ECLI:NL:GHSHE:2018:2379

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 juni 2018
Publicatiedatum
7 juni 2018
Zaaknummer
200.229.625_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag en niet-ontvankelijkheid in hoger beroep

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind, dat sinds 14 oktober 2016 onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling (GI). De moeder, die in hoger beroep is gekomen tegen een beschikking van de rechtbank Limburg van 14 september 2017, heeft verzocht deze beschikking te vernietigen en het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming af te wijzen. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder op 13 december 2017 bij een ander beroepschrift ook in hoger beroep is gekomen van dezelfde beschikking, wat leidt tot de vraag van ontvankelijkheid. Het hof heeft geconcludeerd dat tegen een rechterlijke uitspraak op grond van de beginselen van goede procesorde slechts éénmaal hoger beroep kan worden ingesteld. Aangezien er al een ander hoger beroep was ingediend, heeft het hof de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek in hoger beroep. De beslissing is op 7 juni 2018 uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 7 juni 2018
Zaaknummer : 200.229.625/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/238402 / FA RK 17-2818
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: voorheen mr. S. Mestrini, thans zonder procesvertegenwoordiging,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI));
- [de pleegouders] , beiden wonende op een bij het hof bekend adres (hierna te noemen: de pleegouders).
Als informant wordt aangemerkt:
[de vader] , wonende te [woonplaats] (hierna te noemen: de vader).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 14 september 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 13 december 2017, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de raad af te wijzen.
2.2.
Ter griffie van het hof is geen verweerschrift ingediend.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het V2-formulier van mr. Mestrini d.d. 17 januari 2018 waarbij deze zich onttrekt als advocaat van de moeder.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] [de minderjarige] (hierna te noemen: [de minderjarige] ) geboren.
3.2.
[de minderjarige] staat sinds 14 oktober 2016 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 9 januari 2018.
[de minderjarige] is op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 14 oktober 2016 uit huis geplaatst in een voorziening voor (crisis)pleegzorg.
Sinds november 2016 verblijft [de minderjarige] in het huidige, perspectief biedende pleeggezin.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 14 september 2017 heeft de rechtbank het gezag van de moeder beëindigd.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. Voor de door de moeder in hoger beroep aangevoerde grieven verwijst het hof naar de inhoud van het beroepschrift.
3.5.
Het hof dient de ontvankelijkheid van de moeder in de onderhavige procedure in hoger beroep te beoordelen.
Het hof stelt vast dat de moeder eveneens op 13 december 2017 bij separaat door mr. J.A.H. Blom ingediend, andersluidend beroepschrift, in hoger beroep is gekomen van de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 14 september 2017. Dit hoger beroep is administratief geboekt onder nummer 200.229.286/01.
Tegen een rechterlijke uitspraak kan op grond van de beginselen van goede procesorde slechts éénmaal hoger beroep worden ingesteld (Vgl. HR 14 december 1973, NJ 1974, 347, en nadien o.a. HR 9 mei 2003, NJ 2005, 168).
Het hof is niet in staat vast te stellen welk beroepschrift eerder ter griffie van het hof is ingekomen. Het hof overweegt echter dat in de zaak met nummer 200.229.286/01 door de GI schriftelijk verweer is gevoerd en nadere stukken zijn ingediend, in welke omstandigheid het hof aanleiding heeft gezien die zaak inhoudelijk te behandelen.
Het hof zal de moeder derhalve in het onderhavige beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3.7.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing van het hof.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in zijn verzoek in hoger beroep;
verzoekt de griffier van dit hof krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het Centraal Gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, E.L. Schaafsma-Beversluis en C.L.M. Smeets en is op 7 juni 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.