ECLI:NL:GHARL:2014:574

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 januari 2014
Publicatiedatum
29 januari 2014
Zaaknummer
200.134.873-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor verkoop van de voormalige echtelijke woning in kort geding

In deze zaak gaat het om een verzoek in kort geding van een vrouw (appellante) om vervangende toestemming te verkrijgen voor de verkoop van de voormalige echtelijke woning, waarover zij en haar ex-echtgenoot (geïntimeerde) gezamenlijk eigendom hebben. De vrouw heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, die gedeeltelijk is toegewezen, maar waarbij de voorzieningenrechter enkele vorderingen heeft afgewezen. De vrouw is van mening dat de ex-echtgenoot de verkoop van de woning tegenwerkt, wat haar in een financieel benarde positie brengt, vooral gezien de dreiging van een executieveiling door de bank vanwege betalingsachterstanden op de hypotheek. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de vrouw haar vorderingen heeft herhaald en de ex-echtgenoot verweer heeft gevoerd. Het hof oordeelt dat er onvoldoende basis is om de gevraagde vervangende toestemming te verlenen, omdat de inhoud van de rechtshandeling waarvoor toestemming wordt gevraagd niet voldoende bepaald is. De vrouw heeft geen potentiële koper en er is geen zicht op biedingen. Het hof wijst het verzoek om aanhouding van de zaak af, omdat dit niet past binnen de aard van de spoedprocedure. Uiteindelijk bekrachtigt het hof het vonnis van de voorzieningenrechter en compenseert de proceskosten, zodat elke partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.134.873/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/348418 / KL ZA 13-286)
arrest in spoed kort geding van de eerste kamer van 28 januari 2014
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. C.M. Lattmann-van der Heijde, kantoorhoudend te Amsterdam, die ook heeft gepleit,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. B. Eskes, kantoorhoudend te Almere, die ook heeft gepleit.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van 11 september 2013 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, afdeling civielrecht, zittingsplaats Almere (hierna: de voorzieningenrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 25 september 2013, met grieven en bijlagen;
- de memorie van antwoord d.d. 22 oktober 2013;
- de ter rolle van 22 oktober 2013 door [appellante] ingediende producties 4 en 5;
- het op 8 januari 2014 gehouden pleidooi waarbij van beide zijden een pleitnotitie is overgelegd.
2.2
Na afloop van het pleidooi heeft het hof arrest bepaald op het pleitdossier.
2.3
De vordering van [appellante] luidt:

dat het Gerechtshof, voor zover de wet dat toelaat uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis in kort geding zal vernietigen en opnieuw rechtdoende:
De vrouw vervangende toestemming te verlenen om in plaats van de man:
- een (door haar uitgezochte) makelaar de opdracht te geven tot verkoop van de woning aan het [adres] tegen een door de makelaar bepaalde verkoopprijs;
- tot het publiceren van pand op de Funda-website;
- tot ondertekening van de verkoopovereenkomst indien er een kandidaat-koper is op basis van het verkoopprijsadvies van de behandelend makelaar;
- tot ondertekening van de akte van levering aan derden;
- tot het verrichten van overige handelingen die noodzakelijk zijn tot de verkoop en levering van het pand aan derden.
Met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van de procedure in beide instanties.

3.De vaststaande feiten

3.1
Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2.1 van genoemd vonnis van 11 september 2013 is geen grief ontwikkeld en ook anderszins is niet van bezwaren daartegen gebleken, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan. Deze feiten, aangevuld met feiten die in hoger beroep zijn komen vast te staan, luiden als volgt.
3.2
Partijen zijn gewezen echtgenoten. Bij beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad is op 24 augustus 2011 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De beschikking werd op 12 december 2011 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.3
Partijen hebben in gemeenschappelijk eigendom de voormalige echtelijke woning aan het [adres] (hierna: de woning).
3.4
Partijen zijn sedert november 2010 feitelijk uiteen. Sindsdien bewoont [geïntimeerde] de woning, terwijl [appellante] met de kinderen van partijen een huurwoning heeft betrokken.
3.5
Bij beschikking van de toenmalige rechtbank Zwolle-Lelystad van 16 november 2012 is in het kader van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap onder meer het volgende bepaald:

Woning
Partijen zijn het erover eens dat de woning verkocht dient te worden. De man heeft ter zitting verklaard dat hij een makelaar zou hebben ingeschakeld (er ligt een opdrachtbevestiging). De rechtbank zal bepalen dat de woning moet worden verkocht, de (afkoop) waarde van de aan de hypotheek gekoppelde verzekeringen/rekeningen zal (door de bank) dienen te worden verrekend en de alsdan resterende hypotheekschuld zal bij helfte dienen te worden gedragen.
Nu uit de door de vrouw overgelegde e-mails met de bank blijkt dat de bank op 27 augustus 2012 nog geen opdracht van de makelaar retour heeft ontvangen en dreigt met een veiling van de woning ziet de rechtbank aanleiding om – zoals door de vrouw verzocht – te bepalen dat de man dient mee te werken aan de verkoop van de woning. Hiertoe dient hij zijn medewerking te verlenen aan het inschakelen van een makelaar, zijn medewerking te verlenen aan het publiceren van de woning op Funda, de woning open te stellen voor taxatie door de makelaar opdat een vraagprijs kan worden bepaald, de woning open te stellen voor potentiële kopers, evenals mee te werken aan een daadwerkelijke verkoop/notarieel transport.
3.6
De woning is in 2012 in opdracht van hypotheekhouder Rabobank (hierna: de bank) getaxeerd. De getaxeerde waarde bij onderhandse verkoop bedroeg toen € 290.000,-.
3.7
De hoofdsom van de aan de woning verbonden (aflossingvrije) hypothecaire geldlening bedraagt € 338.000,-.
Er is sprake van achterstand in de betaling van de maandelijkse rentetermijnen.
Op 16 oktober 2012 bedroeg deze achterstand ruim € 8.000,-.
3.8
De maandelijkse renteverplichting wordt ook sedertdien niet voldaan.
3.9
In het voorjaar van 2013 heeft de bank de financiering wegens betaalachterstand opgezegd en de restschuld, die op dat moment ruim € 350.000,- bedroeg, ingevorderd. De bank dringt reeds sinds 2012 bij partijen aan op onderhandse verkoop van de woning. Thans dreigt zij met executieverkoop.
3.1
Na het bestreden vonnis is de woning eind november 2013 in opdracht van beide partijen door makelaardij Vesta via de makelaarssite Funda te koop aangeboden. Op advies van Vesta bedraagt de vraagprijs € 275.000,-. Vesta heeft zich daarbij georiënteerd op de bedragen die vergelijkbare huizen in het recente verleden hebben opgebracht.
3.11
Er heeft tot dusver één bezichtiging plaatsgevonden. Van een bieding is vooralsnog geen sprake.

4.De vordering en beoordeling in eerste aanleg

4.1
[appellante] heeft in eerste aanleg gevorderd om haar vervangende toestemming te verlenen om in plaats van [geïntimeerde]:
a. een (door haar uitgezochte) makelaar de opdracht te geven tot verkoop van de woning tegen een door de makelaar bepaalde verkoopprijs en het pand op de Funda-website te publiceren;
b. tot ondertekening van de verkoopovereenkomst indien er een kandidaat-koper is op basis van het verkoopprijsadvies van de behandelend makelaar;
c. tot ondertekening van de akte van levering aan derden;
d. tot het verrichten van overige handelingen die voor de verkoop aan derden noodzakelijk zijn;
een en ander uitvoerbaar bij voorraad en met veroordeling van [geïntimeerde] in de procedure.
4.2
[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd. Kern van zijn verweer is dat [appellante] hem ten onrechte van gebrek aan medewerking aan de verkoop van de woning beticht.
4.3
Bij het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter, onder overweging dat [geïntimeerde] de noodzaak tot verkoop c.q. het te koop aanbieden van de woning niet betwist, [geïntimeerde] veroordeeld om binnen acht dagen na het vonnis mee te werken aan het verstrekken van een bemiddelingsopdracht/verkoopopdracht voor de woning aan Vesta Makelaars te Almere, tegen een door de makelaar te bepalen vraagprijs, alsmede tot medewerking aan de publicatie van het pand op de Funda-website.
De hierboven onder b., c. en d. vermelde vorderingen heeft de voorzieningenrechter afgewezen, onder overweging dat toewijzing te ver gaat omdat thans sprake is van nog onbekende factoren, zoals de reële verkoopprijs.
[geïntimeerde] werd in de proceskosten verwezen.

5.De grieven en de beoordeling in hoger beroep

5.1
Hoewel [appellante] in haar petitum in hoger beroep haar gehele vordering, inclusief het in eerste aanleg toegewezen gedeelte, heeft herhaald, richt het hoger beroep zich blijkens de opgeworpen grief tegen de afwijzing van de hiervoor onder b., c. en d. vermelde vorderingen.
5.2
Voorop wordt gesteld dat in hoger beroep niet beslissend is of in eerste aanleg al dan niet terecht een spoedeisend belang is aangenomen. Het gaat erom of ten tijde van de uitspraak in hoger beroep een spoedeisend belang aanwezig is, hetgeen het hof zo nodig ambtshalve dient vast te stellen (ECLI:NL:HR:2002:AE3437 en ECLI:NL:HR:2002:AE4553).
Met haar stelling dat de bank, indien zij de gevorderde vervangende toestemming thans niet verkrijgt, onmiddellijk een executieveiling in gang zal zetten, is het spoedeisend belang van [appellante] voldoende gegeven. Immers heeft zij onbetwist gesteld dat met onderhandse verkoop van de woning via de ingeschakelde makelaar een aanmerkelijk hogere opbrengst kan worden behaald.
5.3
Met haar (enige)
grieflegt [appellante] het geschil aangaande de voormelde afgewezen vorderingen in volle omvang aan het hof voor.
Zij stelt zich op het standpunt dat [geïntimeerde] de koop zal tegenhouden of in ieder geval onnodig zal traineren indien zich een serieuze koper aandient. Zijn stelselmatige tegenwerking in de voorgeschiedenis toont dit aan. Aldus loopt de schuld nog voortdurend op en jaagt hij haar in de richting van een faillissement. Nu een vlotte verkoop van de woning ook in [geïntimeerde] belang is, en het behalen van een reële verkoopopbrengst met de bemoeienis van Vesta is gegarandeerd, komt haar de gevraagde vervangende toestemming toe, aldus nog steeds [appellante].
Voor zover deze thans niet kan worden verleend vraagt [appellante] om de zaak nog drie maanden aan te houden.
5.4
[geïntimeerde] betwist dat hij de verkoop van woning tegenwerkt. Aanhouding van de zaak is in zijn ogen dan ook niet nodig. Indien zich een potentiële koper meldt zal hij aan de verkoop meewerken, waarbij hij de vraagprijs van € 275.000,- vooralsnog als minimumprijs beschouwt. Met deze, in zijn ogen te lage, prijs is hij namelijk met tegenzin akkoord gegaan.
Wat de aangekondigde executieveiling betreft geeft [geïntimeerde] aan dat dit niet zo’n vaart zal lopen: hij schat in dat de bank daar geen haast mee zal maken, nu de woningmarkt uit het dal klimt.
5.5
Het hof oordeelt als volgt.
[geïntimeerde] kan niet worden gevolgd in zijn standpunt dat hij een vlotte verkoop van de woning niet belemmert. Zijn houding, zoals deze uit de stukken en ook ter zitting van het hof naar voren komt, geeft blijk van het tegendeel. Hoewel hij al enige jaren met de mond belijdt dat de woning moet worden verkocht, hebben noch de smeekbedes van [appellante], noch de vele indringende aansporingen van de bank daartoe tot zijn daadwerkelijke medewerking aan het te koop zetten van de woning geleid. Zelfs na het bestreden vonnis, waarbij hem daarvoor een termijn van acht dagen werd gegund, heeft het nog meer dan twee maanden geduurd eer [geïntimeerde] de verkoopopdracht aan Vesta ondertekende. Voor zover [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat zijn kwetsbare psychische gesteldheid zijn daadkracht heeft verstoord, merkt het hof op dat hij toch ruimschoots in de gelegenheid moet zijn geweest om zich van hulpverlening te voorzien en dat hij deze intussen ook zegt te hebben.
Ook thans is zijn medewerking nog niet volledig: door de vraagprijs als een bodemprijs te benaderen miskent [geïntimeerde] het karakter van de vraagprijs als uitnodiging tot het aangaan van onderhandelingen. Hij werpt hiermee bij voorbaat een blokkade op die de kans op een succesvol verkooptraject verkleint. In het aan de verkoop van onroerende zaken voorafgaande gebruikelijke spel van loven en bieden dient de vraagprijs immers eerder als de maximaal haalbare dan als de minimale opbrengst te worden aangemerkt.
Er bestaat dan ook voorshands gerede twijfel of [geïntimeerde] zijn toezegging tot medewerking gestand zal doen, indien zich een bod aandient dat reëel is maar beneden de vraagprijs ligt.
5.6
Deze constatering kan [appellante] in dit kort geding echter niet baten.
Het hof overweegt daartoe allereerst dat de inhoud van de rechtshandeling waarvoor de vervangende toestemming wordt gevraagd voorshands niet met voldoende mate van nauwkeurigheid kan worden vastgesteld. Niet alleen is er nog geen potentiële koper in beeld, er is nog zelfs geen zicht op enige bieding. Gelet op de relatief korte periode dat de woning te koop staat en het ontbreken van een recente taxatie is voorts evenmin aan te geven welk bod door [geïntimeerde] als reëel zou moeten worden aanvaard.
Het hof acht het bovendien niet aangewezen dat [appellante] als ex-echtgenote [geïntimeerde] vertegenwoordiger is en daarbij eigenstandig en naar eigen inzicht over het voornaamste vooralsnog onverdeelde bezit van partijen beslist en beschikt, hetgeen de facto het geval zou zijn indien haar vorderingen op dit moment zouden worden toegewezen. De toezegging dat zij wat de verkoopprijs betreft op het advies van Vesta zal varen doet aan dit bezwaar onvoldoende af.
Het hof acht de vorderingen voorshands dan ook niet toewijsbaar.
5.7
Het verzoek van [appellante] om de zaak gedurende circa drie maanden op zijn beloop te laten, (naar het hof begrijpt) in de hoop en verwachting dat zich dan een of meer serieuze belangstellenden voor de woning zullen hebben gemeld zodat de inhoud van de van [geïntimeerde] af te dwingen rechtshandeling beter kan worden bepaald, wordt afgewezen omdat het zich niet met de aard van de onderhavige procedure verdraagt. Het hof merkt daarbij op dat het [appellante] zelf is geweest die dit appel het karakter van een spoedprocedure heeft meegegeven. Voorts wijst het hof er op dat het bepaald niet ondenkbaar is dat zich gedurende de aanhouding ontwikkelingen voordoen die tot een wijziging van eis inspireren, terwijl de onderhavige procedure daar geen ruimte voor biedt. Het hof merkt ten slotte nog op dat, ook indien de inhoud van de van [geïntimeerde] af te dwingen obligatoire rechtshandeling na ommekomst van drie maanden voldoende bepaalbaar zou zijn (het gevorderde sub b.), daarmee nog geen concept-leveringsakte voorhanden is (de vorderingen c. en d.).
Gelet op het voorgaande acht het hof het niet aangewezen de zaak aan te houden en zal het hof thans beslissen als hierna bepaald.

6.De slotsom

6.1
De slotsom is dat de grief faalt en dat het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd.
6.2
In het gegeven dat partijen gewezen echtelieden zijn en de onderhavige kwestie de afwikkeling van hun huwelijkse relatie betreft ziet het hof aanleiding de proceskosten in hoger beroep te compenseren.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter te Almere van 11 september 2013;
compenseert de proceskosten, in dier voege dat elke partij haar eigen kosten draagt,
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. M.E.L. Fikkers, mr. A.M. Koene en mr. M.C.D. Boon-Niks en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 28 januari 2014.