Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
5.Beslissing
verklaarthet hoger beroep ongegrond, en
bevestigtde uitspraak van de Rechtbank.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De belanghebbende had in 2011 aanmerkelijk belangaandelen verkocht en was in geschil met de Inspecteur over de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2013. De belanghebbende stelde dat hij recht had op een negatief vervreemdingsvoordeel, maar het Hof oordeelde dat de Inspecteur de berekeningen correct had uitgevoerd. Het Hof verklaarde de belanghebbende niet-ontvankelijk in zijn bezwaar en bevestigde dat de navorderingsaanslag 2011 niet in stand kon blijven vanwege het ontbreken van kwade trouw of een kenbare fout. De uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd, en het Hof oordeelde dat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat hij in 2013 een negatief vervreemdingsvoordeel had gerealiseerd. De rechtszekerheid en de redelijke termijn voor de behandeling van belastinggeschillen werden ook besproken, waarbij het Hof concludeerde dat de procedure binnen een redelijke termijn was afgehandeld.