6.13.Met betrekking tot de bewuste roekeloosheid heeft het hof in het tussenarrest overwogen dat voor het aannemen daarvan vast moet komen te staan dat [appellant] zich er daadwerkelijk van bewust was dat zijn handelen onjuist was, dat hij niettemin desbewust de keuze heeft gemaakt om te handelen zoals hij heeft gedaan, en dat [appellant] onmiddellijk voorafgaand aan zijn handelen daadwerkelijk besefte dat hij zich daarvan in verband met de aanmerkelijke kans op schade voor WML had behoren te onthouden. Uit geen van de door WML bij memorie na enquête opgesomde verwijten blijkt van een bewustzijn bij [appellant] als hiervoor vermeld.
6.14.1.Meer in het bijzonder merkt het hof dienaangaande het navolgende op. Indien al uitgegaan moet worden van de juistheid van de onder a., b., d., e., f. en i. genoemde omstandigheden, dan volgt daaruit nog niet dat [appellant] zich er ook bewust van moet zijn geweest dat WML bij het effectueren van de verkoop onder de bedongen condities schade zou lijden.
6.14.2.Ten aanzien van het handelen zonder de vereiste toestemming (a.) heeft [appellant] (geparafraseerd samengevat) aangevoerd dat hij handelde binnen de hem gegeven taak, op een wijze die voor hem gebruikelijk was en zonder dat hij er door zijn leidinggevende(n) ooit op is aangesproken, zodat hij meende tot het aangaan van de overeenkomst bevoegd te zijn. Als producties 17, 18 en 19 bij repliek heeft WML respectievelijk de functietypering voor de functie van rentmeester, haar paraferingsmatrix en haar procuratieregeling in het geding gebracht. Op pagina 2 van de functieomschrijving staat vermeld dat de rentmeester hiërarchisch verantwoording schuldig is aan het hoofd van de afdeling, maar volledig bevoegd zou zijn tot het afsluiten van overeenkomsten waaronder overeenkomsten met betrekking tot de aan- en verkoop. De paraferingsmatrix bevat geen categorie “aangaan overeenkomsten verkoop registergoederen” of iets dergelijks. De procuratieregeling vermeldt dat de rentmeester bevoegd is om WML te vertegenwoordigen bij het passeren van notariële akten tot een bedrag van € 250.000,=. Verder vermeldt de procuratieregeling niets ten aanzien van bevoegdheden voor de rentmeester in het kader van de verkoop van registergoederen. Uit de verklaring van [getuige 7] blijkt niet dat deze [appellant] ooit heeft gevraagd om updates over de voortgang van het project of anderszins heeft gecontroleerd wat [appellant] deed. Dit voert het hof tot het oordeel dat WML het verweer van [appellant] dat hij meende bevoegd te zijn onvoldoende heeft ontzenuwd. De aangehaalde regelingen zijn niet duidelijk of vermelden niets ten aanzien van zijn bevoegdheid.
6.14.3.[appellant] heeft, anders dan WML onder b. aanvoert, wel een redelijke verklaring gegeven voor het verkopen van de percelen in één pakket: hij stelt dit te hebben gedaan vanuit de noodzaak om ook incourante percelen te verkopen. WML heeft bij memorie na enquête op dit punt verwezen naar de schriftelijke verklaring van [getuige 7] en de verklaring van de getuige [getuige 6] . Op grond daarvan heeft WML aangevoerd dat er voor [appellant] geen noodzaak bestond om de percelen als pakket te verkopen, omdat de incourante percelen die niet voor een marktconforme prijs verkocht konden worden uit het project Optimalisatie Grondbezit werden gehaald en teruggingen naar de verantwoordelijke afdeling. Zelfs indien het hof van de juistheid van die stellingname uitgaat, volgt daaruit nog niet dat [appellant] heeft gehandeld met het oogmerk om WML schade te berokkenen of in het bewustzijn zoals omschreven in het probandum.
6.14.4.Voor het nalaten om contact te zoeken met potentiële kopers (c.), het niet realiseren van een marktconforme prijs (d.) en het achterwege blijven van onderhandelingen (e.) heeft [appellant] als verklaring gegeven dat hij courante percelen nodig had om het pakket als totaal interessant te maken voor investeerders.
6.14.5.WML heeft (punt f.) aangevoerd dat [appellant] op het laatste moment nog een perceel aan het pakket heeft toegevoegd, wetende dat noch over de prijs voor noch over de omvang van het pakket was onderhandeld. Ook als dit feit als vaststaand wordt aangenomen, volgt daaruit naar het oordeel van het hof nog niet dat [appellant] dit heeft gedaan met het oogmerk om WML schade te berokkenen of in het bewustzijn dat WML hierdoor schade zou lijden.
6.14.6.Het onder g. gemaakte verwijt is door [appellant] betwist en aan de getuigenverklaringen, meer in het bijzonder ook die van [getuige 2] , kan de juistheid van dit verwijt niet worden ontleend. Deze omstandigheid is dus niet komen vast te staan.
6.14.7.Ten aanzien van het onder h. gemaakte verwijt merkt het hof op dat bij het onderzoek van [bedrijfsrecherche] Bedrijfsrecherche niet is vastgesteld dat [appellant] persoonlijk voordeel heeft genoten uit de grondtransactie, zodat ook niet is gebleken dat hij daaruit of anderszins als resultaat daarvan over een aanzienlijk bedrag aan contanten heeft kunnen beschikken.
6.14.8.Ten aanzien van het onder i. gemaakte verwijt (veel van de administratie in huis hebben liggen) heeft [appellant] betwist dat dit is gebeurd om zaken buiten het zicht van WML te houden. Hij heeft gewezen op de omstandigheid dat hij veel vanuit huis werkte. Gelet op die verklaring kan het hof ook aan de omstandigheid dat [appellant] veel administratie in zijn woning had liggen niet zonder meer afleiden dat dit is gebeurd om voor WML te verhullen dat [appellant] van plan was om een overeenkomst aan te gaan die ten nadele van WML zou strekken.
6.15.1.WML heeft er bij memorie na enquête nog op gewezen dat uit het in eerste aanleg geproduceerde deskundigenbericht blijkt dat de gerealiseerde prijs ver beneden de marktwaarde van de percelen lag. Het hof merkt dienaangaande op dat de deskundigen de waarde van het pakket hebben vastgesteld op € 495.000,=, waarbij zij tevens hebben opgemerkt dat een bandbreedte aangehouden moet worden van € 350.000,= tot € 950.000,=.
Zonder daarmee hier te oordelen dat dit juist is geweest (zie daaromtrent de beoordeling van grief IV in het incidenteel hoger beroep), merkt het hof op dat de rechtbank deze bandbreedte nog heeft gecorrigeerd tot een bandbreedte van € 859.860,= voor het gunstigste scenario tot € 235.460,= voor het meest ongunstige scenario. Daarbij past de rechtbank nog correcties toe wegens een rendementseis (van 25%) en verwervingskosten voor het meest ongunstige scenario, waarna de rechtbank uitkomt op een pakketprijs in het meest ongunstige geval van € 147.000,= (zie het eindvonnis, r.o. 3.27 - r.o. 3.30 en ook r.o. 3.6.2 van het tussenarrest van 21 juni 2016). Wat daar ook van zij: dit alles is wel illustratief voor het feit dat de waarde van het pakket op verschillende manieren en met een sterk verschillend resultaat kan worden beoordeeld.
6.15.2.WML heeft bij memorie na enquête met betrekking tot de bedongen prijs ook nog aangevoerd dat het zeer opvallend is dat [appellant] in de periode waarin sprake was van een (uitnodiging tot) samenwerking tussen hem en [koper] de prijs voor het pakket aanzienlijk heeft verlaagd. Volgens WML kan die prijsverlaging niet los worden gezien van de beoogde samenwerking. Die mening vindt echter naar het oordeel van het hof geen bevestiging in de verklaringen van [getuige 2] en [appellant] . Het hof is van oordeel dat uit de gedingstukken en de afgelegde verklaringen niet, althans niet in voldoende mate, volgt dat een causaal verband heeft bestaan tussen de gesignaleerde prijsverlagingen en een uitnodiging van [getuige 2] tot samenwerking in of met [koper] .
6.15.3.Uit het deskundigenrapport blijkt dat de deskundigen ten aanzien van de verschillende percelen geen onderzoek hebben gedaan naar (bodem)verontreiniging, zodat onbekend is gebleven welke risico’s dienaangaande ten aanzien van de percelen bestonden. Ten aanzien van het perceel aan de [adres 2] te [plaats 4] hebben de deskundigen in elk geval wel vastgesteld dat daarin asbest aanwezig was en dat er vermoedelijk nog meer asbest in aanwezig kon zijn.
Uit de verantwoording van hun waardeberekening blijkt dat ook de deskundigen ervan uit zijn gegaan dat in het pakket een aantal objecten zat met een (mogelijk) negatieve waarde. Voorts merken de deskundigen expliciet op dat zij zich bij de vaststelling van de waarde hebben laten leiden door een op hun marktkennis en ervaring gestoeld intuïtief inzicht, waarbij met name dit intuïtief inzicht een grote invloed heeft gehad op de finale waarde. Het voorgaande betekent dat geen absolute waarde aan het pakket kan worden toegekend.
6.15.4.Vergeleken met de waardebepaling door de deskundigen kan een inschatting van de waarde zoals door [appellant] gemaakt wellicht als te laag worden aangemerkt. Daarbij moet echter in aanmerking worden genomen dat niet evident was en is wat een redelijke pakketprijs voor de portefeuille was. Het hof baseert dat oordeel op de navolgende omstandigheden:
- de vele onzekerheden voortvloeiend uit de verschillende mate van courantheid van delen van de portefeuille;
- mogelijk bestaande besparingen aan (sloop)kosten;
- de niet bij de taxatie betrokken milieuaspecten (asbestsanering);
- de omstandigheid dat ook de rechtbank (r.o. 3.27 van het bestreden eindvonnis) al komt tot een correctie met meer dan 30% ten opzichte van de door de deskundigen vastgestelde waarde in het meest ongunstige geval;
- onduidelijkheid ten aanzien van de omvang van een redelijkerwijs in acht te nemen rendementseis.
Het verschil tussen de door de rechtbank na correctie van de ondergrens vastgestelde waarde en de door [appellant] vastgestelde prijs is, gelet op de geschetste omstandigheden, niet van dien aard dat enkel aan dat verschil de conclusie moet of kan worden verbonden dat [appellant] zich ervan bewust is geweest dat hij WML schade zou berokkenen bij een verkoop en levering van het pakket tegen de door hem bepaalde pakketprijs en dat hij daarom had moeten afzien van deze transactie.
6.15.5.Dat [appellant] op de hoogte is geweest van de marktwaarde van individuele tot het pakket behorende percelen, maakt dit niet anders, omdat de prijs van het pakket als geheel beoordeeld moet worden en deze sterk bepaald wordt door een inschatting van kansen en risico’s die zijn verbonden aan de verschillende percelen, de mate van risico die een potentiële koper dienaangaande bereid is te nemen en een inschatting van voordelen die WML zou kunnen genieten bij een snelle verkoop. Mocht [appellant] al fouten hebben gemaakt bij deze inschattingen, dan levert dat wellicht beroepsfouten op, maar het maken van een fout in de uitoefening van opgedragen werkzaamheden levert op zich geen grond op voor het aannemen van aansprakelijkheid voor nadeel dat een werkgever daardoor lijdt.