ECLI:NL:GHSHE:2018:1251

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 maart 2018
Publicatiedatum
22 maart 2018
Zaaknummer
17/00423
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake proceskostenvergoeding in belastingzaak met vereenzelviging van belanghebbende en derde

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de proceskostenvergoeding in een belastingzaak. De belanghebbende, een besloten vennootschap, stelde dat zij gebruik had gemaakt van beroepsmatige rechtsbijstand verleend door [C] B.V. Het Hof oordeelde dat er bijzondere omstandigheden waren die de vereenzelviging van [C] B.V. en de belanghebbende rechtvaardigden. Dit leidde tot de conclusie dat de belanghebbende geen recht had op vergoeding van de proceskosten, zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De zaak was ontstaan na een aanslag in de vennootschapsbelasting en een verzuimboete die aan de belanghebbende waren opgelegd. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze beslissingen, maar de Inspecteur handhaafde de aanslag en verlaagde de verzuimboete. De Rechtbank had het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard, maar de Inspecteur ging in hoger beroep. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en oordeelde dat de belanghebbende en [C] B.V. niet als afzonderlijke entiteiten konden worden beschouwd in deze context. De uitspraak benadrukt de noodzaak om zorgvuldig om te gaan met de vereenzelviging van vennootschappen in belastingprocedures.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 17/00423
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 11 mei 2017, nummer BRE 16/3378, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna te noemen beslissing van de Rechtbank omtrent de proceskosten.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag in de vennootschapsbelasting met dagtekening 7 november 2015 opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 0 (hierna: de aanslag). Gelijktijdig is aan belanghebbende bij beschikking een verzuimboete opgelegd naar een bedrag van € 2.639 (hierna: de verzuimboete).
1.2.
Na tegen de aanslag en de verzuimboete gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur, bij in één geschrift vervatte uitspraken, naar het Hof begrijpt de aanslag gehandhaafd en bij beschikking het verlies vastgesteld op € 15.643 en de verzuimboete verminderd tot een bedrag van € 263.
1.3.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 334. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de Inspecteur opgedragen om, met inachtneming van de uitspraak van de Rechtbank, opnieuw uitspraak op bezwaar te doen en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht aan haar vergoedt.
1.4.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 501. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.6.
De zitting heeft plaatsgehad op 9 februari 2018 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens belanghebbende, [A] (hierna: [A] ), alsmede, namens de Inspecteur, [B] .
1.7.
Belanghebbende heeft ter zitting, zonder bezwaar van de wederpartij, een kopie overgelegd van het “Aandeelhoudersregister betreffende: besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid: [C] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] ”.
1.8.
De Inspecteur heeft te deze zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Belanghebbende heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlage.
1.9.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.10.
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2.Feiten

2.1.
De Kamer van Koophandel (hierna: KvK) heeft aan belanghebbende het nummer [KVK-nummer 1] toegekend. In het register van de KvK zijn de volgende handelsnamen van belanghebbende geregistreerd; [belanghebbende] B.V. en [C] . Voor zover in hoger beroep relevant, vermeldt dit register voorts de volgende gegevens:
Bezoekadres
[adres 1] 263, [postcode 1] [vestigingsplaats]
Postadres
Postbus [nummer] , [postcode 2] [vestigingsplaats]
Telefoonnummer
[telefoonnummer 1]
2.2.
De enig aandeelhouder en bestuurder van belanghebbende is [D] B.V.
2.3.
[D] B.V. heeft het KvK-nummer [KVK-nummer 2] . Het bezoekadres van [D] B.V. is [adres 1] 263, [postcode 1] [vestigingsplaats] . [D] B.V. is, blijkens het register van de KvK, te bereiken onder het telefoonnummer [telefoonnummer 2] .
2.4.
De enig aandeelhouder en bestuurder van [D] B.V. is [A] .
2.5.
Belanghebbende heeft [C] B.V. gemachtigd om in gerechtelijke procedures ter zake van de aanslag en de verzuimboete gedingstukken in te dienen respectievelijk haar tijdens een mondelinge behandeling te vertegenwoordigen.
2.6.
[C] B.V. heeft het KvK-nummer [KVK-nummer 3] . Het bezoekadres van [C] B.V. is - volgens het uittreksel van de KvK - [adres 2] 133, [postcode 3] [vestigingsplaats] en het telefoonnummer is [telefoonnummer 2] . Volgens het briefpapier van [C] B.V. is het adres: [adres 1] 263, [postcode 1] [vestigingsplaats] .
2.7.
De bestuurders van [C] B.V. zijn [D] B.V. en [E] B.V. De aandeelhouders van [C] B.V. zijn [F] (hierna: [F] ) en [G] (hierna: [G] ). [A] is enig aandeelhouder en bestuurder van [D] B.V.
2.8.
Het namens belanghebbende ingediende beroepschrift met dagtekening 23 mei 2016, de nadere stukken met dagtekening 23 augustus 2016 respectievelijk 11 oktober 2016, het pro forma beroepschrift met dagtekening 16 juni 2017, de motivering van het hoger beroepschrift met dagtekening 28 juni 2017 en het nader stuk met dagtekening 14 juli 2017 zijn als volgt ondertekend:

[A]
[C] B.V.”.
2.9.
Bovenaan het briefpapier waarop deze gedingstukken zijn gedrukt, staat de naam [C] . Voor zover in hoger beroep relevant, staat onderaan het briefpapier de naam [C] B.V., het adres [adres 1] 263, [postcode 1] [vestigingsplaats] , het telefoonnummer [telefoonnummer 1] , het e-mailadres [e-mailadres] en het KvK-nummer [KVK-nummer 3] .
2.10.
Tussen partijen is niet in geschil dat het bezwaarschrift door belanghebbende zelf is ingediend, met dien verstande dat zij gebruik heeft gemaakt van haar handelsnaam [C] . Bovenaan het briefpapier waarop het bezwaarschrift is gedrukt, staat de naam [C] . Voor zover in hoger beroep relevant staat onderaan het briefpapier het adres [adres 1] 263, [postcode 1] [vestigingsplaats] , de telefoonnummers [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 3] en het e-mailadres [e-mailadres] . Het briefpapier vermeldt geen KvK-nummer. Onderaan de brief staat vlak boven het bezoekadres “ [C] B.V.”.
2.11.
Belanghebbende heeft bij brief van 14 juli 2017 twee voorbeelden van briefpapier gevoegd van haarzelf respectievelijk [C] B.V. Op beide voorbeeldbrieven staat bovenaan vermeld “ [C] ”. Op het briefpapier van [C] B.V. staat dit vermeld in een zilverkleurige balk en op het briefpapier van belanghebbende in een donkerblauwe balk. Op beide voorbeeldbrieven staan onderaan, vlak boven het bezoekadres vermeld “ [C] B.V.”.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vraag:
Heeft de Rechtbank de Inspecteur terecht niet veroordeeld in de kosten van het geding bij de Rechtbank?
3.2.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.3.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
3.4.
Voor zover in hoger beroep relevant, heeft [A] ter zitting, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard:
  • [F] en [G] zijn de aandeelhouders van [C] B.V. Zij verrichten echter geen werkzaamheden voor deze B.V.
  • [C] B.V. huurt mij in voor het verrichten van administratieve, financiële en juridische werkzaamheden, waaronder de onderhavige proceshandelingen. Deze werkzaamheden factureer ik via [D] B.V. aan [C] B.V. Ik hanteer momenteel, onafhankelijk van de door mij verrichte werkzaamheden, een tarief van € 30 per uur. Vóórafgaande aan het jaar 2017 factureerde [C] B.V. een vast bedrag aan [D] B.V., met dien verstande dat vooraf verrekening plaatsvond met de door mij, via [D] B.V., aan [C] B.V. verrichte diensten. Effectief leverde dit voor [D] B.V. een uurtarief van € 30 op. [C] B.V. factureert met betrekking tot de door mij verrichte werkzaamheden, afhankelijk van de aard van de werkzaamheden, € 60 tot € 75 per uur aan de afnemer van deze diensten. Met betrekking tot de onderhavige werkzaamheden is vermoedelijk een tarief van € 75 per uur gedeclareerd aan belanghebbende.
  • In het verleden is er een fout gemaakt bij het bedrukken van het briefpapier van belanghebbende. Op het briefpapier van belanghebbende werd abusievelijk de naam [C] B.V. vermeld, terwijl de handelsnaam van belanghebbende [C] is.
3.5.
Voor zover in hoger beroep relevant, heeft de Inspecteur ter zitting, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard:
 [A] heeft, als middellijk bestuurder van [C] B.V., feitelijk de onderhavige proceshandelingen verricht. Belanghebbende heeft derhalve geen recht op vergoeding van de kosten van het geding bij de Rechtbank en het Hof.
3.6.
Belanghebbende concludeert tot veroordeling van de Inspecteur in de kosten van het geding bij de Rechtbank en het Hof aan de zijde van belanghebbende. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat zij zowel in de procedure bij de Rechtbank als in de onderhavige procedure bij het Hof gebruik heeft gemaakt van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Zowel in beroep als in hoger beroep zijn de proceshandelingen verricht door [C] B.V. Volgens belanghebbende zijn [C] B.V. en belanghebbende niet te vereenzelvigen, aangezien het afzonderlijke vennootschappen betreffen. Belanghebbende concludeert dat de Inspecteur ex artikel 8:75, lid 1, van de Awb juncto artikel 1, aanhef en onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) veroordeeld dient te worden in de kosten van het geding bij de Rechtbank en het Hof.
4.2.
De Inspecteur betwist dat belanghebbende gebruik heeft gemaakt van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De Inspecteur voert ter onderbouwing van zijn standpunt aan dat de onderhavige proceshandelingen, alhoewel formeel verricht door [C] B.V., feitelijk door [A] zijn verricht. Dit leidt de Inspecteur tot de conclusie dat [C] B.V. en belanghebbende vereenzelvigd dienen te worden.
4.3.
Het Hof stelt voorop dat, voor zover in de onderhavige procedure relevant, in artikel 8:75, lid 1, van de Awb in verbinding met artikel 1, aanhef en onderdeel a, van het Besluit is opgenomen dat de bestuursrechter bevoegd is om een partij te veroordelen in de kosten voor rechtsbijstand die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep respectievelijk hoger beroep heeft moeten maken, mits de rechtsbijstand beroepsmatig en door een derde is verleend.
4.4.
Met betrekking tot de invulling van hetgeen onder door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand verstaan dient te worden, heeft de Hoge Raad bij het arrest van 8 november 2002, nr. 37.199, ECLI:NL:HR:2002:AF0078 als volgt overwogen:

4.2. (…) De stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat aan belanghebbende beroepsmatig rechtsbijstand is verleend door de vennootschap onder firma A. De Hoge Raad ziet geen reden om aan het begrip 'derde' in artikel 1, letter a, van het Besluit proceskosten fiscale procedures een andere betekenis te geven dan de gangbare. Dat brengt mede dat - anders dan het Hof kennelijk heeft geoordeeld - de voormelde vennootschap onder firma ten opzichte van belanghebbende moet worden aangemerkt als een derde in de zin van die bepaling.
De in de Nota van toelichting bij voormeld besluit (Stcrt. 1993, 762, V-N 1994, blz. 142, punt 11) te lezen opvatting dat de 'interne juridische dienst van een tot dezelfde groep behorend bedrijf' niet kan worden aangemerkt als een derde in evenvermelde zin, doet - nog daargelaten wat aldaar met 'dezelfde groep' is bedoeld - aan het vorenoverwogene niet af, nu die opvatting niet tot uitdrukking is gebracht in de tekst van het besluit. Wel kunnen bijzondere omstandigheden ertoe nopen om voor de toepassing van de evenvermelde bepaling een procederend lichaam en een ander lichaam dat rechtsbijstand verleent, met elkander te vereenzelvigen. Uit 's Hofs uitspraak of de stukken van het geding blijkt evenwel niet dat het college zich in de onderhavige zaak op de aanwezigheid van zodanige bijzondere omstandigheden heeft beroepen.
's Hofs oordeel dat ter zake van het beroep niet is gebleken van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is mitsdien onjuist.”
4.5.
Het Hof leidt uit voornoemd arrest af dat een bedrijf dat tot dezelfde groep behoort als een belanghebbende in principe kwalificeert als een derde in de zin van artikel 1, aanhef en onderdeel a, van het Besluit, mits er geen bijzondere omstandigheden zijn die ertoe nopen om beide bedrijven te vereenzelvigen.
4.6.
Het Hof stelt voorop dat [A] (via [D] B.V.) zowel middellijk bestuurder is van [C] B.V. als van belanghebbende, doch dat dit enkele feit, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 8 november 2002, nr. 37.199, ECLI:NL:HR:2002:AF0078, onvoldoende is om te concluderen dat [C] B.V. niet kwalificeert als een derde in de zin van artikel 1, aanhef en onderdeel a, van het Besluit.
4.7.
Naar het oordeel van het Hof zijn er echter diverse bijzondere omstandigheden die vereenzelviging van [C] B.V. en belanghebbende in dit geval rechtvaardigen.
4.8.
Eén van deze bijzondere omstandigheden is, naar het oordeel van het Hof, het feit dat, alhoewel de facturering aan belanghebbende van de in het kader van het onderhavige beroep en hoger beroep uitgevoerde proceshandelingen heeft plaatsgevonden [C] B.V., de proceshandelingen feitelijk door [A] zijn verricht via zijn holdingvennootschap [D] B.V. en [D] B.V. voor de werkzaamheden van [A] bedragen in rekening brengt bij [C] B.V. [D] B.V. is voorts bestuurder en enig aandeelhouder van belanghebbende.
4.9.
Het beeld dat belanghebbende respectievelijk de middellijk bestuurder en enig aandeelhouder van belanghebbende, [A] , in beroep en hoger beroep feitelijk namens zichzelf zijn opgetreden, wordt versterkt door de omstandigheid dat de gedingstukken die in beroep en hoger beroep zijn ingediend, zijn ondertekend door [A] (zie onderdeel 2.8). Voorts zijn deze gedingstukken gedrukt op briefpapier waarop niet het adres van [C] B.V. zoals vermeld in het KvK register is opgenomen, doch het adres dat in het KvK register is opgenomen als bezoekadres van belanghebbende. Hetzelfde heeft te gelden met betrekking tot het op het briefpapier opgenomen telefoonnummer. Voorts is op het briefpapier van [C] B.V. hetzelfde e-mailadres opgenomen (zie onderdeel 2.9) als op het briefpapier van belanghebbende (zie onderdeel 2.10). Ten slotte blijkt uit de door belanghebbende overgelegde voorbeelden van briefpapier van belanghebbende respectievelijk [C] B.V., dat op het briefpapier van belanghebbende onderaan de naam [C] B.V. staat vermeld.
4.10.
Gelet op voornoemde bijzondere omstandigheden ziet het Hof aanleiding om belanghebbende en [C] B.V. te vereenzelvigen. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende derhalve geen recht op vergoeding van kosten in de zin van artikel 1, aanhef en onderdeel a, van het Besluit. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit heeft gemaakt.
Slotsom
4.11.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.12.
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Inspecteur aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.13.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

5.Beslissing

Het Hof:
  • verklaarthet hoger beroep ongegrond; en
  • bevestigtde uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 22 maart 2018 door T.A. Gladpootjes, voorzitter, A.J. Kromhout en D.A. Hofland, in tegenwoordigheid van J.M.A. Beckers, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.