ECLI:NL:GHSHE:2017:5504

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 december 2017
Publicatiedatum
13 december 2017
Zaaknummer
200.177.529_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van een verzekeringstussenpersoon bij wijziging van verzekerde objecten en de gevolgen van wanprestatie

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van een verzekeringstussenpersoon, [de vennootschap], voor schade die is ontstaan na een brand op het terrein van [appellant]. [Appellant] had een Bedrijven Compact Polis afgesloten bij Interpolis, waarbij hij een aantal objecten had verzekerd, waaronder zijn woning en stallen. In 2012 heeft [appellant] verzocht om wijzigingen aan te brengen in de polis, waarbij hij de dekking voor de jongveestal en varkensstal wilde beëindigen in verband met sloop. De tussenpersoon heeft deze wijziging doorgevoerd, maar er is onduidelijkheid ontstaan over de communicatie en de intenties van [appellant]. Na de brand in februari 2013, waarbij de jongveestal en de woning van [appellant] zijn verwoest, stelt hij de tussenpersoon aansprakelijk voor de schade, omdat de jongveestal niet meer onder de dekking viel. De rechtbank oordeelt dat de tussenpersoon haar zorgplicht heeft geschonden, maar dat [appellant] ook een grote mate van eigen schuld heeft. In hoger beroep vernietigt het hof het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van [appellant] af, omdat hij niet tijdig heeft geprotesteerd tegen de gebrekkige prestatie van de tussenpersoon. Het hof oordeelt dat [appellant] had moeten begrijpen dat de jongveestal niet meer verzekerd was en dat hij zijn vordering niet kan handhaven.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
afdeling civiel recht
zaaknummer 200.177.529/01
arrest van 12 december 2017
in de zaak van
[appellant],
wonende in [woonplaats] ,
appellant in principaal appel, geïntimeerde in incidenteel appel,
advocaat: mr. A.B. Noordhof te Eindhoven,
tegen
[de vennootschap],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in principaal appel, appellante in incidenteel appel,
advocaat: mr. N.F. Klein Nagelvoort te Den Haag,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 9 mei 2017 op het bij exploot van dagvaarding van 17 augustus 2015 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, handelsrecht, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch van 20 mei 2015, gewezen onder zaaknummer C/01/283461 /HA ZA 14-643 tussen appellant - [appellant] - als eiser en geïntimeerde - [de vennootschap] - als gedaagde. Het hof zal de nummering van voormeld arrest voortzetten.

6.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- voormeld tussenarrest;
- de door [appellant] genomen akte d.d. 23 mei 2017 met producties;
-` de door [de vennootschap] genomen akte uitlating producties d.d. 20 juni 2017.
Nadat partijen hebben gefourneerd, is bepaald dat arrest zal worden gewezen. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

7.De beoordeling

7.1
Het hof heeft [appellant] in het tussenarrest in staat gesteld zich bij akte uit te laten over de vraag of, en zo ja wanneer hij in reactie op de door [de vennootschap] op 29 maart 2016 genomen akte een antwoordakte heeft genomen, waarbij [appellant] , indien hij van mening is dat hij die akte (met producties 16 en 17) tijdig heeft genomen, in elk geval het daarbij behorende H-Formulier dient over te leggen.
[appellant] heeft onder overlegging van het H-Formulier duidelijk gemaakt dat hij tijdig de antwoordakte met de producties 16 en 17 heeft genomen. Daaruit blijkt dat het hof dus ten onrechte niet op de rol heeft vermeld dat die akte was genomen op 26 april 2016. Het hof herstelt bij deze de betreffende fout en de akte met producties d.d. 26 april 2016 maakt dan ook deel uit van de stukken. Ook de door [de vennootschap] vervolgens genomen akte uitlating producties d.d. 20 juni 2017 maakt deel uit van de stukken.
in het principaal en incidenteel appel:
7.2
De rechtbank heeft in het vonnis van 20 mei 2015 een aantal feiten opgesomd. Tegen die desbetreffend feiten zijn geen bezwaren aangevoerd, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan. Het hof gaat van nog enkele feiten uit die niet zijn bestreden. Hierna volgt een opsomming van alle vaststaande feiten waarvan het hof uitgaat.
a. [appellant] is sinds 1 januari 1997 eigenaar van een onroerende zaak gelegen aan de [adres] te [plaats] . De onroerende zaak bestaat uit een terrein met een oppervlakte van ruim 5 hectare waarop zich een (woon)boerderij met in totaal zes bijgebouwen bevinden, waaronder een aan de woning grenzende schuur/jongveestal, een ligboxenstal en een varkensstal.
b. In of omstreeks 2005 kwam een zogeheten “Bedrijven Compact Polis” bij verzekeringsmaatschappij Interpolis (met polisnummer [polisnummer] ) op naam van [appellant] te staan. Deze polis biedt o.a. dekking voor verzekerde objecten bij schade door onder andere brand, storm, inbraak, diefstal en water.
c. Op dat moment waren de verzekerde gebouwen: object 100 woning, object 101 jongveestal, object 102 ligboxenstal, object 103 varkensstal (en 104 opruimingskosten)
.De overige bijgebouwen (stallen) waren niet verzekerd.
d. Aanvankelijk was [Assurantiën & Hypotheken] Assurantiën & Hypotheken (hierna: [der tussenpersoon] ) de tussenpersoon. De portefeuille van [der tussenpersoon] is op 1 januari 2008 overgenomen door [Assurantie Groep] Assurantie Groep, handelend onder de naam Assurantiedesk en Hypotheekdesk [Assurantiedesk en Hypotheekdesk] , (hierna: [Assurantiedesk en Hypotheekdesk] ). In 2011 heeft nog een portefeuilleoverdracht plaatsgevonden en sindsdien is [de vennootschap] de tussenpersoon.
e. [Assurantiedesk en Hypotheekdesk] heeft in september 2008 [appellant] geadviseerd de verzekerde bedragen te verhogen. In een mail van 10 september 2008 heeft [medewerker van Assurantiedesk en Hypotheekdesk] namens [Assurantiedesk en Hypotheekdesk] [appellant] onder meer het volgende bericht (prod G1 conclusie van antwoord):

Hierbij bevestig ik hetgeen wij jl. maandag besproken hebben:Naar aanleiding van mijn berekeningen adviseerde ik je de volgende wijzigingen op je Bedrijven Compact Polis aan te brengen:
Nr. 100: Woongedeelte boerderij: verhogen van € 226.000,- naar € 275.000,-.Nr. 101: Stal/schuurgedeelte boerderij: verhogen van € 117.000,- naar € 275.000,-.Jij zou dan “Garantie Tegen Onderverzekering” krijgen, waarmee bij schade tegenvallers i.v.m. onderverzekering voorkomen worden.
(…)
Aan het einde van ons gesprek gaf jij aan het voorstel te overdenken en er op terug te komen.Ik bied je hierbij voorlopige dekking aan voor deze bedragen tot en met volgende week vrijdag 19 september.Verneem ik niets van je, dan vervalt de dekking weer automatisch en ben je daarover geen premie verschuldigd.Met één mailtje of telefoontje zet ik deze voorlopige dekking om in een definitieve.”
f. Volgens het polisblad dat betrekking heeft op het jaar 2009 (productie 2 dagvaarding in eerste aanleg) waren de verzekerde gebouwen: object 100 woning (verzekerd bedrag € 242.500,-), object 101 jongveestal (verzekerd bedrag € 123.700,-), object 102 ligboxenstal (verzekerd bedrag € 383.600,-), object 103 varkensstal (verzekerd bedrag € 654.300,-), 104 opruimingskosten (verzekerd bedrag € 45.000,-).
g. In een mail van 22 oktober 2010 heeft de opvolgend tussenpersoon, [Assurantiedesk en Hypotheekdesk] , naar aanleiding van een huisbezoek [appellant] onder meer het volgende bericht (productie 4 dagvaarding eerste aanleg):

Hierbij een verslagje van hetgeen wij zojuist (…) besproken hebben”
Nummer 101 op de polis betreft de jongveestal, dat aan het woonhuis vast staat. Dat zou ik nog even nagaan.Nummer 103 Varkensstal. Waarde wordt afwijkend van het garantiebedrag gesteld op € 250.000,-Deze stal gaat gesloopt worden. Jij geeft door wanneer dit gaat gebeuren, zodat het object geheel van de polis af kan worden gehaald.(…)De overige verzekerde bedragen blijven ongewijzigd. Zodra er wijzigingen zijn geef je dat even door. (…)”.
h. Per mail van 27 september 2012 heeft [appellant] de daaropvolgend tussenpersoon [de vennootschap] het volgende bericht (productie 5 dagvaarding eerste aanleg/prod G3 conclusie van antwoord):

hierby wil ik de verzekering van de varkensstal en de jongveestal beeindigen per 1 oktober ivm sloop van beide stallen polisnummer is [polisnummer] mvg [appellant] [adres] [postcode] [plaats]”.
i. In reactie op het e-mailbericht van 27 september 2012 heeft [de vennootschap] [appellant] per mail van 1 oktober 2012 het volgende laten weten (productie 6 dagvaarding eerste aanleg/productie G3 conclusie van antwoord):

Hierbij wil ik reageren op uw onderstaande mail.U geeft aan dat de varkensstal en de jongveestal, resp. obj. 103 en obj. 101 op de polis, per 01-10-2012 mogen vervallen i.v.m. sloop.Naar aanleiding van dit verzoek zullen wij beide stallen per deze datum van de polis afhalen.Let wel, er is dan ook geen dekking meer voor bijv. opruimingskosten na brand mocht de sloop nog niet volledig zijn voltooid.”.
j. Het e-mailbericht van 4 oktober 2012 van [de vennootschap] aan [appellant] (productie G3 conclusie van antwoord) houdt in, voor zover relevant:
“(…)
Hierbij wil ik toch nog even reageren op uw onderstaande mail inzake sloop van stallen (noot hof: het e-mailbericht van [appellant] van 27 september 2012
).
Zover bij ons bekend staat/stond de woning vast aan de jongveestal.
 Begrijp ik het goed dat er nu geen stal meer vast staat aan de woning?
 Daarnaast hebben wij honden van u verzekerd die ook aanwezig zouden zijn in de jongveestal. Ik heb deze nu gekoppeld aan de ligboxenstal die als enige op de polis overblijft.
Graag uw spoedige reactie.”.
k. Op 18 oktober 2012 heeft Interpolis een nieuwe polis aan [appellant] toegezonden (productie G5 conclusie van antwoord). Uit dit polisblad blijkt dat de verzekerde gebouwen waren: object 100 woning (verzekerd bedrag € 232.000,-), object 102 ligboxenstal (verzekerd bedrag € 385.400,-) en 104 opruimingskosten (verzekerd bedrag € 45.000,-). Op het polisblad is als wijzigingsdatum 1 oktober 2012 genoemd.
l. Op 13 december 2012 (nr. 10 conclusie van antwoord) heeft Interpolis weer een polis aan [appellant] toegezonden (en wel het als productie 9 dagvaarding in eerste aanleg overgelegde polisblad). Uit dit polisblad blijkt dat de verzekerde gebouwen waren: object 100 woning (verzekerd bedrag € 220.000,-), object 102 ligboxenstal (verzekerd bedrag € 390.600,-) en 104 opruimingskosten (verzekerd bedrag € 45.000,-).
m. Op dinsdag 12 februari 2013 is brand ontstaan waarbij de woning van [appellant] en de (jongvee)stal/schuur die aan de woning vaststond nagenoeg geheel verloren zijn gegaan.
n. Bij brief van 20 februari 2013 heeft Interpolis [appellant] het volgende bericht (productie 8 dagvaarding in eerste aanleg):

Op uw bedrijf is op 12 februari 2013 als gevolg van brand schade ontstaan aan uw woning, jongveestal, honden en roerende zaken.(…)Dekking JongveestalVan onze expert heb ik vernomen dat naast de schade aan de woning ook schade aan de jongveestal is ontstaan. Helaas moet ik u melden dat deze schade niet onder dekking van de polis valt. De jongveestal is niet meeverzekerd op de door u afgesloten Bedrijven Compact Polis.”.
o. Uit de in opdracht van [appellant] gemaakte (contra)rapportage van [expertise] Expertise d.d. 21 februari 2013 blijkt onder meer het volgende (productie 7 dagvaarding in eerste aanleg):
“(…)
Polisanalyse:
Aangaande de eerste polisanalyse, die wij aan de hand van de in de namiddag verkregen polis van Interpolis N.V. hebben kunnen constateren, is de woning verzekerd op de gebouwenpolis, onder rubriek 100, voor een verzekerde som van € 220.000,00 met daarbij clausule 3, zijnde afwijkende waarde.Naar wij hebben begrepen zou voorheen, tevens een object 101 zijn verzekerd, voor een bedrag van € 124.500,00, hetgeen de aan de woning aangebouwde jongveestal zou zijn.Door bij ons nog onbekende redenen is deze jongveestal op de polis “doorgehaald”.(…)Ten aanzien van het doorhalen van het object 101, hebben wij vernomen dat hierbij sprake zou zijn van een communicatiestoornis tussen het intermediair en de heer [appellant] .Laatstgenoemde had weliswaar de intentie om een voormalige varkensschuur en diverse overige opstallen te laten slopen, echter het zou nimmer de intentie zijn geweest om de aan de woning gebouwde jongveestal te slopen. (…)”.
p. [expertise] Expertise heeft de totale schade aan het niet verzekerde gebouw vastgesteld op € 133.896,83, zijnde de vervangingsschade van € 125.166,83 en € 8.730,- opruimingskosten (productie 9 dagvaarding eerste aanleg).
q. Bij brief van 12 juni 2013 heeft (de advocaat van) [appellant] [de vennootschap] aansprakelijk gesteld voor verwijtbare onzorgvuldigheid waardoor [appellant] schade heeft geleden (productie 12 dagvaarding in eerste aanleg). De brief houdt onder meer in:
“(…)
Doordat de term ‘jongveestal’ op de polis is gebruikt voor een ander dan het bedoelde (gesloopte) pand, is het misverstand ontstaan en is door u het verkeerde pand van de polis verwijderd. Omdat u zelf ook twijfelde of cliënt echt wilde dat het pand met objectaanduiding 101 wilde slopen, aangezien dit aan het woonhuis vastgebouwd zat, heeft u hieraan per mail hierover nog een vraag gesteld. Zonder het antwoord af te wachten is uiteindelijk het object 101 van de polis verwijderd. (…)
.
r. Bij brief van 6 augustus 2013 heeft de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van [de vennootschap] aansprakelijkheid van de hand gewezen.
7.3.1
[appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd dat de rechtbank, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. [de vennootschap] veroordeelt tot het vergoeden van de door [appellant] geleden schade, vastgesteld op € 133.896,83 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 juni 2013 tot de dag der algehele voldoening;
2. [de vennootschap] veroordeelt tot het vergoeden van de door [appellant] gemaakte kosten ter vaststelling van de schade, zijnde € 5.800,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2014 tot de dag der algehele voldoening;
met veroordeling van [de vennootschap] in de kosten van de procedure, onder de bepaling dat zij de wettelijke rente hierover verschuldigd wordt wanneer deze niet binnen 14 dagen na het te wijzen vonnis zijn betaald.
7.3.2
De rechtbank heeft geoordeeld dat [de vennootschap] haar zorgplicht heeft geschonden doordat zij heeft besloten om objectnummer 101 niet meer onder de dekking te laten vallen zonder dat zij antwoord had gehad op haar vraag of [appellant] echt wilde dat de schuur die vastzat aan het woonhuis niet meer onder de verzekering zou vallen. Door het antwoord niet af te wachten, heeft zij het risico aanvaard dat de bij haar gerezen twijfel of dit inderdaad de bedoeling was van [appellant] , bewaarheid zou worden. Dit risico heeft zich vervolgens verwezenlijkt. [appellant] valt echter, aldus de rechtbank, een grote mate van eigen schuld te verwijten. Zo heeft hij (i) een wijzigingsverzoek gedaan dat aanleiding zou kunnen geven tot misverstanden door onder meer niet aan te geven op welke objectnummers zijn beëindigingsverzoek betrekking had, (ii) de ongeloofwaardige stelling betrokken dat hij meende dat de jongveestal niet de aanbouw was, maar dat daarmee andere stallen waren bedoeld en (iii) nagelaten de polisbladen goed te controleren. Verder had hij moeten begrijpen uit de mailwisseling dat [de vennootschap] objectnummer 101 had gekoppeld aan het aan de woning vastzittende bijgebouw, terwijl hij niet heeft betwist dat [de vennootschap] heeft geprobeerd telefonisch contact met hem te krijgen, dat hij echter moeilijk bereikbaar was en dat [de vennootschap] zijn ouders heeft gevraagd om [appellant] mee te delen dat hij haar moest bellen, hetgeen niet is gebeurd. Gelet daarop hebben de aan [de vennootschap] toe te rekenen omstandigheden voor 25% bijgedragen aan de schade van [appellant] . De rechtbank heeft geoordeeld dat de totale door [appellant] geleden schade van € 133.896,83 onvoldoende gemotiveerd is betwist. Op grond van de verzekeringsvoorwaarden dient 50% als voorschot te worden uitgekeerd en de overige 50% pas na herstel of herbouw. Nu [appellant] geen aanvang heeft gemaakt met herstel of herbouw, kan hij slechts aanspraak maken op 50% van € 133.896,83. Hiervan moet [de vennootschap] thans 25% moet betalen. Na vermindering met een bedrag voor premie heeft de rechtbank [de vennootschap] uitvoerbaar bij voorraad veroordeeld om € 16.583,93 vermeerderd met wettelijke rente aan [appellant] te betalen. De rechtbank is er hierbij van uitgegaan dat [de vennootschap] zal overgaan tot betaling van het restant als herstel of herbouw heeft plaatsgevonden. De proceskosten zijn gecompenseerd en het meer of anders gevorderde is afgewezen, waarbij het onder sub 2 gevorderde is afgewezen omdat [appellant] die kosten (vooralsnog) niet heeft gemaakt.
7.4.1
[appellant] vordert in het principaal appel en onder het voordragen van vier grieven dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, [de vennootschap] zal veroordelen conform het door hem in eerste aanleg gevorderde behoudens zijn eisvermindering ten aanzien van de expertisekosten, met veroordeling van [de vennootschap] in de kosten van beide instanties onder de bepaling dat zij hierover de wettelijke rente is verschuldigd wanneer deze kosten niet binnen 14 dagen na betekening van het te wijzen arrest zijn betaald. De verminderde eis ziet op het in eerste aanleg onder 2 gevorderde, dat in hoger beroep niet langer wordt gevorderd door [appellant] .
[de vennootschap] voert verweer.
7.4.2
[de vennootschap] vordert in incidenteel appel en onder het voordragen van drie grieven vernietiging van het vonnis van 20 mei 2015 en, opnieuw rechtdoende, afwijzing van al het door [appellant] gevorderde, met veroordeling van hem om al hetgeen [de vennootschap] aan hem heeft betaald ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [de vennootschap] terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de betaling tot de dag van terugbetaling, alsmede veroordeling van [appellant] in de proceskosten, alsmede de na de uitspraak vallende kosten, althans subsidiair, het in het principaal bekrachtigde vonnis van de rechtbank voor wat betreft de in grief III in het incidenteel appel aangehaalde overweging van de rechtbank te schrappen c.q. aan te vullen als door [de vennootschap] vermeld in alinea 42 van haar memorie van eis, met veroordeling van [appellant] in de kosten, alsmede de na de uitspraak vallende kosten.
[appellant] voert verweer.
7.5
[appellant] heeft in zijn algemeenheid aangevoerd dat de rechtbank van onjuiste feiten is uitgegaan. Hij heeft echter geen concrete feiten opgesomd waarvan hij vervolgens voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat de rechtbank daar ten onrechte van uit is gegaan. Het hof gaat dan ook voorbij aan die algemene stelling.
[de vennootschap] heeft geen bezwaren aangevoerd tegen de feiten zoals die door de rechtbank zijn vastgesteld. Voor zover [de vennootschap] in haar memorie van antwoord in nr. 6 en verder heeft willen aanvoeren dat de feitenvaststelling niet volledig is geweest, miskent zij dat de rechtbank in haar feitenvaststelling alle op dat moment vaststaande feiten voor zover relevant heeft vermeld en faalt haar bezwaar wat dat betreft.
[de vennootschap] heeft ook nog aangevoerd dat de rechtbank er ten onrechte vanuit is gegaan dat [de vennootschap] na het versturen van haar e-mail d.d. 4 oktober 2012 (rov. 7.2 sub j) en zonder daarop en reactie te hebben verkregen, heeft besloten de jongveestal met nummer 101 niet meer onder de dekking te laten vallen. [de vennootschap] stelt dat de jongveestal al niet meer was verzekerd vanaf in elk geval haar bevestiging op 1 oktober 2012 (zie rov. 7.2 sub i).
Het is juist dat de bevestiging bij het e-mailbericht van 1 oktober 2012 vermeldt dat volgens [de vennootschap] door [appellant] is aangegeven dat de jongveestal object 101 op de polis, per 01 oktober 2012 mag vervallen i.v.m. sloop en dat [de vennootschap] naar aanleiding van dit verzoek onder meer deze stal per deze datum van de polis zal afhalen. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, moet uit het e-mailbericht van 4 oktober 2012 voor zover inhoudende “
Zover bij ons bekend staat/stond de woning vast aan de jongveestal.  Begrijp ik het goed dat er nu geen stal meer vast staat aan de woning?”, worden afgeleid dat als [appellant] had geantwoord dat [de vennootschap] een en ander fout had begrepen en dat de jongveestal nog steeds aan de woning vaststond en verzekerd moest blijven, dat die jongveestel zonder problemen terstond weer op de polis zou worden vermeld. Voor zover dit bezwaar van [de vennootschap] dan ook terecht is, leidt dit niet tot vernietiging van het vonnis.
7.6
In zijn eerste grief voert [appellant] aan dat de reikwijdte en de zorgplicht van [de vennootschap] onjuist is beoordeeld en geïnterpreteerd.
De rechtbank heeft geoordeeld dat [de vennootschap] haar zorgplicht heeft geschonden. Zonder voldoende, maar ontbrekende toelichting ontgaat het het hof welk oordeel van de rechtbank voor [appellant] gunstiger zou uitvallen indien deze grief slaagt. De grief kan verder dan ook onbeoordeeld worden gelaten bij gebrek aan belang bij [appellant] .
7.7
[de vennootschap] voert in haar eerste grief aan dat [appellant] niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijs had moeten ontdekken heeft geprotesteerd in de zin van art. 6:89 BW.
Het hof stelt allereerst voorop dat [de vennootschap] er bij deze grief impliciet van uit gaat dat [appellant] de aan het huis aangebouwde jongveestal (hierna object 101) inderdaad verzekerd wilde houden. In eerste aanleg heeft [de vennootschap] immers nog aangevoerd dat het voor haar niet evident is dat [appellant] object 101 verzekerd wilde houden (zie nr. 21 conclusie van antwoord). Van belang is verder dat het [appellant] is geweest die via e-mail het initiatief heeft genomen om de inhoud van de dekking te veranderen. Hij heeft immers bij e-mailbericht van 27 september 2012 gevraagd om aanpassing van de dekking. Gelet op deze wijze van communicatie, mocht [de vennootschap] daarop bij e-mail antwoorden. Voor zover [appellant] dan ook (zie het proces-verbaal van comparitie na antwoord) heeft willen aangeven dat hij het e-mailbericht van 4 oktober 2012 nooit echt heeft gezien, komt dit voor zijn risico. Waar hij e-mail als communicatiemiddel heeft gekozen om vragen te stellen, mocht [de vennootschap] het ervoor houden dat zij via e-mail mocht antwoorden en dat [appellant] zijn e-mail zou lezen (vergelijk art. 3:37 BW). Er kan daarom in dit geschil van worden uitgegaan dat [appellant] heeft kennis genomen van de e-mailberichten van [de vennootschap] van 1 en 4 oktober 2012, althans had hij daarvan kennis kunnen en moeten nemen.
Daarnaast kan er om nog een reden van worden uitgegaan dat [appellant] het e-mailbericht van 4 oktober 2012 heeft gelezen. De raadsman van [appellant] heeft in de brief van 12 juni 2013 (rov. 7.2 sub q) vermeld dat [de vennootschap] naar aanleiding van kennelijk bestaande twijfel per e-mail een vraag heeft gesteld. Nu [appellant] ook in hoger beroep geen andere e-mailcorrespondentie heeft overgelegd, terwijl [de vennootschap] al bij conclusie van antwoord in nr. 13 erop wijst dat [appellant] wel degelijk het e-mailbericht van 4 oktober 2012 heeft ontvangen, moet het ervoor worden gehouden dat de bij e-mail gestelde vraag zoals is vermeld in de brief van 12 juni 2013, is gesteld in het e-mailbericht van 4 oktober 2012. Dit bericht moet door [appellant] zijn ontvangen, omdat anders zijn raadsman niet aan dat bericht heeft kunnen refereren. Het hof gaat daarom voorbij aan de gelet op bovenstaande niet goed te begrijpen opmerking van [appellant] in zijn memorie van antwoord in incidenteel appel op pag. 2 waar deze stellig en zonder verdere toelichting opmerkt dat hij het e-mailbericht van 4 oktober 2012 nooit heeft ontvangen. Een stellige ontkenning die overigens opvallend anders is dan zijn hiervoor weergegeven verklaring tijdens de comparitie in eerste aanleg.
7.8
Daar waar [appellant] andere zaken onder de dekking wilde laten vallen, en hij dus een polis met een andere tekst zou krijgen, en gelet op de inhoud van de e-mailberichten van [de vennootschap] van 1 en 4 oktober 2012, mag van [appellant] worden verwacht dat hij die nieuwe polis ook binnen bekwame tijd leest. Hij heeft immers om een wijziging gevraagd en hem is tenminste één vraag gesteld omtrent die wijziging, die hij, ondanks het feit dat het ervoor moet worden gehouden dat hij die vraag heeft ontvangen, niet heeft beantwoord, zodat van hem eens te meer mocht worden verwacht dat hij de polis ook voldoende zorgvuldig zou doornemen. Het hof weegt hierbij mee dat [appellant] niet als consument optrad, maar dat sprake is van een “Bedrijven compact polis” en dat van [appellant] als ondernemer mag worden verwacht dat hij een polis waarin door hem gevraagde wijzigingen ten aanzien van de verzekerde objecten zijn aangebracht, binnen bekwame tijd doorleest. Uit de overgelegde polisbladen blijkt verder dat de verzekerde objecten daarop duidelijk zijn vermeld. Vergelijking van die polisbladen (rov. 7.2 sub f en sub k) laat in één oogopslag zien dat nog slechts verzekerd zijn de woning en de ligboxenstal, en dus niet meer de aanbouw aan de woning noch andere stallen dan genoemde ligboxenstal. Een verzekeringstussenpersoon als [de vennootschap] mag, gelet op deze omstandigheden, ervan uitgaan dat een nieuwe polis ook wordt gelezen. Gelet op dit alles had [appellant] in elk geval voor 1 december 2012, dus binnen enkele weken na ontvangst van de op 18 oktober 2012 gedateerde polis, redelijkerwijze moeten ontdekken in de zin van art. 6:89 BW dat [de vennootschap] de prestatie gebrekkig had uitgevoerd. Ook de grote belangen van [de vennootschap] brengen met zich dat van [appellant] mag worden verwacht dat hij met bekwame spoed de geleverde prestatie zoals verwoord in de polis controleert. De gevolgen van wanprestatie kunnen immers, zeker in verhouding tot de verdiensten, voor [de vennootschap] groot zijn. Het hof acht het wat dit betreft onbegrijpelijk dat [appellant] , die zelf om wijziging van de te verzekeren objecten heeft gevraagd, in nr. 3 van zijn memorie van antwoord in incidenteel appel aanvoert dat hem niet terstond duidelijk zou zijn geweest dat het ontbreken van object 101 een fout was. Nu [appellant] voor het eerst is gaan klagen na de brand in februari 2013, kan hij geen beroep meer doen op de gebrekkige prestatie van [de vennootschap] . Dit betekent dat de vordering van [appellant] moet worden afgewezen en dat de overige grieven van partijen niet meer hoeven te worden beoordeeld.
7.9
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, de vorderingen van [appellant] afwijzen en hem, nu hij heeft te gelden als de in het ongelijk gestelde partij, veroordelen in de kosten van de eerste aanleg en van dit hoger beroep. [appellant] heeft geen voldoende concrete bewijsaanbiedingen gedaan van niet vaststaande feiten die, indien zij zouden komen vast te staan, tot een ander oordeel kunnen leiden, zodat het hof aan zijn bewijsaanbod voorbij gaat. Er is geen verweer gevoerd tegen de terugbetalingsvordering van [de vennootschap] , zodat deze eveneens zal worden toegewezen.

8.De uitspraak

Het hof:
in principaal en incidenteel appel:
vernietigt het tussen partijen op 20 mei 2015 gewezen vonnis en doet opnieuw recht als volgt:
wijst het door [appellant] gevorderde af;
veroordeelt [appellant] in de kosten van deze procedure, in eerste aanleg aan de zijde van [de vennootschap] begroot op € 3.829,- aan griffierecht en € 2.842,- voor salaris advocaat, en in dit hoger beroep aan de zijde van [de vennootschap] in incidenteel en principaal appel begroot op € 5.160,- aan griffierecht en € 6.580,- voor salaris advocaat, te vermeerderen met de nakosten ad € 131,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
veroordeelt [appellant] om al hetgeen [de vennootschap] aan hem heeft betaald ter uitvoering van het hiervoor vernietigde vonnis aan [de vennootschap] terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de betaling tot de dag van terugbetaling;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, J.R. Sijmonsma en J.M.W. Werker en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 12 december 2017.
griffier rolraadsheer