand dienen zij daartoe voldoende gemotiveerde stellingen in te nemen. De kantonrechter heeft [appellant] c.s. de gelegenheid geboden een goed onderbouwd taxatierapport in het geding te brengen. Die gelegenheid hebben zij onbenut gelaten, zodat zij daarmee het risico hebben genomen dat de kantonrechter is uitgegaan van de door [geïntimeerde] gepresenteerde cijfers. In zoverre falen de grieven.
grief II in incidenteel hoger beroep. Deze grief faalt. [geïntimeerde] heeft zich verweerd met de stelling dat hij heeft betaald aan [appellant sub 6] . Kennelijk heeft [geïntimeerde] hiermee een beroep op verrekening willen doen. Uit hetgeen hiervoor (in 3.10) is overwogen volgt dat [geïntimeerde] wist, althans behoorde te begrijpen, dat hij het perceel in de hier genoemde periode niet mocht gebruiken zonder toestemming van [appellant] c.s. [geïntimeerde] mocht er dus niet op vertrouwen dat eventuele betalingen aan [appellant sub 6] – die overigens niet zijn komen vast te staan – zouden worden beschouwd of zouden kunnen dienen als betalingen voor het gebruik van het perceel.
Grief IX in principaal hoger beroepheeft betrekking op de afwijzing van de buitengerechtelijke incassokosten. Het hof zal de beoordeling van deze grief aanhouden.