In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de Coöperatieve Rabobank Parkstad Limburg U.A. om in te stemmen met een door de schuldenaar, hierna [appellant], voorgestelde schuldregeling. De rechtbank Limburg had eerder [appellant] niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord op basis van artikel 287a van de Faillissementswet (Fw). Het hof oordeelt dat de grootste schuldeiser, de Rabobank, in redelijkheid tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen. Het hof overweegt dat het elke schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat honderd procent van zijn of haar vordering wordt voldaan. In dit geval heeft [appellant] de Rabobank, die meer dan 90% van zijn totale schuldenlast vertegenwoordigt, een minimaal aanbod gedaan, dat niet in verhouding staat tot de omvang van de schuld en de aflossingscapaciteit van [appellant]. Het hof concludeert dat [appellant] niet het maximale heeft aangeboden waartoe hij financieel in staat is, en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank.