Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[geïntimeerde 1] ,
[geïntimeerde 2],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
5.Het verloop van de procedure
- de memorie van antwoord met producties;
- de akte van [appellante] met producties;
- de antwoordakte van [geïntimeerde] .
6.De beoordeling
te Breda en aan mr [mr 1] . Concreet is de echtscheidingsprocedure thans van de baan, nu het verzoekschrift is ingetrokken.U heeft telefonisch aan mij medegedeeld dat het dossier in zijn geheel gesloten kan worden. Bij deze deel ik u mede dat ik hier thans toe zal overgaan. (…)’
€ 200.000,=, onder verwijzing naar het door hem bij brief van 18 januari 2004 gevoegde overzicht van de bankrekeningen waaruit een totaal saldo blijkt van
€ 101.617,08. Op dit bedrag strekt volgens [derde] nog in mindering de sedertdien in het kader van de bouw van de woning geïnvesteerde bedragen.
€ 153.858,81 te betalen. Met betrekking tot de woning is de rechtbank uitgegaan van de op 8 november 2006 getaxeerde waarde van € 650.000,=, een hypotheekschuld van in totaal € 180.000,= (een eerste hypotheek van € 120.000,= en een tweede hypotheek van € 60.000,=) en een door de man bij zijn ouders ter zake de bouw van de woning geleend bedrag van in totaal € 160.000,=. Met betrekking tot de bankrekeningen heeft rechtbank overwogen dat nu geen der partijen een volledig en geactualiseerd overzicht van de bankrekeningen heeft overgelegd, de rechtbank slechts de wijze van verdeling kan gelasten. Vervolgens heeft de rechtbank overwogen dat het saldi van die rekeningen bij helfte moet worden verdeeld.
€ 198.405,08 en op 3 september 2007 nog maar € 5.664,58. Voorts was er op
31 december 2002 nog maar één lening, namelijk de 1e hypotheek van € 113.445,=, terwijl op 3 september 2007 de totale leenschuld € 395.000,= bedroeg. Het hof heeft onder meer overwogen dat de gelden die [derde] in de periode van 26 januari 2005 tot 3 september 2007 heeft geleend slechts voor een deel zijn besteed aan bouwkosten ten behoeve van de woning. De rest van de geleende gelden is door [derde] besteed in de consumptieve sfeer. Dit betekent volgens het hof dat de leningen door [derde] , in ieder geval deels, zonder noodzaak zijn aangegaan, dit zonder [appellante] hierin te kennen en in het zicht van een mogelijke echtscheiding. Onder deze omstandigheden moet het aangaan van de schulden door [derde] – in ieder geval deels – als lichtvaardig worden aangemerkt en zal het hof een deel van de na 26 januari 2005 aangegane schulden volledig ten laste van [derde] brengen, dit tot een bedrag van € 50.000,=.
Breda?’
te Breda. Het maritaal beslagrekest is ingediend bij derechtbank
te Breda op 7 november 2006. (…) Dit maritaal beslagrekest was bedoeld om te voorkomen dat de heer [derde] de hypotheek nog verder zou verhogen op de in aanbouw zijnde woning. Zoals u kunt afleiden uit alinea 4 waren de bankrekeningen toen reeds leeggehaald. Dit was immers de aanleiding om over te gaan tot het leggen van maritaal beslag.
€ 209.647,75,=, te vermeerderen met rente en kosten;
uit de onderzochte cijfers valt af te leiden dat door de man in de periode tussen 31 december 2002 en 3 september 2007 grote bedragen zijn besteed (…)’ dat ‘
de bestede gelden slechts ten dele betrekking hebben op de verbouwing van de voormalige echtelijke woning, terwijl de overige bestedingen voor het merendeel aan hem zelf ten goede zijn gekomen.’ en dat ‘
het aangaan van de schulden door de man – in ieder geval deels – als lichtvaardig in de zin van artikel 1: 164 BW worden aangemerkt.’
€ 291.555,=, en ten aanzien van de bank- en spaarsaldi uit de vermindering van de saldi van € 198.445,= naar € 5.664,58, zijnde een bedrag van € 192.780,42. Daarnaast waren bij juiste advisering en beslaglegging geen redenen geweest om in hoger beroep te gaan. De advocaatkosten en de kosten van de inschakeling van de deskundige bedragen € 17.584,73. De totale schade komt daarmee op een bedrag van € 259.752,44. Verminderd met het bedrag van € 50.000,= dat al door het hof ten laste van [derde] is gebracht, resteert een totale schade van € 209.752,44, aldus [appellante] .”
Het hof kwalificeert de rechtsverhouding tussen partijen als een overeenkomst van opdracht.
“U heeft mij medegedeeld dat u vooralsnog niet wilt scheiden.”; het hof merkt hierbij op dat dit verzoek om aanhouding van [appellante] al heeft plaatsgevonden twee weken na het eerste gesprek tussen [appellante] en [geïntimeerde] ;
”Concreet is de echtscheidingsprocedure thans van de baan, nu het verzoekschrift is ingetrokken”en de brief 6 mei 2004 van [geïntimeerde] aan de advocaat van de toenmalige echtgenoot van [appellante] :
“Cliënte heeft mij medegedeeld dat er inmiddels een verzoening heeft plaatsgevonden.”;
”Zoals u uit de brieven kunt afleiden is het verzoek tot echtscheiding thans ingetrokken.”;
“Nu u heeft aangegeven dat u en de heer [derde] met elkaar verzoend zijn, deel ik u mede dat ik gisteren op uw verzoek het echtscheidingsverzoek heb ingetrokken.”;
”Bij deze deel ik u mede dat geen van partijen op de geplande zitting aanwezig zal zijn. De reden hiervoor is gelegen in het feit dat partijen nog een verzoening beproeven.”en
”U heeft uitdrukkelijk aan mij te kennen gegeven dat u aan de heer [derde] een periode van 4 weken de tijd heeft gegund om aan een aantal voorwaarden, die u gesteld heeft, te voldoen. U deelde mij mede dat u in dat geval een verzoening overweegt. (…) Wij hebben uitdrukkelijk afgesproken dat ik in de tussentijd, zonder nader bericht van u, geen stappen zal ondernemen richting de rechtbank of richting mr [mr 2] .”.