In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 23 maart 2015 een bezwaar tegen een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2011 niet-ontvankelijk verklaarde. De aanslag was opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.325. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de Rechtbank oordeelde dat er geen procesbelang was, omdat de door belanghebbende aangedragen gronden niet tot een gunstigere beslissing konden leiden. Het Hof heeft de zaak op 12 januari 2017 behandeld en geconcludeerd dat de Rechtbank ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard. Het Hof oordeelde dat belanghebbende wel degelijk procesbelang had, omdat het aanwenden van een rechtsmiddel kon leiden tot een vermindering van de aanslag. Het Hof vernietigde de uitspraak van de Rechtbank en verklaarde het hoger beroep gegrond. Tevens werd de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten aan belanghebbende.