Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
€ 497.000 en de aanslag dienovereenkomstig verminderd.
2.Feiten
- bestrating / (erf)verharding / wegen (1960), 750 m²,
- een plaat / sleufsilo (1980), 428 m²,
- een plaat / sleufsilo (1980), 140 m²,
- een ligboxenstal laag type (metalen wanden, 1971), 600 m²,
- een ligboxenstal laag type (stenen wanden, 1987), 400 m²,
- een melkstal (metalen wand, 2009), 165 m²,
- een jongveestal (stenen wanden, 1967) 252 m²,
- een traditioneel bedrijfsgebouw aan de woning (1900), 175 m²,
- een mestkelder (betonnen wanden, 1971), 700 m³,
- een mestkelder (betonnen wanden, 1987), 290 m³, en
- een werktuigenberging / wagenloods (open, 1983), 396 m².
- na een inpandige opname op 2 juni 2016 - op een waarde in het economische verkeer van € 453.000. In dit taxatierapport specificeert [C] deze waarde als volgt:
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4.Gronden
€ 453.000. De Rechtbank heeft vervolgens in zijn uitspraak de waarde van de onroerende zaak, conform de nadere conclusie van de Heffingsambtenaar, vastgesteld op het bedrag van
€ 453.000 en de aanslag OZB dienovereenkomstig verminderd.
€ 510.000 niet expliciet zijn beschreven, ten onrechte de conclusie dat die beschikking en de aanslag OZB moeten worden vernietigd. Het nadien nauwkeurig beschrijven in de taxatie van alle objectkenmerken van de onroerende zaak, waaronder ook de garage van 21 m³ en de voorraadkelder van 29 m³, heeft immers niet geleid tot een wijziging in de objectafbakening van de onroerende zaak of tot het vaststellen van een hogere waarde dan aanvankelijk was vastgesteld en is om die reden toegestaan.
Om de waarde in het economisch verkeer te bepalen, heeft de taxateur de landelijke Taxatiewijzer Agrarische gebouwen en de Taxatiewijzer Grond bij agrarische objecten naar waardepeildatum 1 januari 2014 gehanteerd. In het taxatierapport zijn bovendien ter onderbouwing van de getaxeerde waarde een tweetal geanalyseerde regionale verkopen van melkveebedrijven met bedrijfswoningen aan de rapportage toegevoegd [adres 2] 5 te [plaats 1] en [adres 3] 10 te [plaats 2] ).
Hij stelt – kort samengevat – dat de Heffingsambtenaar de taxatiewijzers onjuist heeft toegepast, dan wel verkeerd heeft geïnterpreteerd. Volgens belanghebbende hadden correcties plaats moeten vinden vanwege:
- bouwblokken kleiner dan 1 hectare;
- de ligging;
- het niet betrekken van de garage en de voorraadkelder in de correctie voor de ligging;
- het ontbreken van de achtergevel voor de ligboxenstal met bouwjaar 1971; en
- de lagere waarde van de erfverharding.
In verband met de ligging is een correctie van 8% toegepast, hetgeen binnen de bandbreedte van de taxatiewijzer valt. De stelling van belanghebbende dat dit volgens de taxatiewijzer 30% zou moeten zijn, is onjuist.
Het Hof volgt de Heffingsambtenaar verder in zijn standpunt dat de correctie op de ligging gaat over het perceel en niet over de opstallen, zodat de inschatting van de ligging geen extra invloed heeft op deze separate objectonderdelen zoals de garage en de voorraadkelder.
De correctie voor de achtergevel was inderdaad ten onrechte niet toegepast, hetgeen de Heffingsambtenaar in beroep heeft hersteld in die zin dat daar bij de getaxeerde waarde van
€ 453.000 wel rekening mee is gehouden. Hetzelfde geldt voor de waarde van de erfverharding.
€ 150. Het Hof rekent daarbij wél met de drie door belanghebbende geclaimde verleturen, maar niet met een vergoeding van € 100 per uur. In plaats daarvan acht het Hof – net als voor de verletkosten voor het bijwonen van de zittingen bij de Rechtbank - een vergoeding van
€ 50 per uur redelijk en in overeenstemming met het bepaalde in het Bpb.
5.Beslissing
€ 124 vergoedt; en