Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift, ingekomen ter griffie op 19 oktober 2016;
- het procesdossier van de eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 7 november 2016;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 21 juni 2016, ingekomen ter griffie op 17 november 2011;
- het verweerschrift inclusief incidenteel hoger beroep met producties, ingekomen ter griffie op 2 januari 2017;
- het verweerschrift in incidenteel hoger beroep, ingekomen ter griffie op 26 januari 2017;
- de op 8 februari 2017 gehouden mondelinge behandeling waarbij door beide partijen pleitnota’s zijn overgelegd; bij die gelegenheid zijn gehoord:
3.De beoordeling
Dopharma heeft op 16 december 2015 [appellant] met terugwerkende kracht per 27 oktober 2015 hersteld gemeld, de loonopschorting ongedaan gemaakt en [appellant] uitgenodigd om zijn werk in eigen functie te hervatten.
Op 21 december 2015 heeft [appellant] aan Dopharma medegedeeld spanningen te ervaren en aangegeven dat Dopharma hem niet zo onder druk moet zetten. Op 15 januari 2016 heeft Dopharma aan [appellant] laten weten dat zij graag met hem in gesprek wil en anders mediation wil. Op 18 januari 2016 heeft [appellant] zich bij Dopharma ziek gemeld en per e-mailbericht verwijten gemaakt aan Dopharma. De bedrijfsarts heeft op 18 januari 2016 geoordeeld dat [appellant] niet ziek is en Dopharma geadviseerd het gesprek aan te gaan met [appellant] . Op 21 januari 2016 heeft Dopharma aan [appellant] laten weten dat hij is vrijgesteld van werk en dat zij een mediator zal inschakelen. Op 18 maart 2016 heeft er tussen partijen een mediationgesprek plaatsgevonden, waarna de mediation is beëindigd en zonder resultaat is afgesloten.
De re-integratie is door geleidelijke toename van de arbeidsomvang en complexere taken opgebouwd.Volgens [appellant] is de loonwaarde nooit hoger gesteld dan 55%, maar het hof constateert dat dit ook niet als feit is vastgesteld. Dat de re-integratie geleidelijk is opgebouwd heeft [appellant] niet bestreden. Het hof gaat dus evenals de kantonrechter hiervan uit (3.1.2).
Op 26 augustus 2015 heeft Dopharma met [appellant] een gesprek gehad waarin hem drie opties zijn voorgehouden: voortzetting re-integratie in eigen functie waarbij ook spoor 2 wordt ingezet, terugkeer in een functie op maat en een vertrekregeling. Volgens [appellant] heeft Dopharma tegen hem gezegd dat re-integratie in spoor 1 geen optie meer was. Tussen partijen is in geschil wat hierover precies is gezegd. Om die reden heeft het hof de vaststelling van de feiten op dit onderdeel aangepast (3.1.3). Het hof acht niet relevant wat precies is gezegd tijdens dat gesprek.
Vanwege een uitblijvende keuze van [appellant] heeft Dopharma de re-integratie in eigen spoor (gekoppeld aan een spoor 2 traject) voortgezet.Volgens [appellant] is terugkeer in de eigen functie niet voortgezet, zoals ‘hierboven reeds is aangevoerd’. Waarop [appellant] doelt is het hof onvoldoende duidelijk. Voor het geval hij doelt op de loonwaarde, faalt de grief op dit onderdeel. Dat Dopharma een loonwaarde heeft bepaald, doet niet toe of af aan het gegeven dat hij heeft gewerkt op een moment dat hij nog arbeidsongeschikt werd geacht, hetgeen moet worden beschouwd als re-integratie (3.1.4.).
Op 15 december 2015 heeft Dopharma [appellant] (naar aanleiding van een brief van zijn gemachtigde dat [appellant] spanningen ervaart) uitgenodigd voor een gesprek en gevraagd of hij inderdaad spanningen ervoer. [appellant] gaf toen aan dat er niets aan de hand was.
Als reactie heeft [appellant] op 3 april 2015 medegedeeld dat hij zich geen beëindiging van de arbeidsovereenkomst kan permitteren.
Bij brief van 18 april 2016 heeft [appellant] aangegeven weinig te voelen voor een tweede mediationtraject en medegedeeld dat de zaak maar aan de rechter moet worden voorgelegd.