ECLI:NL:GHSHE:2017:2001

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 mei 2017
Publicatiedatum
9 mei 2017
Zaaknummer
200.177.529_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van een verzekeringstussenpersoon in hoger beroep

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep van een appellant tegen een vennootschap, waarbij de aansprakelijkheid van een verzekeringstussenpersoon centraal staat. De appellant, vertegenwoordigd door mr. A.B. Noordhof, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, dat op 20 mei 2015 is gewezen. De rechtbank had in eerste aanleg de appellant als eiser en de vennootschap als gedaagde aangemerkt. De procedure in hoger beroep is gestart met een dagvaarding op 17 augustus 2015, en de appellant heeft zijn grieven uiteengezet in een memorie van grieven.

Tijdens de procedure in hoger beroep zijn verschillende stukken ingediend, waaronder een memorie van antwoord in principaal appel en een memorie van antwoord in het incidenteel appel. Het hof heeft vastgesteld dat er onduidelijkheid bestaat over een door de appellant genomen antwoordakte, gedateerd 26 april 2016, die niet in het dossier aanwezig is. Het hof heeft de appellant in de gelegenheid gesteld om aan te tonen dat deze akte tijdig is genomen, en heeft de vennootschap de mogelijkheid gegeven om te reageren op de producties die aan deze akte zijn gehecht.

De uitspraak van het hof, gedaan op 9 mei 2017, houdt in dat de appellant en de vennootschap verdere akten kunnen nemen om hun standpunten te verduidelijken. Het hof heeft iedere verdere beslissing aangehouden, wat betekent dat de zaak nog niet definitief is afgerond en dat er mogelijk verdere stappen zullen volgen in deze procedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

afdeling civiel recht
zaaknummer 200.177.529/01
arrest van 9 mei 2017
in de zaak van
[appellant],
wonende in [woonplaats] ,
appellant in principaal appel, geïntimeerde in incidenteel appel,
advocaat: mr. A.B. Noordhof te Eindhoven,
tegen
[de vennootschap],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in principaal appel, appellante in incidenteel appel,
advocaat: mr. W.M. Stolk te Rijswijk,
op het bij exploot van dagvaarding van 17 augustus 2015 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, handelsrecht, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch van 20 mei 2015, gewezen tussen appellant - [appellant] - als eiser en geïntimeerde - [de vennootschap] - als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr./rolnr. C/01/283461 / HA ZA 14-643)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar het tussenvonnis van 12 november 2014, waarbij een verschijning van partijen is bevolen.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord in principaal appel tevens houdende memorie van eis in incidenteel appel met producties;
- de memorie van antwoord in het incidenteel appel met producties;
-` de zijdens [de vennootschap] genomen akte.
Tenslotte is bepaald dat arrest zal worden gewezen. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de betreffende memories.

4.De beoordeling

In het dossier van het hof bevindt zich een door [appellant] genomen antwoordakte met producties, gedateerd 26 april 2016. Op de rol is echter vermeld dat op 26 april 2016 geen antwoordakte is genomen. In het hof dossier bevindt zich geen H-formulier dat die antwoordakte zou hebben begeleid.
Het hof zal [appellant] in staat stellen om, indien hij van mening is dat hij tijdig op 26 april 2016 de antwoordakte heeft genomen, dit aan te tonen, waarbij hij in elk geval (een kopie van) het H-formulier dat die antwoordakte zou hebben begeleid moet overleggen. Indien hij meent dat die antwoordakte met producties wel is genomen, dient [de vennootschap] de gelegenheid te krijgen om zich over de bij die antwoordakte van [appellant] gevoegde producties 16 en 17 uit te laten.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De uitspraak

Het hof:
stelt [appellant] in staat zich bij akte, te nemen ter rolle van 23 mei 2017, uit te laten over de vraag of, en zo ja wanneer hij in reactie op de door [de vennootschap] op 29 maart 2016 genomen akte een antwoordakte heeft genomen, waarbij [appellant] , indien hij van mening is dat hij die akte (met producties 16 en 17) tijdig heeft genomen, in elk geval het daarbij behorende H-Formulier dient over te leggen;
stelt [de vennootschap] in staat om, mocht [appellant] menen tijdig een antwoordakte met producties 16 en 17 te hebben genomen, zich bij akte, vier weken nadat [appellant] de op 23 mei 2017 te nemen akte heeft genomen, een akte uitlating producties te nemen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, J.R. Sijmonsma en A.H. Henzen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 9 mei 2017.
griffier rolraadsheer