In deze zaak, gewezen door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 januari 2018, betreft het een incident tot oproeping in vrijwaring. De appellante, aangeduid als [de vennootschap 1], heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 19 juli 2017. In het incident vorderen de geïntimeerden, [de vennootschap 3] c.s., dat hen wordt toegestaan om de voormalige curator van [de vennootschap 4], [de curator], ook in hoger beroep in vrijwaring op te roepen. De reden hiervoor is dat hun vordering tegen de curator in eerste aanleg is afgewezen, omdat de vordering in de hoofdzaak ook was afgewezen. De vennootschap 3 c.s. stelt dat zij belang hebben bij het oproepen van de curator in hoger beroep, nu de hoofdzaak door [de vennootschap 1] is aangevochten.
Het hof heeft de vordering van [de vennootschap 3] c.s. afgewezen. Het hof oordeelt dat, gezien de afwijzingsgrond in de vrijwaringsprocedure, de vennootschap 3 c.s. in hoger beroep kan komen van het vonnis in de vrijwaringszaak. Echter, de vordering om de curator opnieuw in vrijwaring op te roepen is niet mogelijk in hoger beroep. De kosten van het incident worden toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partij, [de vennootschap 3] c.s. In de hoofdzaak is de zaak verwezen voor memorie van grieven aan de zijde van [de vennootschap 1].