ECLI:NL:GHSHE:2018:1932

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 mei 2018
Publicatiedatum
3 mei 2018
Zaaknummer
20-003973-15
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en terugwijzing naar rechtbank in zaak van witwassen en hennepteelt

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging van de verdachte, die wordt beschuldigd van witwassen en het telen van hennep. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake was van onherstelbare vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek, maar dat deze niet hebben geleid tot een schending van het recht op een eerlijk proces zoals bedoeld in artikel 6 EVRM. Het hof oordeelt dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte en wijst de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de officier van justitie niet ontvankelijk was, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd. De verdachte is beschuldigd van het opzettelijk telen van hennep en het witwassen van de opbrengsten daarvan, waarbij hij samenwerkte met verschillende medeverdachten. Het hof heeft de relevante feiten en omstandigheden in overweging genomen en geconcludeerd dat er voldoende grond is voor de vervolging van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-003973-15
Uitspraak : 3 mei 2018
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 17 december 2015 in de strafzaak met parketnummer 12-700138-10 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
wonende te [adres verdachte]
Hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het Openbaar Ministerie ontvankelijk zal verklaren en de zaak terug zal verwijzen naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant teneinde de zaak daar te berechten.
Namens verdachte is primair betoogd dat geen sprake is van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM. Gelet daarop is verzocht om het vonnis van de rechtbank, waarbij de officier van justitie niet ontvankelijk is verklaard in de vervolging van de verdachte, te bevestigen.
Subsidiair, in het geval het hof de zaak terugwijst naar de rechtbank en het Openbaar Ministerie ontvankelijk verklaart, is verzocht om te bepalen dat de rechtbank eerst de door de officier van justitie beschreven stappen moet volgen, te weten: aanvulling van het dossier en het horen van de reeds eerder toegewezen getuigen. Het hof begrijpt het subsidiaire standpunt aldus dat bedoeld is dat het hof de zaak zal terugwijzen naar de rechtbank indien het hof tot het oordeel komt dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk moet worden geacht in de vervolging van de verdachte.
Voorts is voorwaardelijk verzocht – voor het geval het hof de zaak wil terugwijzen naar de rechtbank en daarbij een bindend oordeel wenst te geven over de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie – om de zaak open te verwijzen naar de raadsheer-commissaris teneinde mr. [officier van justitie 1] , [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] , [verbalisant 4] en [verbalisant 5] over die ontvankelijkheidsbeslissing te horen als getuigen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 25 maart 2012, in de gemeente(n) Kapelle en/of Goes en/of Vlissingen en/of Reimerswaal en/of Borsele en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans éénmaal, al dan niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf, (telkens) opzettelijk een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan en/of één of meer hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, te weten (onder meer):
- op één of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 8 november 2011 in Goes (hennepkwekerij [adres 1] ), (telkens) ongeveer 6299, althans een groot aantal hennepstekjes en/of (telkens) ongeveer 118, althans een aantal hennepplanten en/of
  • op één of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode 1 januari 2010 tot en met 25 maart 2012 in Rilland (hennepkwekerij(en) / [adres 2] ), (telkens) een groot aantal (ongeveer 750 en/of 900) hennepplanten, en/of
  • op één of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 december 2010 tot en met 15 april 2011 in Vlissingen (hennepkwekerij / zolder [adres 3] , (telkens) ongeveer 80, althans een aantal hennepplanten en/of
  • op één of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 8 november 2011, (telkens) een (groot) aantal hennepstekken en/of hennep (aan/via onder meer [betrokkene 1] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [betrokkene 2] en/of [medeverdachte 4] ), en/of
  • op of omstreeks 20 mei 2011 in 's-Heer Hendrikskinderen [adres 4]
) een hoeveelheid van ongeveer 3,9 kilogram, althans een hoeveelheid van meer dan 30 gram, hennep en/of
- op of omstreeks 20 mei 2011 in 's-Heer Hendrikskinderen ( [adres 5]
) een hoeveelheid van ongeveer 26,5 kilogram en/of een hoeveelheid van 7,6 kilogram, althans (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram, hennep en/of
  • op of omstreeks 29 juni 2011 in Kapelle een hoeveelheid van ongeveer 4,3 kilogram, althans een hoeveelheid van meer dan 30 gram, hennep en/of
  • op één of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 juli 2011 tot en met 26 oktober 2011 in Vlissingen (hennepkwekerij / begane grond [adres 3] ), (telkens) ongeveer 209, althans een aantal hennepplanten en/of
  • op één of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 juli 2011 tot en met 13 december 2011 in Goes (hennepkwekerij / [adres 6] ), (telkens) ongeveer 430, althans een aantal hennepplanten en/of
  • op of omstreeks 28 oktober 2011 in Kapelle een hoeveelheid van ongeveer 9 kilogram, althans een hoeveelheid van meer dan 30 gram, hennep en/of ongeveer 220, althans een aantal hennepplanten en/of
  • op of omstreeks 8 november 2011 in Kapelle ( [adres 7] ) een hoeveelheid van ongeveer 11 kilogram, althans een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep en/of
  • op of omstreeks 8 november 2011 in Kapelle ( [adres 8] ) een hoeveelheid van ongeveer 9,4 kilogram, althans een hoeveelheid van meer dan 30 gram, hennep en/of
  • op of omstreeks 5 december 2011 in Vlissingen ( [adres 9] ) een hoeveelheid van ongeveer 2,6kilogram, althans een hoeveelheid van meer dan 30 gram, hennep;
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2011 tot en met 28 oktober 2011, in de gemeente(n) Kapelle en/of Goes en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans éénmaal, (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, één of meer (grote) hoeveelhe(i)d(en) hennep, te weten in elk geval (ongeveer) 4 kilogram en/of (ongeveer) 4,5 kilogram en/of (ongeveer) 9 kilogram hennep en/of (ongeveer) 220 hennepstekjes, althans (telkens) een hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a van die wet;
3.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 8 november 2011, in de gemeente(n) Borsele en/of Kapelle en/of Goes en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben/heeft hij verdachte en/of zijn mededader(s) één of meer voorwerpen, te weten (onder meer):
A.
  • één of meer geldbedrag(en), door (telkens) gedurende periode 1 januari 2008 tot 8 november 2011 aan [medeverdachte 5] contant enig geld te verstrekken t.b.v de huur voor de [adres 4] en/of [adres 5] in 's-Heer Hendrikskinderen, en/of
  • één of meer geldbedrag(en), door in de periode van 1 januari 2008 tot en met 8 november 2011 (telkens) contant enig geld te verstrekken aan [medeverdachte 6] voor de dagelijkse huishouding en/of het kopen van levensmiddelen, en/of
  • 55.732 euro, in elk geval één of meer geldbedrag(en), door dit te verstrekken voor de aankoop van een camper in februari 2008 in België en/of vervolgens die camper op naam van een ander te zetten, en/of
  • 16.000 euro, althans 11.250 euro, in elk geval enig geld, door dit te verstrekken t.b.v. een contante betaling bij de koop in april 2008 van Mercedes C180K kenteken [kentekennummer 1] en vervolgens die auto op naam van [medeverdachte 5] te zetten, en/of
  • 45.000 euro, in elk geval enig geld, door dit geld te verstrekken voor de koop van een kajuitmotorboot ( [boot 1] en vervolgens die boot op naam van een ander ( [betrokkene 3] ) te zetten, en/of
  • één of meer geldbedrag(en), door hiermee één of meer stellingen en/of een aanhangwagen en/of een heftruck voor [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 8] en/of hun/de onderneming " [bedrijf 1] te kopen/betalen, en/of
  • (ongeveer) 6.000 euro, althans één of meer geldbedrag(en), door dit contant te verstrekken aan [medeverdachte 6] t.b.v. verbouwing van een badkamer, en/of
  • 24.761,50 euro, althans 13.571,50 euro, in elk geval enig geld, door in 2009 en/of 2010 en/of 2011 (telkens) contant enig geld te verstrekken aan [medeverdachte 9] naar aanleiding van (telkens) valselijk opgemaakte facturen, en/of
  • 21.000 euro, in elk geval één of meer geldbedrag(en), door (telkens) gedurende periode 1 januari 2009 tot 29 september 2011 contant enig geld te verstrekken voor de kosten van levensonderhoud en/of benzine/brandstof voor een auto en/of de aanschaf van een TV en/of meubelen t.b.v. [medeverdachte 5] en/of diens echtgenote [betrokkene 4] en/of
  • één of meer geldbedrag(en), door dit in 2009 contant te verstrekken aan [medeverdachte 6] t.b.v. vakantie (Dominicaanse republiek), en/of
  • 23.000 euro, in elk geval enig geld, door dit in augustus 2009 contant te verstrekken bij de koop van gereedschappen/machine t.b.v. [medeverdachte 10] en/of de onderneming met de handelsnamen " [handelsnaam 1] ", [handelsnaam 2] en " [handelsnaam 3] ", en/of
  • 10.809 euro, in elk geval één of meer geldbedrag(en), door overmaking door [medeverdachte 11] in februari 2010 naar een rekening van de onderneming met de handelsnamen " [handelsnaam 1] " , " [handelsnaam 2] en " [handelsnaam 3] " met vermelding van valse/vervalste of niet bestaande facturen en/of
  • 25.000 euro, in elk geval enig geld, door dit in december 2010 (via de bank- rekening van [medeverdachte 5] ) als lening te verstrekken aan [medeverdachte 10] , en/of
  • 15.000 euro, in elk geval enig geld, door dit geld (via de bankrekening van [medeverdachte 5] ) als lening te verstrekken aan [medeverdachte 7] , en/of
  • 64.783,08 euro, in elk geval één of meer geldbedrag(en), door in 2010 en/of 2011 (telkens) contant enig geld te verstrekken aan [medeverdachte 12] naar aanleiding van (telkens) valselijk opgemaakte facturen, en/of
  • 5.000 euro, in elk geval één of meer geldbedrag(en), door dit in januari/maart 2011 als lening te verstrekken aan [medeverdachte 11] , en/of
  • 11.190 euro, in elk geval één of meer geldbedrag(en), door in 2011 (telkens) contant enig geld te verstrekken aan [medeverdachte 13] (via [medeverdachte 9] naar aanleiding van (telkens) valselijk opgemaakte facturen, en/of
  • 6.494,42 euro, in elk geval enig geld, door hiermee in mei 2011 (via bankrekening van [medeverdachte 5] ) een hekwerk t.b.v. [medeverdachte 10] en/of de onderneming met de handelsnamen " [handelsnaam 1] ", " [handelsnaam 2] " en " [handelsnaam 3] " te kopen/betalen, en/of
  • 36.132,24 euro, in elk geval één of meer geldbedrag(en), door in 2011 (telkens) contant enig geld te verstrekken aan [medeverdachte 14] naar aanleiding van (telkens) valselijk opgemaakte facturen, en/of
  • 5.890,50 euro, in elk geval één of meer geldbedrag(en), door dit in 2011 contant te verstrekken aan [medeverdachte 15] en/of [medeverdachte 16] naar aanleiding van een valselijk opgemaakte factuur, en/of
  • 1.059,10 euro, in elk geval enig geld, door hiermee in 2011 "een EVC proeve van bekwaamheid" t.b.v. [medeverdachte 17] te betalen, en/of
  • 395 euro, in elk geval enig geld, door hiermee "een mondelinge cursus APK" t.b.v. [medeverdachte 17] te betalen, en/of
  • één of meer geldbedrag(en), door (telkens) met enig contant geld [medeverdachte 17] uit te betalen voor verrichtte werkzaamheden,
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft
verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dat
geld/voorwerp was of wie bovenomschreven geld/voorwerp, voorhanden had, terwijl hij
en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dat geld/voorwerp – onmiddellijk of middellijk –
afkomstig was uit enig misdrijf;
EN/OF
B.
  • een camper (Fiat Ducato) en/of
  • een kajuitmotorboot ( [boot 1] ) en/of
  • onroerend goed (bedrijfsgrond en/of loods/pand gelegen in Kapelle aan de [adres 8] en/of loods/pand gelegen aan de [adres 7] ), en/of
  • rollend materieel ten behoeve van [medeverdachte 10] en/of de onderneming met de handelsnamen " [handelsnaam 1] " , " [handelsnaam 2] " en " [handelsnaam 3] (KvK-nummer [kvk nummer] ) (zoals:
* hoogwerker DAF met kenteken [kentekennummer 2] , en/of
* hoogwerker Volvo met kenteken [kentekennummer 3] , en/of
* aanhanger Doornwaard DE met kenteken [kentekennummer 4] en/of
* hoogwerker Iveco Daily 2000 met kenteken [kentekennummer 5] , en/of
* trekker MAN H05 met kenteken [kentekennummer 6] , en/of
* open wagen Mitsubishi L200 met kenteken [kentekennummer 7] , en/of
* gesloten wagen Mitsubishi Pajero Sport met kenteken [kentekennummer 8] en/of
* Nissan Cabstar met kenteken [kentekennummer 9] , en/of
* gesloten wagen 4WD Toyota Hilux 2.4 met kenteken [kentekennummer 10] , en/of
* aanhanger Van Weel VW 1300P met kenteken [kentekennummer 11] en/of
* aanhanger Van Weel VW 1300P met kenteken [kentekennummer 12] , en/of
* aanhanger Verdegro met kenteken [kentekennummer 13] , en/of
* BDW Volvo FS met kenteken [kentekennummer 14] , en/of
* Volkswagen bestel 1,2D met kenteken [kentekennummer 15] , en/of
* drie, althans één of meer, elektrische golfkarren Matsa, en/of
* drie, althans één of meer, aanhanger(s) met generator Wanco-Arvada, en/of
* elektrische heftruck Clark type GEM 165, en/of
* hoogwerker STAR-6, en/of
* grondverzetmachine (minigraver), en/of
  • inventarisgoederen ten behoeve van [medeverdachte 10] en/of de onderneming met de handelsnamen " [handelsnaam 1] ", " [handelsnaam 2] en [handelsnaam 3] (KvK-nummer [kvk nummer] ) en/of de inrichting van de loods gelegen aan de [adres 8] en/of de loods gelegen aan de [adres 7] , en/of
  • gereedschap(pen) en/of één of meer machines ten behoeve van [medeverdachte 10] en/of de onderneming met de handelsnamen " [handelsnaam 1] ", " [handelsnaam 2] " en " [handelsnaam 3] " (KvK-nummer [kvk nummer] , en/of
  • goederen (stellingen, aanhangwagen, heftruck) ten behoeve van [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 8] en/of hun/zijn onderneming " [bedrijf 1] ", en/of
  • één of meer voertuigen (o.a. Mercedes C180K kenteken [kentekennummer 1] en/of Fiat Panda met kenteken [kentekennummer 16] en/of motorfiets KTM 530 EXC met kenteken
[kentekennummer 17] en/of Volkswagen Golf met kenteken [kentekennummer 18] en/of Volkswagen Golf met kenteken [kentekennummer 19] en/of scooter Gilera met kenteken [kentekennummer 20] en/of VW Transporter met kenteken [kentekennummer 21] en/of VW Passat kenteken [kentekennummer 22] ), en/of
  • geldtegoed(en) staande op de bankrekening(en) ten name van de onderneming met de handelsnamen " [handelsnaam 1] ", " [handelsnaam 2] " en " [handelsnaam 3] " (KvK-nummer [kvk nummer] ) en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 5] en/of diens echtgenote [betrokkene 4] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 6] , en/of
  • één of meer aangetroffen contante geldbedragen (zoals 42.708,18 euro en/of 700 dollar en/of 5.845 euro en/of 2.850 euro),
verworven en/of voorhanden gehad en/of overdragen en/of omgezet, althans van één of
meer voorwerpen, te weten (van) bovengenoemde geldbedrag(en) en/of camper en/of boot
en/of rollend materieel en/of inventarisgoederen en/of gereedschap(pen) en/of machine(s)
en/of loods(en) en/of geldtegoed(en) en/of auto(s) gebruik gemaakt, terwijl hij en/of zijn
mededader(s) wist(en) dat die/dat voorwerp(en) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig
waren/was uit enig misdrijf;
4.
hij op één of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 november 2009 tot
en met 8 november 2011 te Kapelle, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één
of meer anderen, althans alleen,
  • factuur, met factuurnummer 14-2009 en factuurdatum 02-11-2009 van het bedrijf [bedrijf 2] en gericht aan [bedrijf 3] , en/of
  • factuur, met factuurnummer 17-2009 en factuurdatum 30-11-2009 van het bedrijf [bedrijf 2] en gericht aan [bedrijf 3] , en/of
  • factuur, met factuurnummer 01-2010 en factuurdatum 4-01-2010 van het bedrijf [bedrijf 2] en gericht aan [bedrijf 3] , en/of
  • factuur, met factuurnummer 06-2010 en factuurdatum 10-03-2010 van het bedrijf [bedrijf 4] en gericht aan [bedrijf 3] , en/of
  • factuur, met factuurnummer 19-2010 en factuurdatum 28-05-2010 van het bedrijf [bedrijf 4] en gericht aan [bedrijf 3] , en/of
  • factuur, met factuurnummer 35-2010 en factuurdatum 28-08-2010 van het bedrijf [bedrijf 4] en gericht aan [bedrijf 3] , en/of
  • factuur, met factuurnummer 47-2010 en factuurdatum 01-11-2010 van het bedrijf [bedrijf 4] en gericht aan [bedrijf 3] , en/of
  • factuur, met factuurnummer 64-2010 en factuurdatum 08-12-2010 van het bedrijf [bedrijf 4] en gericht aan [bedrijf 3] en/of
  • factuur, met factuurnummer 24-2011 en factuurdatum 11-02-2011 van het bedrijf [bedrijf 5] " en gericht aan [medeverdachte 14] , en/of
  • factuur, met factuurnummer 27-2011 en factuurdatum 28-02-2011 van het bedrijf " [bedrijf 5] " en gericht aan [medeverdachte 14] , en/of
  • factuur, met factuurnummer 32-2011 en factuurdatum 02-03-2011 van het bedrijf " [bedrijf 5] " en gericht aan [bedrijf 3] , en/of
  • factuur, met factuurnummer 38-2011 en factuurdatum 25-03-2011 van het bedrijf [bedrijf 5] " en gericht aan [medeverdachte 14] , en/of
  • factuur, met factuurnummer 43A-2011 en factuurdatum 04-04-2011 van het bedrijf [bedrijf 5] en gericht aan [bedrijf 3] , en/of
  • factuur, met factuurnummer 44-2011 en factuurdatum 05-04-2011 van het bedrijf " [handelsnaam 1] " en gericht aan [bedrijf 6] , en/of
  • factuur, met factuurnummer 52-2011 en factuurdatum 22-04-2011 van het bedrijf " [bedrijf 5] " en gericht aan [medeverdachte 14] en/of
  • factuur, met factuurnummer 65-2011 en factuurdatum 23-05-2011 van het bedrijf " [bedrijf 5] " en gericht aan [medeverdachte 14] en/of
  • factuur, met factuurnummer 86-2011 en factuurdatum 16-06-2011 van het bedrijf " [handelsnaam 1] " en gericht aan [bedrijf 6] , en/of
  • factuur, met factuurnummer 94-2011 en factuurdatum 15-07-2011 van het bedrijf " [bedrijf 5] " en gericht aan [bedrijf 3] , en/of
  • factuur, met factuurnummer 127-2011 en factuurdatum 06-09-2011 van het bedrijf [bedrijf 5] en gericht aan [bedrijf 3] , en/of
  • factuur, met factuurnummer 147 en factuurdatum 04-10-2011 van het bedrijf " [handelsnaam 1] " en gericht aan [bedrijf 6] , en/of
  • factuur, met factuurnummer 153 en factuurdatum 12-10-2011 van het bedrijf " [handelsnaam 1] " en gericht aan [bedrijf 7] en/of
  • factuur, met factuurnummer 158 en factuurdatum 25-10-2011 van het bedrijf " [handelsnaam 1] " en gericht aan [bedrijf 6] , en/of
  • factuur, met factuurnummer 158 en factuurdatum 27-10-2011 van het bedrijf " [handelsnaam 1] " en gericht aan [bedrijf 6] , en/of
  • factuur, met factuurnummer 166 en factuurdatum 01-11-2011 van het bedrijf " [handelsnaam 1] " en gericht aan [bedrijf 6] en/of
  • factuur, met factuurnummer 167 en factuurdatum 01-11-2011 van het bedrijf " [handelsnaam 1] " en gericht aan [bedrijf 6] , en/of
  • factuur, met factuurnummer 168 en factuurdatum 01-11-2011 van het bedrijf " [handelsnaam 1] " en gericht aan [bedrijf 6] en/of
(elk) zijnde (telkens) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, (telkens) valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) valselijk en/of in strijd met de waarheid – kort en zakelijk weergegeven – in die factuur/facturen vermeld dat door genoemd bedrijf werkzaamheden zijn uitgevoerd ten behoeve van de geadresseerde, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
5.
A.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 25 maart 2012, in de gemeente(n) Kapelle en/of Goes en/of Vlissingen en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, heeft deelgenomen aan een organisatie bestaande uit een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen), te weten uit hem, verdachte, en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 18] en/of [medeverdachte 19] en/of [medeverdachte 20] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 21] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 22] en/of [medeverdachte 23] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 24] en/of [medeverdachte 25] en/of [medeverdachte 26] en/of [medeverdachte 27] en/of [medeverdachte 28] en/of één of meer andere personen,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van (een) misdrijf/misdrijven als bedoeld in artikel 11, derde, vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet, namelijk
  • het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen, en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of vervaardigen van (grote) hoeveelheden hennep, en/of
  • het buiten het grondgebied van Nederland brengen van (grote) hoeveelheden hennep, en/of
  • het opzettelijk aanwezig hebben van (grote) hoeveelheden hennep,
zulks terwijl hij, verdachte, oprichter en/of leider en/of bestuurder van voormelde organisatie was;
EN/OF
B.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 8 november 2011, in de gemeente(n) Kapelle en/of Goes en/of Vlissingen en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, heeft deelgenomen aan een organisatie bestaande uit een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen, te weten uit hem, verdachte, en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 18] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 13] en/of [medeverdachte 12] en/of [medeverdachte 15] en/of [medeverdachte 16] en/of [medeverdachte 14] en/of [medeverdachte 11] en/of [medeverdachte 17] en/of één of meer andere personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
  • het plegen van valsheid in geschrift en/of
  • het plegen van oplichting en/of
  • het witwassen (van de opbrengsten uit valsheid in geschrift en/of oplichting en/of uit de hennepteelt en/of de uitvoer en/of de verkoop van en/of de handel in hennep, althans uit enige misdrijven),
zulks terwijl hij, verdachte, oprichter en/of leider en/of bestuurder van voormelde organisatie was.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Standpunt Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte.
Volgens de advocaat-generaal leverde restinformatie afkomstig uit de onderzoeken [onderzoek A] (2010) en [onderzoek B] (2007) voldoende informatie op voor een verdenking als bedoeld in artikel 27 Sv ter zake van witwassen om een strafrechtelijk onderzoek te starten. Deze (rest)informatie bestond eruit dat [verdachte] vermoedelijk kon beschikken over grote sommen contant geld terwijl hij geen legale bron van inkomsten had. Uit het onderzoek [onderzoek A] bleek voorts dat de zoon van [verdachte] , [medeverdachte 10] , op jonge leeftijd en zonder de beschikking te hebben over financiële middelen, een loods had gekocht zonder hypothecaire geldlening.
Nadien, in ieder geval op 7 mei 2010, bleek dat [medeverdachte 10] de loods had kunnen aanschaffen omdat hem geld was geleend door [medeverdachte 18] , destijds wonende te Goes een contact van [verdachte] . Uit financieel onderzoek bleek dat [medeverdachte 18] over een dergelijk geldbedrag kon beschikken omdat hij dit door vererving had verkregen. Het is juist dat deze laatste informatie ten onrechte niet is genoemd in de aanvragen voor de verlenging van de inzet van het peilbaken en evenmin in de aanvragen voor de bijzondere opsporingsbevoegdheden die zijn ingezet op basis van de onderzoeksresultaten van het peilbaken, zoals het verkrijgen van mastgegevens. Daarmee is sprake van een onherstelbaar verzuim in het voorbereidend onderzoek.
De advocaat-generaal heeft gesteld dat, anders dan volgt uit het vonnis van de rechtbank, de in voornoemde aanvragen ontbrekende informatie over de herkomst van het geld van [medeverdachte 18] niet kan worden aangemerkt als zuiver ontlastende informatie. Volgens de advocaat-generaal kan daarmee wellicht de legale herkomst van het geld waarmee [medeverdachte 10] de loods kocht komen vast te staan, maar rijst nog steeds de vraag naar het motief van die bekostiging en de afspraken over terugbetaling van deze geldlening, te meer nu was gebleken dat [medeverdachte 10] niet over voldoende legale inkomsten kon beschikken voor terugbetaling van een dergelijk bedrag. De mogelijkheid blijft dan ook bestaan dat [verdachte] ter zekerheid, dan wel om dit bedrag wit te wassen, contante gelden aan [medeverdachte 18] ter beschikking heeft gesteld, zodat de verdenking ter zake van witwassen wel degelijk bleef bestaan ondanks de aanvullende informatie. In dat verband is tevens relevant dat uit uitgebreid financieel onderzoek is gebleken dat [medeverdachte 18] in zijn financiële administratie een bedrag van € 100.000,- niet kon verantwoorden.
Maar zelfs in het geval de ontbrekende informatie over de herkomst van het geld waarmee [medeverdachte 10] de loods bekostigde wel dient te worden aangemerkt als louter ontlastend, resteerden voldoende omstandigheden – te weten het door [verdachte] doen van contante aankopen van machines terwijl hij geen legale inkomsten had – voor een verdenking van witwassen door [verdachte] , aldus de advocaat-generaal.
Voorts heeft de advocaat-generaal gesteld dat het Openbaar Ministerie in deze zaak niet op grond van het door de rechtbank gehanteerde Karmancriterium niet ontvankelijk kan worden verklaard, omdat in de zaak Karman sprake was van een aanzienlijk ernstiger inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde dan in de onderhavige zaak. Bovendien bestond in de onderhavige zaak bij de inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden steeds een rechtmatige verdenking tegen [verdachte] en is niet
opzettelijkmogelijk ontlastende informatie achtergehouden, omdat die informatie wel in het dossier aanwezig was.
Voor wat betreft het voegen van stukken in het dossier heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie stukken aan het dossier toevoegt die van invloed kunnen zijn op het bewijs, zowel in belastende als ontlastende zin. De rechter kan vervolgens ambtshalve, dan wel op verzoek van de verdediging of op vordering van het Openbaar Ministerie, alsnog toevoeging van andere stukken aan het dossier gelasten. In dit geval bevond de mogelijk ontlastende informatie zich echter al in het dossier, namelijk op pagina 85 van het ‘algemeen proces-verbaal’. In dit proces-verbaal zijn de grote lijnen van het onderzoek voldoende neergelegd terwijl daarin geen verkeerde voorstelling van zaken is gegeven.
Voor wat betreft de stukken die afkomstig zijn uit het voorbereidend onderzoek geldt dat deze, achteraf bezien, beter direct aan het dossier hadden kunnen worden toegevoegd, maar desondanks heeft te gelden dat die stukken niet te laat zijn toegevoegd. Het Openbaar Ministerie is niet ontvankelijk verklaard ver vóór de inhoudelijke behandeling en de omstandigheid dat de stukken niet zijn gevoegd kan daarom niet aan het Openbaar Ministerie worden toegerekend.
Voor zover het andere verdachten betreft dan [verdachte] en [medeverdachte 10] geldt dat het Openbaar Ministerie onterecht niet ontvankelijk is verklaard, omdat jegens hen in het voorbereidend onderzoek geen vormverzuimen zijn begaan. Om diezelfde reden leidt ook toepassing van het Zwolsman-criterium niet tot niet ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Het niet noemen van de financiering van de door [medeverdachte 10] gekochte loods door [medeverdachte 18] in de aanvragen voornoemd levert, zoals hiervóór reeds is gesteld, een onherstelbaar vormverzuim op in het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a Sv, omdat verondersteld kan worden dat het Openbaar Ministerie vanaf 7 mei 2010 op de hoogte was van de geldlening door [medeverdachte 18] en nadien nog de in het vonnis van de rechtbank onder nummer 13 en verder genoemde bijzondere opsporingsbevoegdheden zijn ingezet jegens [verdachte] . Jegens [medeverdachte 10] is na 7 mei 2010 enkel de in het vonnis van de rechtbank onder nummer 14 genoemde bijzondere opsporingsbevoegdheid ingezet, maar deze hield verband met een hennepverdenking jegens [verdachte] .
Voor zover het gaat om het voegen van stukken geldt dat eventuele vormen die daar zouden zijn verzuimd niet onherstelbaar zijn omdat onvolkomenheden in dossiervorming kunnen worden hersteld door de verdediging alsnog over stukken te laten beschikken. Dat zou ook nu nog kunnen. In dit verband is tevens relevant dat niet blijkt dat die stukken opzettelijk niet gevoegd zijn, zodat van een doelbewuste of grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte geen sprake is. Daar komt bij dat de ernst van het verzuim en het door verdachte geleden nadeel niet heel groot zijn en dat de motivering van de rechtbank op dit punt in ieder geval onvoldoende is.
Het niet ontvankelijk verklaren van het Openbaar Ministerie gebeurt enkel in zeer uitzonderlijke omstandigheden en is in dit geval prematuur geschiedt, omdat de zaak nog verkeerde in de fase waarin stukken aan het dossier werden toegevoegd en getuigen werden gehoord.
Ten aanzien van de redelijke termijn ten slotte is gesteld dat een overschrijding daarvan in de regel wordt gecompenseerd met een strafkorting. De overschrijding is bovendien niet (alleen) te wijten aan het Openbaar Ministerie. De overschrijding van de redelijke termijn is derhalve evenmin grond om het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk te verklaren.
Standpunt verdediging
Namens de verdachte is primair gesteld dat het vonnis van de rechtbank, waarin is geconcludeerd dat geen sprake was van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM zodat de officier van justitie niet ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte, begrijpelijk is en goed gemotiveerd. Verzocht is dit vonnis te bevestigen.
In dit verband is verwezen naar de door de verdediging in eerste aanleg overgelegde pleitnota, die in hoger beroep opnieuw is overgelegd met het verzoek het stuk als herhaald en ingelast te beschouwen. In de betreffende pleitnota is, kort gezegd, in reactie op de zinsnede in de brief van de officieren van justitie van 6 november 2015 dat zij niet vanaf de start van het onderzoek bij de zaak betrokken zijn geweest, neergelegd dat het Openbaar Ministerie één en ondeelbaar is, zodat die omstandigheid irrelevant is.
Daarnaast is gesteld dat sprake is van een forse overschrijding van de redelijke termijn die de wijten is aan het Openbaar Ministerie. Ten aanzien van de overschrijding van de redelijke termijn geldt dat er thans een nieuwe rechtsschending is bijgekomen, omdat ook in hoger beroep de redelijke termijn is geschonden.
Daarnaast is sprake van diverse gestapelde (vorm)verzuimen, onder meer waar het gaat om het vooronderzoek dat is verricht en de start van het onderzoek ‘ [onderzoek C] ’. In eerste instantie is geen volledig dossier verstrekt en van het bestaan van het ‘proces-verbaal overdracht onderzoeksdossier’ is pas gebleken bij het verhoor van verbalisant [verbalisant 6] in 2013. Volgens de verdediging blijkt uit dit proces-verbaal dat op 17 maart 2010 een onderzoek is gestart onder leiding van een officier van justitie. In dat onderzoek wordt gewezen op informatie uit het onderzoek [onderzoek A] uit 2010, inhoudende dat een verdenking ter zake van witwassen was gerezen ten aanzien van [verdachte] en niet dat sprake was van geactualiseerde voor [verdachte] belastende informatie uit het onderzoek [onderzoek B] uit 2007. De gestelde witwasverdenking is volgens de verdediging echter een gelegenheidsargument nu het Openbaar Ministerie daarnaar nooit (verder) onderzoek heeft gedaan. Voorts is onduidelijk gebleven hoe het Openbaar Ministerie over de informatie, voor zover inhoudende dat [verdachte] geen legale inkomsten had, uit het onderzoek [onderzoek B] kon beschikken. De restinformatie uit deze onderzoeken leverde onvoldoende grond op voor een redelijk vermoeden van schuld, aldus de verdediging. Ondanks het voorgaande heeft deze informatie wel geleid tot de inzet van diverse bijzondere opsporingsbevoegdheden.
Daarnaast is betoogd dat sprake was van het achterhouden van ontlastende informatie, die niet werd vermeld in de processen-verbaal van de aanvragen voor het gebruik van bijzondere opsporingsbevoegdheden en aanvragen in verband met het verkrijgen van een machtiging van de rechter-commissaris, terwijl uit de brief van officieren van justitie van 6 november 2015 volgt dat het Openbaar Ministerie al op 7 mei 2010 van die informatie op de hoogte was.
Ten aanzien van de CIE-informatie van februari 2011 geldt dat deze informatie tot stand is gekomen naar aanleiding van onjuiste informatie over het bestaan van een verdenking die aan [verbalisant 3] is verstrekt. De verklaring van [verbalisant 3] staat bovendien haaks op hetgeen het Openbaar Ministerie presenteert, namelijk dat het Openbaar Ministerie open en transparant heeft gehandeld. Dat het Openbaar Ministerie in het geheel niet open en transparant handelt, wordt bevestigd door de omstandigheid dat de verdediging ook voor de zitting van het hof van 19 april 2018 geen nieuwe en/of aanvullende informatie heeft ontvangen van het Openbaar Ministerie.
Volgens de verdediging volgt uit het voorgaande dat in het voorbereidend onderzoek sprake was van gestapelde onherstelbare vormverzuimen die de niet ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie tot gevolg moeten hebben. De geconstateerde verzuimen leveren bovendien een ernstige inbreuk op van de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor het wettelijk systeem in de kern is geraakt en geen sprake is van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM. Ook gelet daarop dient het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk te worden verklaard.
Het hof begrijpt het subsidiaire standpunt van de verdediging aldus dat bedoeld is dat het hof de zaak zal terugwijzen naar de rechtbank, en niet zelf zal afdoen, indien het hof tot het oordeel komt dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk moet worden geacht in de vervolging van de verdachte.
Voorts is voorwaardelijk verzocht – voor het geval het hof de zaak wil terugwijzen naar de rechtbank en daarbij een bindend oordeel wenst te geven over de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie – om de zaak open te verwijzen naar de raadsheer-commissaris teneinde mr. [officier van justitie 1] , [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] , [verbalisant 4] en [verbalisant 5] te horen als getuigen.
Het oordeel van het hof
Inleidend
Het hof stelt voorop dat in deze zaak enkel de vraag naar de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie aan de orde is.
De strafrechter kan indien onrechtmatig handelen van opsporingsambtenaren onder omstandigheden een zodanig ernstige schending van beginselen van een behoorlijke procesorde opleveren, op grond van artikel 359a Sv besluiten dat zulks – ook in een geval waarin overigens voldoende op rechtmatige wijze verkregen bewijsmateriaal voorhanden
is – tot niet ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in zijn vervolging dient te leiden. De rechter dient bij zijn afweging dienaangaande blijkens artikel 359a, lid 2 Sv rekening te houden met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
Bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad stelt in dezen dat de niet ontvankelijkheidverklaring van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging slechts in uitzonderlijke gevallen als rechtsgevolg in aanmerking komt. Daarvoor is volgens de Hoge Raad alleen plaats indien sprake is van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan (het zogenoemde Zwolsman-criterium). [1]
Bij een inbreuk op de verdedigingsrechten van de verdachte die niet onder het bereik van artikel 359a Sv valt, komt de niet ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging niet in aanmerking, behoudens in het uitzonderlijke geval dat die inbreuk van dien aard is en zodanig ernstig dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. Daarbij verdient opmerking dat het in de eerste plaats moet gaan om een inbreuk die onherstelbaar is en die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is gecompenseerd. Bovendien moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen – in de bewoordingen van het EHRM – dat "the proceedings as a whole were not fair". [2]
Het hof is van oordeel dat niet ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie ten slotte in hoge uitzondering aan de orde kan komen indien, afgezien van vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek en van de vraag of daardoor de belangen van de verdachte zijn geschaad, een ernstige schending is vastgesteld van een zo fundamenteel beginsel van behoorlijke procesorde, dat daarmee het wettelijk systeem in zijn kern wordt geraakt (het zogenoemde Karman-criterium). [3]
Tegen deze achtergrond zal het hof het door de verdediging gevoerd verweer tot niet ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie beoordelen. Het hof zal daartoe eerst de van belang zijnde feiten en omstandigheden vaststellen en beoordelen of, en zo ja, jegens wie, vormvereisten zijn geschaad in het voorbereidend onderzoek en welke gevolgen dat zou moeten hebben in de gegeven omstandigheden (aan de hand van artikel 359a Sv en het Zwolsman-criterium). Daarnaast zal het hof overwegen of sprake is van een inbreuk die gezien de aard en ernst zodanig is dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van art. 6 EVRM, dan wel een ernstige schending heeft plaatsgevonden van een zo fundamenteel beginsel van behoorlijke procesorde, dat het wettelijk systeem in de kern is aangetast (Karman-criterium).
Het hof is met de rechtbank en de verdediging van oordeel dat bij de beoordeling van de gestelde vormverzuimen niet van belang is dat bij het voorbereidend onderzoek en bij het onderzoek [onderzoek C] meerdere officieren van justitie zijn betrokken, die elk in meer of mindere mate leiding hebben gegeven aan het onderzoek en/of strafvorderlijke beslissingen hebben genomen en/of namens het Openbaar Ministerie uitlatingen hebben gedaan. Alle handelingen en uitlatingen van de verschillende officieren van justitie komen voor rekening van het Openbaar Ministerie, dat immers is aan te merken als een één en ondeelbare organisatie.
Ten aanzien van de redelijke termijn
Op grond van artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag van de Rechten voor de Mens (EVRM) heeft een verdachte recht op een behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. In geval sprake is van een verdachte die niet in voorlopige hechtenis verkeert, geldt dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen. Dit geldt tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals onder meer: a) de ingewikkeldheid van de zaak, b) de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop, en c) de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
In de onderhavige zaak geldt dat de verdachten in het onderzoek [onderzoek C] zijn aangehouden tussen eind oktober 2011 en eind januari 2012. Nadat enkele pro forma-zittingen plaatsvonden vond de eerste regiezitting bij de rechtbank plaats op 6 december 2012. De verdediging heeft verzocht om het horen van, in totaal, 45 getuigen, het verrichten van nader onderzoek door de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) en het voegen van stukken uit andere onderzoeken. De officier van justitie heeft zich tegen de eerste twee onderdelen van die verzoeken niet verzet. De rechtbank heeft de zaak verwezen naar de rechter-commissaris, voor het horen van de 45 gevraagde getuigen. Daarnaast is aan de officier van justitie verzocht tot het (doen) verrichten van nader onderzoek door de RDW en het voegen van stukken van andere onderzoeken.
Het horen van de getuigen heeft veel tijd in beslag genomen en ook is een schriftelijke procedure gevoerd over de vraag of het bij het strafrechtelijk onderzoek behorende projectplan aan het dossier diende te worden toegevoegd en zo ja, of dit dan in geschoonde of ongeschoonde versie zou moeten gebeuren.
Op 12 november 2014 is door de raadslieden van een aantal verdachten verzocht om het plannen van een nieuwe regiezitting, die eerst op 26 november 2015 plaatsvond. De rechtbank heeft de zaak onderbroken tot de zitting van 17 december 2015 en op die dag vonnis gewezen.
Het hof stelt vast dat de omvang van de zaak met zich brengt dat sprake is van een ingewikkelde zaak, terwijl het onderzoek mede lang heeft geduurd vanwege de verzoeken tot nader onderzoek die de verdediging heeft gedaan en waartegen de officier van justitie zich, in grote lijnen, niet heeft verzet. Daarnaast heeft het plannen van een nieuwe regiezitting, uiteindelijk op 26 november 2015, ook lang op zich laten wachten. Het hof constateert, met de rechtbank, dat de redelijke termijn in eerste aanleg fors is overschreden, terwijl dit niet in relevante mate is te wijten aan het optreden van het Openbaar Ministerie.
Nadat de rechtbank op 17 december 2015 vonnis heeft gewezen, heeft het Openbaar Ministerie hoger beroep ingesteld op 29 december 2015. Het dossier is bij het hof binnengekomen op 21 november 2017. De zitting bij het hof is vervolgens gepland op 19 april 2018. Tussen het instellen van het hoger beroep en het wijzen van het arrest is twee jaar en ruim vier maanden verstreken, zonder dat enig onderzoek was verzocht of is verricht. Evident is daarmee dat de redelijke termijn ook in hoger beroep fors is overschreden.
Het hof is evenwel van oordeel dat uit bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad [4] in dit verband volgt dat overschrijding van de redelijke termijn niet kan leiden tot het oordeel dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard, ook niet in uitzonderlijke gevallen. De thans geconstateerde overschrijdingen van de redelijke termijn dienen derhalve verdisconteerd te worden in een eventueel op te leggen straf na inhoudelijke behandeling van de zaak en kunnen niet leiden tot niet ontvankelijkheid.
Ten aanzien van het (voorbereidend) onderzoek
Deze zaak betreft het opsporingsonderzoek [onderzoek C] . Blijkens pg. 6652 van het dossier vervangt het door verbalisant [verbalisant 6] opgemaakte Algemeen proces-verbaal van 12 juli 2012 onder meer het eerder (op 2 januari 2012) door verbalisant [verbalisant 6] opgemaakte proces-verbaal. Het hof heeft bij de beoordeling van de zaak daarom het Algemeen proces-verbaal van 12 juli 2012 tot uitgangspunt genomen.
Uit het Algemeen proces-verbaal van 12 juli 2012 volgt dat het onderzoek [onderzoek C] is opgestart op 3 maart 2011 onder leiding van de officier van justitie mr. [officier van justitie 2] . Ook volgt daaruit dat voorafgaand aan de start van het onderzoek [onderzoek C] voorbereidend onderzoek werd verricht en dat (rest)informatie van het strafrechtelijke onderzoek [onderzoek A] de aanleiding tot het onderzoek vormde (pg. 6658).
In eerste aanleg is naar aanleiding van het verhoor van verbalisant [verbalisant 6] op 25 september 2013 door de rechter-commissaris het ‘proces-verbaal overdracht onderzoeksdossier’, dat tot dat moment geen deel uitmaakte van het dossier, aan het dossier toegevoegd. In dit proces-verbaal wordt het voorbereidend onderzoek verantwoord. Verbalisant [verbalisant 6] heeft in dit verband tegenover de rechter-commissaris verklaard dat de afdeling projectvoorbereiding vóór de start van het onderzoek [onderzoek C] op 3 maart 2011 voorbereidend onderzoek heeft verricht op grond van restinformatie uit het onderzoek [onderzoek A] . Door verbalisant [verbalisant 2] is op 11 oktober 2010 het ‘proces-verbaal overdracht onderzoeksdossier’ opgesteld; dat was op het moment dat de zaak van de afdeling projectvoorbereiding is overgedragen aan het onderzoeksteam.
In het ‘proces-verbaal overdracht onderzoeksdossier’, is opgenomen dat onder leiding van officier van justitie mr. [officier van justitie 1] een voorbereidend onderzoek is ingesteld. Daarbij had [persoon 1] als verdachte te gelden. In twee panden werd een hennepkwekerij aangetroffen en in één van die panden onder meer ook een bedrag van € 55.000. Het tegen [persoon 1] gestarte financiële onderzoek is opgenomen in het onderzoek met de naam [onderzoek A] . Uit dat financiële onderzoek bleek dat [persoon 1] een bedrag van
€ 230.000 aan contante uitgaven niet kon verantwoorden uit zijn legale inkomsten. Tevens bleek daaruit dat hij in augustus 2009 met een derde bij de [bedrijf 8] te [plaats 1] is geweest en in totaal voor een bedrag van € 23.000 aan gereedschappen was gekocht. De derde die daarbij aanwezig was betaalde contant en hij zei daarbij dat hij de machines voor zijn zoon kocht. Als afleveradres werd opgegeven [adres 7] te Kapelle en de naam [medeverdachte 10] . Het factuuradres [factuuradres] op naam van ene [persoon 2] was vermoedelijk vals, zo bleek na onderzoek in de Gemeentelijke Basisadministratie.
Het pand aan de [adres 7] te Kapelle was volgens het ‘proces-verbaal overdracht onderzoeksdossier’ sinds 28 oktober 2009 eigendom van [medeverdachte 10] en de koopsom van
€ 139.825 (inclusief BTW) is voldaan door storting van dat geld op de derdenrekening van de notaris.
Daarnaast bleek dat op het adres [adres 10] te Kapelle de eenmanszaak [handelsnaam 1] was gevestigd, op naam van [medeverdachte 10] , welke de zoon is van [verdachte] . Deze [verdachte] stond ingeschreven op het adres [adres 11] te Goes, maar verbleef op het adres [adres 10] te Kapelle. [verdachte] was mogelijk de derde die samen met [persoon 1] machines heeft gekocht te [plaats 1]
Over het onderzoek [onderzoek B] vermeldt het ‘proces-verbaal overdracht onderzoeksdossier’ dat uit dat onderzoek is gebleken dat [verdachte] beschikking had over contant geld, in een Mercedes Vito rijdt, een woning huurt te Goes, een nieuwe camper aanschafte in 2007 en sprak over een woning in België, terwijl hij volgens de Belastingdienst geen enkele bron van inkomsten had. Bovendien kon de 19-jarige zoon van [verdachte] een loods kopen ten bedrage van € 139.825 zonder daarvoor een hypothecaire lening af te sluiten. [verdachte] was volgens de wijkagent een contact van [persoon 1] .
Onderzoek naar het telefoonnummer dat op de factuur van [bedrijf 8] achter de naam van [medeverdachte 10] was vermeld, wees uit dat het nummer waarschijnlijk in gebruik was bij [verdachte] . Ook bleek dat dat telefoonnummer met regelmaat contact had met een telefoonnummer dat in verband werd gebracht met het aantreffen van hennepkwekerijen.
Het hof stelt, met de rechtbank, vast dat behalve voornoemd onderzoek, ook onderzoek in openbare bronnen plaatsvond en dat informatie is verkregen na het inzetten van bijzondere opsporingsbevoegdheden. Blijkens het ‘proces-verbaal overdracht onderzoeksdossier’ en de later overgelegde onderliggende stukken zijn de volgende bijzondere opsporingsmiddelen ingezet:
1) Een vordering verstrekking gebruikersgegevens ex artikel 126na Sv, afgegeven op 31 maart 2010, met betrekking tot het telefoonnummer [telefoonnummer 1] , van welk telefoonnummer het vermoeden bestond dat dit in gebruik was bij [verdachte] .
2) Een vordering verstrekking verkeersgegevens ex artikel 126n/126u Sv, afgegeven op 31 maart 2010, met betrekking tot het telefoonnummer [telefoonnummer 1] .
3) Een bevel tot observatie door middel van een peilbaken op een voertuig met het kenteken [kentekennummer 21] , van welk voertuig het vermoeden bestond dat het in gebruik was bij [verdachte] ; dit bevel werd verleend op 19 april 2010 door de officier van justitie, en werd vier keer verlengd (bevelen van 19 mei 2010, 15 juni 2010, 13 juli 2010 en 9 augustus 2010), zodat dit bevel in totaal vijf maanden van kracht is geweest.
4) Een vordering verstrekking gebruikersgegevens ex artikel 126na, eerste lid, Sv, afgegeven op 22 april 2010, aan alle providers met betrekking tot onder meer de adressen [postcode 3] ( [verdachte] / [medeverdachte 18] ) en [postcode 1] ( [medeverdachte 6] ).
5) Een vordering verstrekking gebruikersgegevens ex art. l 26na, eerste lid, Sv, afgegeven op 22 april 2010, aan aanbieders van telecommunicatie met betrekking tot het telefoonnummer [telefoonnummer 2] , welk telefoonnummer mogelijk in gebruik was bij [medeverdachte 10] .
6) Een vordering verstrekking verkeersgegevens ex artikelen l 26n/126u Sv, afgegeven op 23 april 2010, met betrekking tot het telefoonnummer [telefoonnummer 2] .
7) Een vordering verstrekking verkeersgegevens ex artikelen 126n/126u Sv met betrekking tot het telefoonnummer [telefoonnummer 3] , afgegeven op 23 april 2010, welk telefoonnummer op naam staat van [medeverdachte 6] .
8) Een vordering verstrekking verkeersverkeersgegevens ex artikelen 126n/126u Sv, afgegeven op 23 april 2010, met betrekking tot het telefoonnummer [telefoonnummer 4] , welk telefoonnummer op naam staat van [medeverdachte 10] .
9) Een vordering verstrekking verkeersgegevens ex artikelen 126n/126u Sv, afgegeven op 23 april 2010, met betrekking tot het telefoonnummer [telefoonnummer 5] , van welk telefoonnummer het vermoeden bestond dat dit in gebruik was bij [verdachte] . Het telefoonnummer staat op naam van [medeverdachte 10] .
10) Een vordering verstrekking verkeersgegevens ex artikelen 126n/126u Sv, afgegeven op 23 april 2010, met betrekking tot het telefoonnummer [telefoonnummer 6] , welk telefoonnummer op naam stond van [medeverdachte 10] .
11) Een vordering verstrekking gebruikersgegevens ex artikel 126na, eerste lid, Sv, afgegeven op 29 april 2010, met betrekking tot de telefoonnummers [telefoonnummer 7] (ten name van [betrokkene 1] ), [telefoonnummer 8] (prepaid), [postcode 3] (ten name van [persoon 3] ), [telefoonnummer 9] (ten name van [betrokkene 5] ), [telefoonnummer 10] [telefoonnummer 11] (ten name van [medeverdachte 18] ), [telefoonnummer 12] (ten name van [betrokkene 6] ), [telefoonnummer 13] (ten name van [betrokkene 7] ), zijnde telefoonnummers die met enige regelmaat werden gebeld door telefoonnummers in gebruik bij [verdachte] .
12) Een vordering verstrekking historische gegevens ex artikel 126nd/126d, eerste lid, Sv, afgegeven op 29 april 2010, met betrekking tot gegevens van de Belastingdienst, district Zuidwest, kantoor Goes over [medeverdachte 10] .
13) Een vordering verstrekking historische gegevens ex artikel 126nd/126d, eerste lid, Sv, afgegeven op 31 mei 2010, met betrekking tot gegevens van de Belastingdienst over [medeverdachte 18] .
14) Een vordering verstrekking gegevens ex artikel 126nd, eerste lid, Sv, afgegeven op 31 mei 2010, met betrekking tot mutaties op drie bankrekeningnummers ten name van [medeverdachte 10] bij de Rabobank [plaats 2] te Goes.
15) Een vordering verstrekking gebruikersgegevens ex artikel 126na, eerste lid, Sv, afgegeven op 1 juni 2010, met betrekking tot het telefoonnummer [telefoonnummer 14] , zijnde het telefoonnummer dat in de contactenlijst werd aangetroffen van de gsm van [persoon 1] , en bij welk contact de naam ' [voornaam 1] ' was opgenomen.
16) Een vordering verstrekking gebruikersgegevens ex artikel 126na, eerste lid Sv, afgegeven op 1 juni 2010, ter verkrijging van gegevens van een gebruiker van een communicatiedienst op het adres [postcode 2] , zijnde het adres van de ouders van [verdachte] .
17) Twee vorderingen verstrekking verkeersgegevens ex artikel 126n/126u Sv, afgegeven op 7 juni 2010 en op 8 juni 2010, met betrekking tot het telefoonnummer [telefoonnummer 5] , van welk telefoonnummer het vermoeden bestond dat dit in gebruik was bij [verdachte] . Het telefoonnummer stond op naam van [medeverdachte 10] .
18) Een vordering verstrekking verkeersgegevens ex artikel 126n/126u Sv, afgegeven op 7 juni 2010, met betrekking tot het telefoonnummer [telefoonnummer 15] ten name van
[medeverdachte 5] , zijnde de vader van [verdachte] .
19) Een vordering verstrekking gegevens ex artikel 126nd, eerste lid, Sv, afgegeven op 11 juni 2010, met betrekking tot mutaties op drie ING-bankrekeningen ten name van [medeverdachte 18] .
20) Een vordering verstrekking gegevens ex artikel 126nd, eerste lid, Sv, afgegeven op 11 juni 2010, met betrekking tot mutaties op een ABN/AMRO-bankrekening ten name van [medeverdachte 18] .
21) Een vordering verstrekking gegevens ex artikel l 26nd, eerste lid, Sv, afgegeven op 11 juni 2010 met betrekking tot mutaties op een NIBC Direct-bankrekening ten name van [medeverdachte 18] .
22) Een vordering verstrekking gegevens ex artikel 126nd, eerste lid, Sv, afgegeven op 11 juni 2010 met betrekking tot mutaties op een Amsterdam Trade Bank­ bankrekening ten name van [medeverdachte 18] .
23) Een vordering verstrekking historische gegevens bestemd voor of afkomstig van een aanbieder van een communicatiedienst ex artikel 126nd/126nu, eerste lid, Sv, afgegeven op 28 juni 2010, met betrekking tot de mastgegevens van bepaalde Vodafone-masten in Kamperland, Kortgene en Colijnsplaat op 14 juni 2010 tussen 08:00 en 11:00 uur, gevraagd aan KPN B.V., Vodafone en T-Mobile, ter verkrijging van gegevens omtrent [verdachte] .
24) Een vordering verstrekking historische gegevens bestemd voor of afkomstig van een aanbieder van een communicatiedienst ex artikel 126ng/126nu Sv, eerste lid, Sv juncto artikel 126nd/126ud, eerste lid Sv, afgegeven op 28 juni 2010, met betrekking tot de mastgegevens van een KPN-mast op 14 juni 2010 tussen 17:00
uur en 20:00 uur, ter verkrijging van gegevens omtrent [verdachte] .
25) Een vordering verstrekking historische gegevens bestemd voor of afkomstig van een aanbieder van een communicatiedienst ex artikel 126ng/126nu Sv, eerste lid, Sv juncto artikel 126nd/126ud, eerste lid Sv, afgegeven op 28 juni 2010, met betrekking tot de mastgegevens van een T-Mobile-mast op 14 juni 2010 tussen 17:00 uur en 20:00 uur, ter verkrijging van gegevens omtrent [verdachte] .
26) Een vordering verstrekking historische gegevens bestemd voor of afkomstig van een aanbieder van een communicatiedienst ex artikel 126ng/126nu Sv, eerste lid, Sv juncto artikel 126nd/126ud, eerste lid Sv, afgegeven op 28 juni 2010, met betrekking tot de mastgegevens van diverse Vodafone-masten op 19 juni 2010 tussen 07:30 uur en 10:30 uur, ter verkrijging van gegevens omtrent [verdachte] .
27) Een vordering verstrekking historische gegevens bestemd voor of afkomstig van een aanbieder van een communicatiedienst ex artikel 126ng/126nu Sv, eerste lid, Sv juncto artikel 126nd/126ud, eerste lid Sv, afgegeven op 28 juni 2010, met betrekking tot de mastgegevens van diverse KPN-masten op 19 juni 2010 tussen 07:30 uur en 10:30 uur, ter verkrijging van gegevens omtrent [verdachte] .
28) Een vordering verstrekking historische gegevens bestemd voor of afkomstig van een aanbieder van een communicatiedienst ex artikel 126ng/126nu Sv, eerste lid, Sv juncto artikel l 26nd/126ud, eerste lid Sv, afgegeven op 28 juni 2010, met
betrekking tot de mastgegevens van diverse T-Mobile-masten op 19 juni 2010 tussen 07:30 uur en 10:30 uur, ter verkrijging van gegevens omtrent [verdachte] .
29) Een vordering verstrekking historische gegevens bestemd voor of afkomstig van een aanbieder van een communicatiedienst ex artikel 126ng/126nu Sv, eerste lid, Sv juncto artikel 126nd/126ud, eerste lid Sv, afgegeven op 28 juni 2010 met betrekking tot de mastgegevens van diverse KPN-masten op 13 juni 2010 tussen 15:45 uur en 17:00 uur, ter verkrijging van gegevens omtrent [verdachte] .
30) Een vordering verstrekking historische gegevens bestemd voor of afkomstig van een aanbieder van een communicatiedienst ex artikel 126ng/126nu Sv, eerste lid, Sv juncto artikel l 26nd/l 26ud, eerste lid Sv, afgegeven op 28 juni 2010, met betrekking tot de mastgegevens van diverse T-Mobile-masten op 13 juni 2010 tussen 15:45 uur en 17:00 uur, ter verkrijging van gegevens omtrent [verdachte] .
31) Een vordering verstrekking historische gegevens bestemd voor of afkomstig van een aanbieder van een communicatiedienst ex artikel 126ng/126nu Sv, eerste lid, Sv juncto artikel 126nd/126ud, eerste lid Sv, afgegeven op 28juni 2010, met betrekking tot de mastgegevens van diverse Vodafone-masten op 13 juni 2010 tussen 15:45 uur en 17:00 uur, ter verkrijging van gegevens omtrent [verdachte] .
32) Een vordering verstrekking historische gegevens bestemd voor of afkomstig van een aanbieder van een communicatiedienst ex artikel 126ng/126nu Sv, eerste lid, Sv juncto artikel 126nd/126ud, eerste lid Sv, afgegeven op 28 juni 2010, met betrekking tot de mastgegevens van diverse Vodafone-masten in Kamperland, Kortgene en Colijnsplaat op 14 juni 2010 tussen 08:00 uur en 11:00 uur, ter verkrijging van gegevens omtrent [verdachte] .
33) Een vordering verstrekking historische gegevens bestemd voor of afkomstig van een aanbieder van een communicatiedienst ex artikel 126nd/126nu, eerste lid, Sv, afgegeven op 29 juni 2010, met betrekking tot de mastgegevens van bepaalde KPN­ masten in Kamperland, Kortgene, Colijnsplaat en 's-Heer Arendskerke op 14 juni 2010 tussen 08:00 en 11:00 uur, gevraagd aan KPN B.V., Vodafone en T-Mobile, ter verkrijging van gegevens omtrent [verdachte] .
34) Een vordering verstrekking historische gegevens bestemd voor of afkomstig van een aanbieder van een communicatiedienst ex artikel 126ng/126nu Sv, eerste lid, Sv juncto artikel 126nd/126ud, eerste lid Sv, afgegeven op 29 juni 2010, met betrekking tot de mastgegevens van diverse KPN-masten in Kamperland, Kortgene, Colijnsplaat en 's-Heer Arendskerke op 14 juni 2010 tussen 08:00 uur en 11:00 uur, ter verkrijging van gegevens omtrent [verdachte] .
35) Een vordering verstrekking gegevens ex artikel 126nd, eerste lid, Sv, afgegeven op 6 juli 2010, gericht aan de Rechtbank Middelburg ter verkrijging van gegevens en onderliggende stukken inzake van wie [medeverdachte 18] bewindvoerder/executeur testamentair is.
36) Een aanvraag vordering verstrekking historische gegevens ex artikel 126nd, eerste lid, Sv met betrekking tot mutaties op Rabobank-bankrekeningen ten name van [medeverdachte 18] .
37) Resultaten van CIOT-bevragingen van vele telefoonnummers, op basis van een pv vordering 126n Sv.
Het opvragen van mastgegevens met betrekking tot bepaalde data, tijdstippen en plaatsen is steeds gebaseerd op gegevens van het peilbaken en telefoongegevens.
Het Algemeen proces-verbaal van 12 juli 2012 vermeldt, zoals hierboven reeds weergegeven, dat voor de start van het onderzoek [onderzoek C] voorbereidend onderzoek werd verricht en dat (rest)informatie van het strafrechtelijke onderzoek [onderzoek A] de aanleiding tot het onderzoek vormde. Over het onderzoek [onderzoek A] is opgenomen dat dit onderzoek werd opgestart naar aanleiding van het ontmantelen van een aantal hennepkwekerijen. De verdachte in dat onderzoek betrof [persoon 1] . Uit het financiële onderzoek dat was verricht, was gebleken dat [persoon 1] in augustus 2009 samen met een derde bij [bedrijf 8] te [plaats 1] was. Deze derde kocht aldaar voor een bedrag van ongeveer € 23.000 aan gereedschappen en betaalde contant. De gekochte machines werden door [bedrijf 8] geleverd op het opgegeven adres [adres 7] te Kapelle. De factuur stond op naam van [medeverdachte 10] . Het vermoeden rees dat deze derde [verdachte] ( [verdachte] ) was omdat [verdachte] een contact was van [persoon 1] en uit afgeluisterde gesprekken zou volgen dat – hoewel de Gemeentelijke Basis Administratie niet vermeldde wie de vader van [medeverdachte 10] was – [verdachte] de vader was van [medeverdachte 10] .
In het Algemeen proces-verbaal wordt verwezen naar het verhoor van [getuige 1] ; aan hem werden tijdens een verhoor foto’s werden getoond van [persoon 1] en [persoon 4] maar niet van [verdachte] . Voorts geldt dat een getuige (het hof begrijpt: [getuige 1] ) heeft verklaard dat [persoon 1] en een derde in een zwarte of paarse Volkswagen Transporter reden bij hun bezoek aan [bedrijf 8] , terwijl [verdachte] gebruik maakte van een zwarte Volkswagen Transporter, die overigens niet op zijn eigen naam stond.
Daarnaast volgt uit voornoemd Algemeen proces-verbaal dat uit informatie uit het kadaster over de loods die is gelegen aan de [adres 7] te Kapelle is gebleken dat het pand sinds 28 oktober 2009 eigendom was van [medeverdachte 10] . De koopprijs, ad € 139.825 (inclusief BTW), is voldaan door [medeverdachte 18] door storting van dit bedrag op rekening van de notaris. Op het pand was geen recht van hypotheek gevestigd. [medeverdachte 18] was ook al jarenlang een contact van [verdachte] en gebleken is dat [verdachte] tot 1 april 2011 was ingeschreven op het adres van [medeverdachte 18] , [adres 11] te Goes.
Ook is onderzoek gedaan naar de eenmanszaak [handelsnaam 1] , die op het adres [adres 10] te Kapelle voor rekening van [medeverdachte 10] wordt gedreven. Sinds april 2011 was [verdachte] volgens de Gemeentelijke Basis Administratie vertrokken uit Nederland. Op grond van observaties, afgeluisterde gegevens en bakengegevens bestond echter het vermoeden dat [verdachte] woonachtig was op het adres [adres 10] te Kapelle.
Uit informatie van de Belastingdienst bleek volgens voornoemd Algemeen proces-verbaal dat [verdachte] geen enkele bron van inkomsten had terwijl hij kennelijk over contant geld beschikte. Hij had geen eigendommen op zijn naam staan en beschikte over geen enkele bankrekening.
Uit het kadaster bleek voorts dat [medeverdachte 10] op 13 augustus 2010 een perceel bedrijfsgrond kocht aan de [adres 8] te Kapelle voor een bedrag van € 142.375. Op diezelfde dag werd een hypotheek geregistreerd ten behoeve van [medeverdachte 10] voor een bedrag van
€ 397.000. De hypotheekgever was [medeverdachte 18] . De herkomst van het geld van [medeverdachte 18] is onderzocht en daaruit bleek dat [medeverdachte 18] geld heeft geërfd van twee oude dames voor wie hij als bewindvoerder heeft opgetreden. Daarnaast is hij een korte periode met een man getrouwd geweest en heeft hij van die man na diens overlijden een woning geërfd.
Op 10 juni 2010 werd door [medeverdachte 10] een bouwvergunning ingediend om op de [adres 8] te Kapelle een bedrijfshal te bouwen, waarvan de bouwkosten € 223.460 (exclusief BTW) bedroegen.
Daarnaast volgt uit voornoemd Algemeen proces-verbaal dat ook gebruik is gemaakt van (rest)informatie uit het onderzoek [onderzoek B] . Uit dat onderzoek is gebleken dat [verdachte] zich vermoedelijk op grote schaal bezig hield met de teelt van en de handel in hennep. In dat onderzoek werd op 1 juni 2007 [persoon 5] aangehouden. Op een bij hem aangetroffen handgeschreven briefje werden namen en telefoonnummers aangetroffen van mogelijke leveranciers van softdrugs aan coffeeshop [coffeeshop X] te Terneuzen. Op het briefje stond onder andere ‘ [voornaam 1] [telefoonnummer 16] ’. Dit nummer bleek op naam te staan van [verdachte] .
Om tot de gebruikmaking van de gegevens uit het onderzoek [onderzoek B] te kunnen overgaan is op 19 april 2010 een ‘verzoek tot toestemming voor gebruik van onderzoeksgegevens’ gedaan door verbalisant [verbalisant 5] . In dat proces-verbaal is de inhoud vermeld van de (rest)informatie van het strafrechtelijke onderzoek [onderzoek A] en ook is vermeld dat uit eerder onderzoek, genaamd [onderzoek B] , dat eind 2007 werd opgestart is gebleken dat [verdachte] zich vermoedelijk op grote schaal bezighoudt met de teelt van en de handel in hennep. In dat verband rezen de volgende verdenkingen tegen [verdachte] :
  • “Dat hij hennepstekjes, maar ook weed leverde aan diverse personen.
  • Dat hij samenwerkte met [medeverdachte 7] met betrekking tot de inrichting van hennepkwekerijen.
  • Dat [medeverdachte 24] voor [verdachte] hennep deed knippen.”
Ook is vermeld dat in dat onderzoek bijzondere opsporingsbevoegdheden zijn toegepast, waaronder het afluisteren van telefoongesprekken en observaties.
Het Algemeen proces-verbaal vermeldt voorts dat door de Regionale Criminele Inlichtingen Eenheid CIE-informatie werd aangeleverd over [verdachte] . Het proces-verbaal CIE-informatie vermeldt in dat verband:
“ [verdachte] is een grote jongen in de weedhandel. Hij levert de voorraad hennepstekken aan de growshop van [betrokkene 8] in Kapelle.”
Met de rechtbank stelt het hof vast dat in de diverse processen-verbaal tot het aanvragen van vorderingen voor het inzetten van bijzondere opsporingsbevoegdheden en de verlengingen daarvan is opgenomen de restinformatie uit het onderzoek [onderzoek A] , inhoudende dat het mogelijk [verdachte] is geweest die met contant geld machines heeft betaald bij de firma [bedrijf 8] en dat [verdachte] ’ zoon, [medeverdachte 10] , zonder het afsluiten van een hypothecaire lening een loods heeft gekocht voor een bedrag van € 139.825 (inclusief BTW). In die processen-verbaal is opgenomen dat de verdenking hierin bestaat dat [verdachte] door criminele activiteiten gegenereerde winsten witwast door deze, naast de aanschaf van gereedschappen bij [bedrijf 8] , te investeren in onroerend goed, te weten de aankoop van de loods gelegen aan de [adres 7] te Kapelle. Daar is nadien het adres [adres 8] te Kapelle aan toegevoegd.
De genoemde bijzondere opsporingsbevoegdhedenaanvragen en verlengingen zijn telkens aangevraagd op grond van voornoemde informatie, zonder dat in die stukken gebruikte onderzoeksbevindingen zijn geactualiseerd. Niet alleen is verzuimd om uit het nadere onderzoek gebleken mogelijk ontlastende informatie over de herkomst van het geld waarmee [medeverdachte 18] de door [medeverdachte 10] gekochte loods had gefinancierd (waarvan het Openbaar Ministerie blijkens haar brief van 9 november 2015 reeds op 7 mei 2010 op de hoogte was) te vermelden, maar ook is verzuimd om nieuw gebleken belastende informatie in die stukken te vermelden.
De omstandigheid dat aan [getuige 1] foto’s werden getoond van [persoon 1] en [persoon 4] en hij daarover heeft verklaard, is niet per definitie aan te merken als ontlastende informatie, zodat het niet noemen van deze verklaring van [getuige 1] in de diverse processen-verbaal niet als een verzuim kan worden aangemerkt. Wel zou het voor de duidelijkheid en de volledigheid beter zijn geweest wanneer ook deze verklaring aan de informatie bij de aanvragen zou zijn toegevoegd.
Het hof stelt vast dat de informatievoorziening niet adequaat is geweest en dat door het Openbaar Ministerie zeer onzorgvuldig is gehandeld bij het opstellen van de diverse processen-verbaal voor het aanvragen van bijzondere opsporingsbevoegdheden en de verlengingen daarvan. Adequate informatievoorziening is naar het oordeel van het hof van het grootste belang wanneer strafvorderlijke beslissingen moeten worden genomen die ingrijpen in de vrijheid en/of privacy van een verdachte. Daarnaast geldt dat [verdachte] en [medeverdachte 10] door het verzuim in hun verdediging kunnen zijn geschaad en voor hen nadeel kan zijn veroorzaakt, nu niet alleen nieuw gebleken belastende, maar ook mogelijk ontlastende onderzoeksbevindingen niet zijn opgenomen in voornoemde stukken. Het hof merkt het verzuim met inachtneming van het voorgaande dan ook aan als een onherstelbaar vormverzuim.
Voor zover het andere verdachten betreft dan [verdachte] en [medeverdachte 10] geldt dat het hiervoor geconstateerde onherstelbare vormverzuim niet is begaan jegens hen. Het voorbereidende onderzoek heeft echter wel geleid tot de officiële start van het onderzoek [onderzoek C] op 3 maart 2011 waarbij (later) ook andere verdachten naar voren kwamen, zodat ook de andere verdachten daardoor werden geraakt. Het hof zal daarom in de zaken van alle verdachten beoordelen in hoeverre het geconstateerde onherstelbare vormverzuim gevolgen dient te hebben voor de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
In dat verband is het hof van oordeel dat het geconstateerde vormverzuim onverlet laat dat uit de onderzoeken [onderzoek A] en [onderzoek B] voldoende feiten en omstandigheden volgen waarop een redelijk vermoeden van schuld ter zake van witwassen en overtreding van de Opiumwet door [verdachte] gebaseerd kan worden.
Uit de restinformatie inzake [onderzoek A] bleek dat sprake was van het aankopen van goederen bij [bedrijf 8] door een derde die hoofdverdachte [persoon 1] vergezelde. De kosten van de aangekochte goederen bedroegen in totaal € 23.000 en werden door de derde die bij [persoon 1] was contant voldaan. Gelet op het opgegeven afleveradres ( [adres 7] te Kapelle) en de omstandigheid dat de derde had gemeld dat de aankopen voor zijn zoon waren, werd geconcludeerd dat de man mogelijk [verdachte] was. Nu uit het onderzoek [onderzoek B] onder meer volgde dat [verdachte] , blijkens informatie van de Belastingdienst, niet beschikte over enige bron van inkomsten, kon op grond van het samenstel van deze informatie een redelijk vermoeden van schuld worden gegrond dat sprake was van witwassen door [verdachte] . Ten aanzien van voornoemde informatie van de Belastingdienst geldt overigens dat het hof, anders dan de verdediging, van oordeel is dat de vermelding in het onderzoek, dat deze afkomstig was van de Belastingdienst, een voldoende verantwoording was van de herkomst daarvan.
Uit het Algemeen proces-verbaal volgt voorts dat uit het onderzoek [onderzoek B] tevens is gebleken dat bij [persoon 5] op 1 juni 2007 een handgeschreven briefje werd aangetroffen waar namen en telefoonnummers op stonden van mogelijke leveranciers van softdrugs aan coffeeshop [coffeeshop X] te Terneuzen. Op het briefje stond onder andere ‘ [voornaam 1] [telefoonnummer 16] ’. Dit nummer bleek op naam te staan van [verdachte] . Het hof is van oordeel dat deze informatie op zichzelf ook voldoende is voor een redelijk vermoeden van schuld dat [verdachte] de Opiumwet overtreedt.
Het hof is dan ook van oordeel dat uit het voorgaande voortvloeit dat in het dossier voldoende informatie aanwezig was op grond waarvan een verdenking ter zake van witwassen en een verdenking van overtreding van de Opiumwet gestoeld kon worden en niet is gebleken dat geen redelijk denkend lid van het Openbaar Ministerie tot de beslissing had kunnen komen om op grond van de beschikbare informatie over te gaan tot het toepassen van een bijzonder opsporingsmiddel zoals is geschied, zodat van een schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde geen sprake is.
Nu een voldoende verdenking aanwezig was, is geenszins aannemelijk geworden dat de informatie die aan de CIE-informant is verstrekt onjuist was, zoals de verdediging heeft gesteld. Het hof gaat op dit punt dan ook aan het verweer voorbij.
Gelet op de beschikbaarheid van al die informatie is het hof van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de met opsporing belaste ambtenaren in de diverse processen-verbaal tot het aanvragen van vorderingen voor het inzetten van bijzondere opsporingsbevoegdheden en de verlengingen daarvan nieuw gebleken onderzoeksbevindingen (mogelijk ontlastend dan wel belastend) niet hebben vermeld waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte tekort is gedaan aan diens recht op een eerlijk proces.
Anders gezegd: het hof is van oordeel dat weliswaar sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek doordat het Openbaar Ministerie heeft verzuimd om in de diverse processen-verbaal tot het aanvragen van vorderingen voor het inzetten van bijzondere opsporingsbevoegdheden en de verlengingen daarvan geen adequate informatie op te nemen waarin de laatste, mogelijk ontlastende dan wel belastende onderzoeksbevindingen waren opgenomen, maar niet is gebleken dat daardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan, zodat geen reden bestaat het Openbaar Ministerie op deze grond niet ontvankelijkheid te verklaren. Er is in het onderzoek slordig te werk gegaan door steeds dezelfde informatie in de aanvragen te vermelden en deze niet te actualiseren. Dit wordt door het hof echter als verregaand slordig gezien, maar het hof is niet van oordeel dat dit door de betreffende opsporingsambtenaren is gedaan om doelbewust de belangen van de verdachte te schaden.
Dit oordeel brengt met zich dat nadien, na de start van het onderzoek [onderzoek C] op 3 maart 2011, ingezette bijzondere opsporingsbevoegdheden en machtigingen tot bevelen voor huiszoekingen en taps, anders dan de rechtbank heeft gedaan, niet zijn aan te merken als
‘fruits of the poisonous tree’die, gestapeld dan wel afzonderlijk, de niet ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie rechtvaardigen.
Uit het voorgaande volgt tevens dat geen sprake is van onherstelbare inbreuken die van dien aard zijn en zodanig ernstig dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM, noch welke het verstrekkende oordeel kunnen dragen – in de bewoordingen van het EHRM – dat "the proceedings as a whole were not fair". Evenmin is, los van het begaan van dat vormverzuim, een ernstige schending vastgesteld van een zo fundamenteel beginsel van behoorlijke procesorde, dat daarmee het wettelijk systeem waarop het strafproces is gebaseerd in de kern is aangetast. Van niet ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie op deze gronden kan daarom ook geen sprake zijn.
Ten aanzien van de volledigheid van het dossier
Op grond van de inhoud en het karakter van het voorbereidende onderzoek (uitgevoerd vóór 3 maart 2011) zoals deze blijkt uit het ‘proces-verbaal overdracht onderzoeksdossier’, is het hof van oordeel dat ook het onderzoek dat plaatsvond voorafgaand aan de door het Openbaar Ministerie bepaalde startdatum van het onderzoek [onderzoek C] op 3 maart 2011, integraal gekwalificeerd dient te worden als een opsporingsonderzoek als bedoeld in artikel 132a Sv. Het voorbereidend onderzoek is immers ook verricht onder het gezag van een officier van justitie en had als doel het nemen van strafvorderlijke beslissingen. Dit brengt met zich dat het gehele onderzoek dat plaatsvond vóór 3 maart 2011, inclusief alle gebruikte bijzondere opsporingsbevoegdheden en de herkomst van de mogelijk ontlastende onderzoeksbevindingen verantwoord hadden dienen te worden in het onderzoek [onderzoek C] dat op 3 maart 2011 werd gestart. Ook had dat voorbereidende onderzoek moeten behoren tot de stukken van het opgestarte onderzoek [onderzoek C] . Het Openbaar Ministerie heeft dit nagelaten en ook nadien, in eerste aanleg, ten onrechte gesteld dat het voorbereidende onderzoek geen deel uitmaakt van het onderzoek [onderzoek C] en zich verzet tegen voeging van de betreffende stukken, bijvoorbeeld in de brief van het Openbaar Ministerie van 23 november 2012 en ter terechtzitting van de rechtbank. Door aldus te handelen heeft het Openbaar Ministerie onvoldoende inzicht gegeven in het voorbereidende onderzoek dat vooraf was gegaan aan het onderzoek [onderzoek C] en zijn die stukken pas na zittingen bij de rechtbank en verhoren door de rechter-commissaris aan het dossier toegevoegd.
Voor zover het gaat over het voegen van het projectplan geldt dat daarover in eerste aanleg reeds is beslist dat het stuk in geschoonde versie aan het dossier dient te worden toegevoegd, hetgeen is geschied.
Ten aanzien van de voortgangsverslagen, waarover wordt gesproken in de brief van het Openbaar Ministerie van 6 november 2015 en in het verhoor van [verbalisant 6] bij de rechter-commissaris op 25 september 2013 heeft de rechtbank overwogen dat deze stukken, ondanks de toezegging van [verbalisant 6] om de stukken te doen toekomen, niet aan het dossier zijn toegevoegd. Ook tapgesprekken uit het onderzoek [onderzoek A] ontbreken volgens de rechtbank.
Hoewel het door het Openbaar Ministerie onvolledig beschikbaar stellen van het onderzoek is aan te merken als een vormverzuim, geldt dat dat verzuim inmiddels, na het alsnog voegen van het voorbereidende onderzoek en het projectplan inmiddels aan het dossier zijn toegevoegd, zodat het door het Openbaar Ministerie begane vormverzuim daarmee is hersteld. Het verzuim is daarmee niet aan te merken als een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv.
Voor zover het andere stukken betreft geldt dat evenmin sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv, nu de betreffende stukken immers alsnog aan het dossier kunnen worden toegevoegd. Het hof heeft hierbij tevens in aanmerking genomen dat de procedure in eerste aanleg nog niet in de fase van inhoudelijke behandeling verkeerde zodat zeer wel denkbaar is dat het dossier nog gecompleteerd wordt met de betreffende stukken. Bij deze stand van zaken kan het niet (tijdig) voegen van voornoemde stukken dan ook niet de niet ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie tot gevolg hebben.
Uit het voorgaande volgt tevens dat geen sprake is van onherstelbare inbreuken die van dien aard zijn en zodanig ernstig dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM, noch welke het verstrekkende oordeel kunnen dragen – in de bewoordingen van het EHRM – dat "the proceedings as a whole were not fair".
Door het in een zeer laat stadium voegen van tot het opsporingsonderzoek behorende stukken wordt voorts het wettelijk systeem waarop het strafproces is gebaseerd niet in de kern aangetast, zodat de niet ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie ook op die grond niet aan de orde is.
Ten aanzien van het voorwaardelijk verzoek
Door de verdediging is voorwaardelijk verzocht – voor het geval het hof de zaak wil terugwijzen naar de rechtbank en daarbij een bindend oordeel wenst te geven over de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie – om de zaak open te verwijzen naar de raadsheer-commissaris van dit hof teneinde mr. [officier van justitie 1] , [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] , [verbalisant 4] en [verbalisant 5] over die ontvankelijkheidsbeslissing te horen als getuigen.
Het hof wijst het horen van de getuigen af. Uit het door de verdachte naar voren gebrachte standpunt en hetgeen door het Openbaar Ministerie in het midden is gebracht, is het feitelijke verloop van de start van het onderzoek inmiddels voldoende duidelijk. Daarover verschillen verdediging en Openbaar Ministerie ook niet van mening. De vraag waarvoor het hof zich gesteld acht is, welke juridische consequenties aan deze feitelijke gang van zaken moet worden verbonden. Het hof acht zich over de feitelijke gang van zaken dan ook voldoende voorgelicht om de vraag te beoordelen of het Openbaar Ministerie in deze zaak al dan niet ontvankelijk dient te worden verklaard, zodat de noodzaak om de gevraagde getuigen te horen niet is gebleken. Het verzoek daartoe wordt om die reden afgewezen.
Conclusie
Resumerend geldt dan ook dat het hof, anders dan de rechtbank, van oordeel is dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk moet worden geacht in de vervolging van de verdachte. Het hof zal de zaak om die reden terugwijzen naar de rechtbank zoals is verzocht door de advocaat-generaal (en impliciet door de verdediging), ten einde daar inhoudelijk te worden berecht.
Ten aanzien van het subsidiaire standpunt van de verdediging
De verdediging heeft subsidiair, voor het geval het hof de zaak zou terugwijzen naar de rechtbank, verzocht om te bepalen dat de rechtbank eerst de door de officier van justitie beschreven stappen moet volgen, te weten: aanvulling van het dossier en het horen van de reeds eerder door de rechtbank toegewezen getuigen.
Het hof is van oordeel dat met het terugwijzen van de zaak de strafzaak opnieuw in volle omvang voorligt aan de rechtbank, met dien verstande dat vast staat dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk dient te worden verklaard. Dit brengt met zich dat de rechter in eerste aanleg opnieuw zal dienen te beslissen over het eventueel voegen van stukken in het dossier en het beslissen op verzoeken ten aanzien van het onderzoek van het Openbaar Ministerie en/of de verdediging, waaronder de verzoeken tot het horen van nog niet gehoorde getuigen. Ten aanzien van het voegen van het projectplan geldt bovendien dat daarover in eerste aanleg reeds is beslist, na de daarover in eerste aanleg gevoerde procedure.
De nieuwe procesgang bij de rechtbank zou worden doorkruist als het hof beslissingen zou nemen als verzocht door de verdediging, zodat het hof het verzoek van de verdediging niet zal honoreren.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van de verdachte;
Wijst de zaak terug naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant.
Aldus gewezen door:
mr. J.T.F.M. van Krieken, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. A.R. Hartmann, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.J.G. Verhaeg en mr. F. van Stralen, griffiers,
en op 3 mei 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.T.F.M. van Krieken is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Vgl. HR 19 december 1995, NJ 1996/249 m.nt. Schalken; HR 20 oktober 1998, NJ 1998/122 en HR 14 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9038, NJ 2003/288 m.nt. Buruma).
2.Vgl. HR 13 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2059.
3.Vgl. HR 1 juni 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1143, NJ 1999/567 m.nt. Schalken en HR 3 juli 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB2732, NJ 2002/8 m.nt. Schalken).
4.Zie onder meer HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578.