Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 4733953, rolnummer 16-360)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met twee producties;
- de memorie van antwoord met een productie;
- de akte van [appellante] met een productie;
- de antwoordakte van [geïntimeerde] .
3.De beoordeling
- [geïntimeerde] is eind 2010 vanuit Spanje naar Nederland verhuisd en was op dat moment de Nederlandse taal niet goed machtig.
- [geïntimeerde] is op 3 januari 2011 in [plaats] het slachtoffer geworden van een verkeersongeval.
- [geïntimeerde] is op 26 februari 2011 in [plaats] nogmaals slachtoffer geworden van een verkeersongeval.
- [assuradeur en verzekeraar] (hierna: [assuradeur en verzekeraar] ) trad ten aanzien van beide ongevallen op als aansprakelijkheidsassuradeur en regelend verzekeraar.
- Tussen [assuradeur en verzekeraar] en [geïntimeerde] is op 13 juli 2011 een vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen. In die vaststellingsovereenkomst is bepaald dat [assuradeur en verzekeraar] aan [geïntimeerde] tegen finale kwijting ter zake alle schade ter zake het ongeval van 3 januari 2011 een bedrag van € 15.000,-- betaalt als slotuitkering op de reeds gedane voorschotten van € 250,--.
- [geïntimeerde] heeft zich in 2011 tot [appellante] gewend in verband met de haar overgekomen ongevallen. [appellante] , vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van appellante] , heeft [geïntimeerde] toen een overeenkomst van opdracht laten ondertekenen ter zake onder meer het voeren van onderhandelingen met [assuradeur en verzekeraar] over de afwikkeling van de schade van beide ongevallen. In deze overeenkomst heeft [appellante] onder meer bedongen dat haar een succes fee toekomt van 25% van de geïncasseerde bedragen.
- Bij brief aan [assuradeur en verzekeraar] van 21 september 2011 heeft [appellante] namens [geïntimeerde] de vernietiging van de vaststellingsovereenkomst ingeroepen en hierbij aangegeven dat het betaalde bedrag van € 15.000,-- kan worden beschouwd als voorschot op de reeds geleden en nog te lijden schade in beide zaken. [appellante] heeft [assuradeur en verzekeraar] in de brief verzocht om de schaderegeling op te pakken als regelend verzekeraar.
- [assuradeur en verzekeraar] heeft bij brief aan [appellante] van 27 september 2011 betwist dat er een grond is voor vernietiging van de vaststellingsovereenkomst. [appellante] heeft daarop gereageerd bij brief van 24 oktober 2011. Vervolgens heeft [assuradeur en verzekeraar] bij brief van 14 november 2011 onder meer het volgende meegedeeld aan [appellante] :
- Tussen [appellante] en [assuradeur en verzekeraar] is vervolgens verder gecorrespondeerd over de hoogte van de schade die [geïntimeerde] door de ongevallen heeft geleden.
- Op 13 juni 2013 hebben [appellante] als opdrachtneemster en [geïntimeerde] als opdrachtgeefster een nieuwe overeenkomst van opdracht gesloten, ter zake onder meer:
plus btw van de door de aansprakelijke wederpartij aan opdrachtgever betaalde schadeuitkeringen. Deze wordt niet berekend over de betaalde BGK of met de onder punt 5 genoemde BGK verrekend of daarop in mindering gebracht.
- Bij brief van 18 augustus 2015 heeft mr. Wernik aan [appellante] medegedeeld dat [geïntimeerde] zich tot hem gewend heeft met het verzoek om haar belangen te behartigen ter zake de verkeersongevallen op 3 januari en 26 februari 2011. Mr. Wernik heeft [appellante] in de brief verzocht om het dossier aan mr. Wernik te doen toekomen.
- Bij brief van 16 september 2015 heeft [appellante] [geïntimeerde] verzocht om over te gaan tot betaling van de overeengekomen succes fee van 50 % over de voorschotten van in totaal € 4.000,-- die [assuradeur en verzekeraar] aan [geïntimeerde] heeft verstrekt gedurende de looptijd van de overeenkomst van opdracht (te weten € 1.000,-- in juni 2012, € 1.500,-- in november 2013 en € 1.500,-- in april 2015). [appellante] heeft in de brief aanspraak gemaakt op een bedrag van € 2.000,-- te vermeerderen met € 420,-- aan btw, zijnde € 2.420,-- incl. btw aan succes fee.
- [appellante] heeft [assuradeur en verzekeraar] (op de voet van artikel 5 van de tussen [appellante] en [geïntimeerde] gesloten overeenkomst) verzocht om de declaraties van [appellante] voor verrichte werkzaamheden geheel te voldoen. [assuradeur en verzekeraar] heeft [appellante] vervolgens bij brief van 23 november 2015 onder meer het volgende meegedeeld:
- primair: € 20.421,90, waarvan € 2.420,-- betrekking heeft op succes fee en € 18.001,90 op ‘buitengerechtelijke kosten’;
- subsidiair: € 2.420,-- aan succes fee en een door de kantonrechter in goede justitie vast te stellen bedrag aan ‘buitengerechtelijke kosten’;
- A. Op grond van de artikelen 5 en 8 van de overeenkomst moet [geïntimeerde] aan [appellante] € 18.001,90 voldoen, zijnde het deel van de declaraties van [appellante] dat door [assuradeur en verzekeraar] onbetaald is gelaten. Voor zover het bedrag van € 18.001,90 niet toewijsbaar is op grond van de artikelen 5 en 8 van de overeenkomst, moet [geïntimeerde] op grond van artikel 7:411 BW in elk geval nog een door de rechter in goede justitie te bepalen bedrag aan redelijk loon voldoen.
- B. Omdat [geïntimeerde] de overeenkomst van opdracht heeft opgezegd, moet zij op grond van de artikelen 6 en 8 van de overeenkomst aan [appellante] de overeengekomen succes fee voldoen over de voorschotten van in totaal € 4.000,-- die zij tijdens het bestaan van de overeenkomst van opdracht heeft ontvangen. Deze succes fee bedraagt € 2.420,-- inclusief btw.
- Het beroep van [geïntimeerde] op vernietiging van de overeenkomst van opdracht van 13 juni 2013 wegens dwaling treft geen doel (rov. 4.2).
- Het beroep van [geïntimeerde] op vernietiging van de overeenkomst van opdracht van 13 juni 2013 wegens misbruik van omstandigheden treft geen doel (rov. 4.3).
- Het beroep van [geïntimeerde] op ontbinding van de overeenkomst van opdracht wegens een tekortkoming van [appellante] in de nakoming van de overeenkomst treft geen doel (rov. 4.4).
- Artikel 8 van de overeenkomst van opdracht komt neer op een onmogelijkheid om de overeenkomst van opdracht op te zeggen zonder schadevergoeding te betalen. Dat is in strijd met artikel 7:408 BW, van welke bepaling niet ten nadele van natuurlijke personen mag worden afgeweken. [appellante] kan zich dus niet op dat artikel beroepen (rov. 4.5).
- Aan [appellante] komt bij opzegging van de overeenkomst wel een redelijk loon toe. Omdat [geïntimeerde] zelf een beloning van 25% van de door haar tijdens de overeenkomst van opdracht ontvangen voorschotten van € 4.000,-- redelijk vindt, kan € 1.000,-- te vermeerderen met btw, derhalve € 1.210,-- inclusief btw, worden toegewezen (rov. 4.6).
- [appellante] heeft ter zake de door hem verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden voorts € 10.550,-- ontvangen van [assuradeur en verzekeraar] . [appellante] is met dat bedrag en het nu toe te wijzen bedrag van € 1.210,-- inclusief btw voldoende gecompenseerd voor de door hem verrichte werkzaamheden (rov. 4.7).
- Het bedrag van € 1.210,-- is dus toewijsbaar terwijl het meer of anders gevorderde moet worden afgewezen (rov. 4.8).
- [geïntimeerde] veroordeeld om aan [appellante] € 1.210,-- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag van de inleidende dagvaarding, zijnde 21 december 2015;
- de proceskosten tussen de partijen gecompenseerd, in die zin dat elke partij de eigen proceskosten draagt;
- het meer of anders gevorderde afgewezen.
incassokosten. Volgens [appellante] had de kantonrechter daar moeten spreken van buitengerechtelijke kosten.
incassokosten maar van buitengerechtelijke kosten.
- dat artikel 8 van de overeenkomst van opdracht neerkomt op een onmogelijkheid om de overeenkomst van opdracht op te zeggen zonder schadevergoeding te betalen;
- dat artikel 8 van de overeenkomst daarom in strijd is met artikel 7:408 BW.