ECLI:NL:GHSHE:2017:5283

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 november 2017
Publicatiedatum
30 november 2017
Zaaknummer
16/03550 en 16/03556
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake belastingaanslag en stakingslijfrenteaftrek van een vennootschap onder firma

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst en een belanghebbende, die beiden in beroep zijn gegaan tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen over het jaar 2010, waarbij de inspecteur van mening is dat de vennootschap onder firma (vof) van belanghebbende volledig is gestaakt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vof slechts gedeeltelijk is gestaakt en dat de belanghebbende recht heeft op een stakingslijfrenteaftrek. De inspecteur heeft de aanslag verminderd, maar de belanghebbende is het niet eens met de correctie van de stakingslijfrenteaftrek van € 39.780. Het Hof heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de vof na de verkoop van een deel van de cliëntenportefeuille en inventaris is blijven drijven. Het Hof heeft geoordeeld dat de vennoten van de vof ook na de overdracht als ondernemer kunnen worden aangemerkt, omdat zij ondernemersrisico lopen en zelfstandig werkzaamheden verrichten. De uitspraak van de Rechtbank is vernietigd, maar de aanslag is verminderd tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 45.169. De inspecteur is veroordeeld tot betaling van proceskosten en het vergoeden van het griffierecht aan de belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 16/03550 en 16/03556
Uitspraak op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst (16/03550),
hierna: de Inspecteur,
en het hoger beroep van de heer [belanghebbende] (16/03556),
wonende te [G] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 9 juni 2016, nummer BRE 15/1382, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de Inspecteur,
betreffende de hierna te vermelden belastingaanslag en beschikking.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.
Aan belanghebbende is een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) over het jaar 2010 opgelegd. De aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 179.193 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 15.382. Voorts is bij die aanslag een bedrag aan heffingsrente in rekening gebracht van € 6.633.
1.1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 112.676 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 15.382 en is bij die vermindering de heffingsrente bepaald op een bedrag van € 3.297.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 84.949 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 15.382, de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 992; en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 45 aan hem vergoedt.
1.3.
Tegen deze uitspraak hebben zowel belanghebbende als de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een
griffierecht geheven van € 124. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 2 november 2017 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, en namens de Inspecteur, [A]
[A] , en [B] . Ter zitting zijn de procedures met de nummers 16/03550 en 16/03556 ( [belanghebbende] ) en 16/03551 ( [echtgenote] ) gelijktijdig behandeld.
1.5.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
In het onderhavige jaar drijven belanghebbende en zijn echtgenote, [echtgenote] , in de vorm van een vennootschap onder firma, een administratie- en belastingadvieskantoor, genaamd ” [C] VOF” (hierna: de vof).
2.2.
Op 9 september 2010 heeft de vof een koopovereenkomst (hierna: de koopovereenkomst) gesloten met de maatschap [D] B.V. en [E] B.V. (hierna tezamen: [DE] ), waarbij de vof per 1 september 2010 (een deel van) haar cliëntenportefeuille en (een deel van) haar inventaris verkoopt aan [DE] (hierna: de verkoop). In deze overeenkomst (hierna: de overeenkomst) is tussen de vof en [DE] , voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“Artikel 1: overdracht
1. Verkoper verklaart per 1 september 2010 te hebben verkocht aan koper, gelijk koper verklaart per gelijke datum van verkoper te hebben gekocht, de aan verkoper in vrije en onbezwaarde eigendom toebehorende cliëntenportefeuille, de daarbij behorende administratieve bescheiden en relaties alsmede het recht op het gebruik van de naam “ [C] ”, inclusief alle lasten, rechten en verplichtingen welke onlosmakelijk verbonden zijn met de overgedragen activa; het geheel tezamen hierna te noemen: de cliëntenportefeuille.
2. Verkoper verklaart per 1 september 2010, hierna de overdrachtsdatum, te hebben verkocht aan koper, gelijk koper verklaart per gelijke datum van verkoper te hebben gekocht, de aan verkoper in vrije en onbezwaarde eigendom toebehorende inventaris welke dienstbaar is aan de exploitatie van de hiervoor onder punt 1 bedoelde cliëntenportefeuille. Van deze inventaris is een lijst opgesteld welke aan deze overeenkomst wordt gehecht, door partijen voor akkoord wordt ondertekend en een onlosmakelijk onderdeel vormt van deze overeenkomst
(bijlage 1).
Artikel 2: prijs
De koopprijs voor de hiervoor onder 1.1 genoemde cliëntenportefeuille bedraagt in beginsel en onder voorwaarde een factor 1 van de daadwerkelijke gerealiseerde jaarlijkse omzet ad. € 275.000,-- (zegge: tweehonderdvijfenzeventigduizend euro) en wordt onder de navolgende voorwaarde voldaan.
Een deel van de koopprijs wordt voldaan door het verstrekken van twee lijfrente verzekeringen voor de heer [belanghebbende] en mevrouw [echtgenote] . Deze lijfrente verzekeringen worden afgesloten bij de koper, zijnde de maatschap [DE] . Beide lijfrenteverzekeringen hebben op het moment van afsluiten, 1 september 2010, elk een fiscale waarde van € 106.370,-- (zegge: honderdzesduizenddriehonderdzeventig euro). Per saldo bedraagt de totale fiscale waarde derhalve € 212.740,-- (zegge: tweehonderdtwaalfduizendzevenhonderdveertig euro).
Als dekking voor deze lijfrente zal de maatschap [DE] een bankrekening openen waarop jaarlijks de bedragen als volgt zullen worden gestort:
a. Voor een periode van 5 jaar wordt jaarlijks 20% van de jaarlijkse gecalculeerde en geïncasseerde omzet gestort;
b. Op 31 augustus 2015 wordt na ommekomst van 5 jaar het totaal van de jaarlijkse gecalculeerde en geïncasseerde omzet vergeleken met de fiscale waarde van de opgerente lijfrenteverzekeringen zoals deze op de balans van de verkoper als verplichtingen staat gewaardeerd;
c. Voor zover de totale gecalculeerde en geïncasseerde omzet over de periode 1 september 2010 t/m 31 augustus 2015
hogeris dan de fiscale- ofwel de balanswaarde van de lijfrenteverzekeringen per 31 augustus 2015, zal door koper het verschil ten gunste worden overgemaakt op een nader aan te wijze bankrekening van verkoper;
d. Voor zover de totale gecalculeerde en geïncasseerde omzet over de periode
e. 1 september 2010 t/m 31 augustus 2015
lageris dan de fiscale- ofwel de balanswaarde van de lijfrenteverzekeringen per 31 augustus 2015, zal het verschil ofwel het tekort door verkoper worden overgemaakt op een nader aan te wijze bankrekening van de koper;
f Na ommekomst van 5 jaar zijnde op 31 augustus 2015 verplicht verkoper en koper zich tot overdracht van de lijfrenteverzekeringen naar een door verkoper nader aan te wijzen partij. Een eventueel verschil tussen marktwaarden en fiscale- ofwel balanswaarde van de lijfrenteverzekeringen is voor rekening van de verkoper.
4. De koopprijs voor de hiervoor onder 1.2 genoemde inventaris bedraagt € 25.000,-- (zegge: vijfentwintigduizend euro). Het verschuldigde bedrag wordt als volgt voldaan:
• middels een lening met een looptijd van 5 jaar, eindigen op 31 augustus 2015;
• de lening wordt jaarlijks afgelost in 5 gelijke termijnen;
• de eerste aflossingstermijn (20%) zal plaatsvinden op 31 augustus 2011.
De inventaris alsmede de lening zal worden opgenomen op de balans van [DE] Accountants B.V.
Artikel 3: levering
1. Levering van de cliëntenportefeuille en de inventaris vindt bij deze overeenkomst plaats op 1 september 2010.
(…)
Artikel 4: medewerkers
1. Per overdrachtsdatum zijn de navolgende personeelsleden in dienst van de verkoper:
• [F] , administratief medewerker, wonende te [adres 1] 4, [postcode 1] [G] ;
• [H] , samenstelling jaarrekeningen, wonende te [adres 2] 2, [postcode 2] [J] ;
• [K] , stagiair, [adres 3] 24, [postcode 3] [G] .
2. Koper verklaart uitdrukkelijk deze werknemers per overdrachtsdatum onder dezelfde arbeidsvoorwaarden in dienst te nemen.
3. Verkoper verklaart de werknemers van deze verkoop en overdracht op de hoogte te hebben gesteld.
4. Genoemde werknemers komen in dienst bij [E] B.V. en worden allen gedetacheerd aan [DE] Accountants B.V,
Artikel 5: nadere afspraken
1. Verkoper verplicht zich tot 5 jaar naar overdrachtsdatum het blijven meewerken in de overgedragen onderneming.
2. Verkopers werkzaamheden bestaan voornamelijk uit het opstellen en bespreken van jaarverslagen en het beheren van de loonadministratie van de overgedragen onderneming. Desgewenst kan in onderling overleg tussen verkoper en koper een aanpassing plaatsvinden binnen de werkzaamheden.
3. Verkoper zal zich vestigen als zelfstandigen (ZZP) en verstrekt koper jaarlijks een kopie van zijn VAR verklaring welke de belastingdienst heeft afgegeven.
4. Verkoper verklaart dat er sprake is van detachering en dat er geen sprake is van enige vorm van loon dienstbetrekking. Koper loopt ondernemingsrisico en tussen koper en verkoper is geen gezagsverhouding aanwezig. Voor zover de Belastingdienst (op enig moment) van mening is dat er sprake is van een andere vorm van (arbeids)verhouding dan het vorenstaande, zal verkoper zich garant stellen voor de eventuele schade die hieruit kan vloeien.
5. Verkoper detacheert zich voor een periode van 5 jaar, uiterlijk tot 31 augustus 2015. Het aantal uren wordt in onderling overleg met koper jaarlijks afgebouwd doch in beginsel tenminste volgens onderstaand tabel:
• periode 1-9-2010 t/m 31-8-2011: 1500 uur;
• periode 1-9-2011 t/m 31-8-2012: 1200 uur;
• periode 1-9-2012 t/m 31-8-2013: 900 uur;
• periode 1-9-2013 t/m 31-8-2014: 300 uur;
• periode 1-9-2014 t/m 31-8-2015: in overleg.
6. Verkoper declareert voor zijn werkzaamheden aan koper een uurtarief van € 35,-- ex. btw. Verkoper zal aan koper dit uurtarief vergoeden op voorwaarde dat de gewerkte uren van verkoper voor tenminste € 45,-- per uur op jaarbasis door koper kan worden gefactureerd en geïncasseerd aan/van debiteuren.
(…)
Artikel 7: relatiebeding
1. Het is verkoper verboden om direct noch indirect, voor eigen rekening of voor rekening van anderen, al dan niet in loondienst of op welke andere wijze ook, diensten te verrichten in de ruimste zin des woords welke relaties op de verkoopdatum tot de cliëntenportefeuille van verkoper behoren.
2. Verkoper zal zich in ruime zin, derhalve eveneens betrekking hebbende op de kring van relaties die op verkoopdatum tot de cliëntenportefeuille behoren, gedurende een periode van vijf jaren na 1 september 2010 onthouden van het voor eigen rekening of voor rekening van anderen opnieuw opbouwen van een eigen cliëntenportefeuille.”
2.3.1.
Uit het overzicht “
KLANTEN [L] PER 1 SEPT. 2010 VORO OVERNAME DOOR [DE]” volgt dat na de overdracht van (een deel van) de cliëntenportefeuille aan [DE] per 1 september 2010 (158 in aantal) een deel van haar cliënten bij de vof is achtergebleven (dertien in aantal).
2.3.2.
Niet alle activa van de vof zijn aan de koper verkocht. Het gedeelte van pand waarin het kantoor van de vof is gevestigd , divers meubilair, computerapparatuur met software, een printer en een bedrijfsauto zijn niet verkocht en in de vof achtergebleven. Deze activa zijn nadien voor de activiteiten van de vof gebruikt.
2.4.1.
De vennoten hebben na de verkoop de vof niet uitgeschreven uit het handelsregister van de kamer van koophandel.
2.4.2.
Met het door de vof overgedragen gedeelte van de cliëntenportefeuille is in 2011 door de vof bij [DE] een omzet gegenereerd van € 60.008. Met de bij de vof achtergebleven cliënten heeft de vof in 2011 een omzet gegenereerd van € 5.951.
2.4.3.
In 2012 is met de door de vof overgedragen cliënten door de vof bij [DE] een omzet gegenereerd van € 53.661 en heeft de vof met de bij haar achtergebleven cliënten een omzet gegenereerd van € 5.227.
2.4.4.
[DE] factureerde daarbij haar werkzaamheden, inclusief die van de vof, bij de overgenomen cliënten en de vof factureerde haar eigen werkzaamheden bij de achtergebleven cliënten.
2.5.
Bij de aanslagregeling 2010 heeft de Inspecteur geconcludeerd dat belanghebbende zijn onderneming op 1 september 2010 geheel heeft gestaakt en is hij afgeweken van de door belanghebbende ingediende aangifte.
2.6.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag IB/PVV over het jaar 2010 verminderd door voor de fiscale winstberekening voor de overdrachtsprijs van de onderneming alsnog aan te sluiten bij het door belanghebbende aangeven bedrag van € 225.058.
2.7.
Belanghebbende heeft in zijn aangifte het in de overeenkomst vermelde bedrag van € 106.368 in aftrek gebracht als stakingslijfrenteaftrek. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van artikel 3.129 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: IB) het maximum bedrag aan aftrek van stakingslijfrente € 216.533 bedraagt. Dit bedrag is inclusief het totaal bedrag van de reguliere lijfrenteaftrek en omzetting van de FOR (artikel 3.129, lid 3, IB). Aangezien – aldus de Inspecteur – belanghebbende reeds € 149.945 aan voorzieningen heeft opgebouwd, resteert een maximaal bedrag aan aftrek voor een stakingslijfrente € 66.588, zodat een bedrag van (€ 106.368 -/- € 66.588=) € 39.780 niet aftrekbaar is.
2.8.
Het belastbaar inkomen uit werk en woning heeft de Inspecteur als volgt vastgesteld:
Aangegeven belastbare winst 197.257
Correctie boekwinst kantoor +
13.067
210.324
Dotatie FOR -/- 11.811
Afname FOR +
22.071
220.584
Ondernemersaftrek (zelfstandigenaftrek + stakingsaftrek) -/-
8.204
212.38
MKB-winstvrijstelling -/-
25.486
Belastbare winst vastgesteld 186.894
Belastbare winst aangegeven -/-
159.167
Correctie belastbare winst 27.727
Belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1)
Berekend inkomen volgens aangifte 45.169
Correctie belastbare winst 27.727
Correctie stakingslijfrenteaftrek
39.78
Vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning 112.676
2.9.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de correctie belastbare winst ten onrechte is aangebracht en heeft het belastbaar inkomen uit werk en woning als volgt vastgesteld:
Berekend inkomen volgens aangifte 45.169
Geen correctie belastbare winst -
Correctie stakingslijfrenteaftrek
39.78
Vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning 84.949

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil in hoger beroep betreft het antwoord op de volgende vragen:
a. heeft de vof de onderneming volledig gestaakt waardoor belanghebbende niet langer winst uit onderneming geniet,
b. is terecht een bedrag van € 39.780 aan stakingslijfrenteaftrek gecorrigeerd.
3.2.
Belanghebbende is van mening dat beide vragen ontkennend beantwoord moeten worden. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.3.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat in het onderhavige jaar sprake is van een gehele staking van de volledige onderneming van de vof, en dat na 1 september 2010 de inkomsten die de vof genereert bij belanghebbende niet langer kunnen worden aangemerkt als winst uit onderneming doch als resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking moeten worden genomen.
3.4.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een gehele staking van de volledige onderneming, doch dat sprake is van een gedeeltelijke staking van de onderneming. Voorts stelt hij dat de Rechtbank ten aanzien van de stakingslijfrente aftrek ten onrechte een bedrag € 39.780 heeft gecorrigeerd.
3.5.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
3.6.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en vaststelling van het belastbaar inkomen uit werk en woning op een bedrag van (€ 84.949 -/- € 39.780 =) € 45.169 en dienovereenkomstige vermindering van de beschikking heffingsrente.
3.7.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar.

4.Gronden

Ten aanzien van het hoger beroep van de Inspecteur
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de werkzaamheden die de vof na de verkoop verricht voor ieder van de vennoten een bron van inkomen vormt. Er is derhalve voldaan aan de voorwaarden dat sprake is van deelneming aan het economische verkeer met het oogmerk om voordeel te behalen, welk voordeel ook redelijkerwijs is te verwachten.
4.2.
Het eerste geschilpunt spitst zich toe op de vraag of de vennoten van de vof na de verkoop blijven voldoen aan de criteria om als ondernemer te worden aangemerkt, oftewel of zij zelfstandige duurzaam bedoelde activiteiten verrichten die gericht zijn op een risicodragende deelneming aan het economische verkeer.
4.3.
Bij de beoordeling of de activiteiten van de vof na de verkoop een onderneming blijven vormen wordt uitsluitend gelet op de feiten zoals die zich hebben voorgedaan. Terecht heeft de Rechtbank geoordeeld dat de vof en [DE] mogelijk niet naar de letter van de overeenkomst hebben gehandeld, maar dat voor de belastingheffing bepalend is hetgeen feitelijk is gebeurd. In hoger beroep is niet bestreden het oordeel van de Rechtbank dat dit handelen binnen de strekking van de overeenkomst is gebleven.
4.4.
Bij het onderscheid tussen winst uit onderneming en resultaat uit overige werkzaamheden kan onder meer van belang zijn de duurzaamheid en de omvang van de werkzaamheden, de omvang van de investeringen, het debiteurenrisico, het ondernemersrisico, de beschikbare tijd, de bekendheid die naar buiten aan de werkzaamheid wordt gegeven, het aantal opdrachtgevers, de omvang van de omzet en de winstverwachting.
4.5.1.
Voor het aannemen van het bestaan van een onderneming is van belang dat ondernemersrisico wordt gelopen. De Rechtbank heeft geoordeeld dat de vof met het bepaalde in artikel 2, derde lid, van de koopovereenkomst, ook na 1 september 2010 nog het risico loopt ten aanzien van de te realiseren omzet met de overgedragen cliëntenportefeuille.
4.5.2.
De Inspecteur heeft in hoger beroep aangevoerd dat het risico met betrekking tot de opbouw lijfrente geen ondernemersrisico is ten aanzien van vennoten van de vof, doch dat dit risico bij de overnemende partij ligt en dus gerelateerd is aan diens omzet.
4.5.3.
Deze grief faalt, aangezien hij berust op een verkeerde lezing van artikel 2, derde lid, van de overeenkomst. Uit de overeenkomst volgt immers dat de koopsom naar boven of beneden kan worden bijgesteld. De hoogte van de uiteindelijke koopsom kan pas omstreeks 1 september 2015 worden vastgesteld, aangezien volgens de overeenkomst de uiteindelijke koopsom wordt vastgesteld aan de hand van de "gecalculeerde en geïncasseerde omzet" in de vijf jaren na de overdracht. De conclusie hieruit is dat de vennoten derhalve niet alleen een risico ten aanzien van de met de overgedragen cliëntenportefeuille te behalen omzet in de periode 1 september 2010 tot 1 september 2015 lopen, doch ook ten aanzien van niet (gehele) betaling door die cliënten.
4.5.4.
Ten slotte is voorts van belang dat doordat niet alle activa zijn overgedragen het risico van waardeveranderingen van de hiervoor in 2.3.2 opgesomde activa bij de vof is gebleven.
4.6.1.
Na de verkoop verricht de vof werkzaamheden voor zowel [DE] als voor dertien andere opdrachtgevers. De Rechtbank heeft terecht niet relevant geacht dat dit een beperkt aantal cliënten betreft en evenmin relevant geacht of de vennoten van de vof met deze cliënten een nauwe (persoonlijke) relatie zouden onderhouden.
4.6.2.
In hoger beroep heeft de Inspecteur zijn in eerste aanleg gevoerde betoog herhaald dat de omzet van deze dertien cliënten van dusdanige geringe omvang is dat de vennoten van de vof niet langer als ondernemer kunnen worden gekwalificeerd.
4.6.3.
De stelling van de Inspecteur dat de omzet gerealiseerd bij [DE] niet als ondernemingsomzet kan worden aangemerkt heeft de Rechtbank terecht verworpen. Er is immers, zoals de Rechtbank terecht heeft overwogen, een nauw verband tussen (het overdragen deel van) de cliëntenportefeuille, de opbrengst van die portefeuille en het werk waarmee die omzet is gerealiseerd.
4.6.4.
Uit het feit dat belanghebbende zich verbonden heeft tot het gedurende vijf jaar na overdracht meewerken in de onderneming van de koper kan niet anders dan de Inspecteur betoogt , gelet op de vaststaande feiten, worden geconcludeerd dat de gehele onderneming van de vof is overgedragen. Voorts is gesteld noch gebleken dat de vof onvoldoende zelfstandigheid bezit ten opzichte van de koper.
4.7.1.
Uit de tekst van artikel 7, eerste lid, van de overeenkomst leidt de Inspecteur terecht af dat het de vof na de overdracht niet vrijstaat de door de vof overgedragen cliënten te bedienen. In het tweede lid is voorts bepaald dat (iedere vennoot van) de vof zich zal onthouden van het opbouwen van een eigen cliëntenportefeuille afkomstig uit de kring van relaties die op verkoopdatum tot de cliëntenportefeuille van de koper behoort.
4.7.2.
Anders dan de Inspecteur kennelijk betoogt staat het de vof vrij nieuwe relaties te verwerven. In dit artikel is immers niet bepaald dat het de vof verboden is na de overdracht voor rekening van de vof of voor rekening van anderen een eigen cliëntenkring op te bouwen buiten de kring van de overgedragen relaties en de relaties van de koper.
4.8.
Het vorenoverwogene, alsmede op de hiervoor onder 2.3 weergegeven omzetten, leidt tot het oordeel dat de vof na de overdracht een onderneming is blijven drijven aangezien de vof de werkzaamheden zelfstandig en voor eigen rekening verricht en daarbij ondernemersrisico’s worden gelopen. Derhalve kunnen de vennoten ook na de overdracht voor de heffing van de inkomstenbelasting worden aangemerkt als ondernemer. De stelling van de Inspecteur dat sprake is van een gehele staking van de onderneming wordt verworpen.
4.9.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de omzet met de verkoop van de cliëntenportefeuille, een deel van de inventaris en de overname van het personeel aanzienlijk is gedaald en dat deze omzetdaling ertoe heeft geleid dat de vof en daarmee belanghebbendes onderneming binnen een kort tijdsverloop in belangrijke mate en duurzaam is ingekrompen. De Rechtbank heeft hieruit terecht de conclusie getrokken dat belanghebbende de onderneming in het onderhavige jaar gedeeltelijk heeft gestaakt.
Ten aanzien van het hoger beroep van belanghebbende
4.10.1.
Belanghebbende heeft tijdens de zitting van het Hof een stuk “Lijfrenteberekeningen vlgs pensioen specialist” in het geding gebracht waarin vanaf het jaar 2006 is weergegeven: de jaarruimte, de betaalde lijfrentepremie, de mutatie in de FOR en de reserveringsruimte. Belanghebbende betoogt dat op basis van deze informatie blijkt dat de jaarruimte en de reserveringsruimte ruimschoots hoger zijn dan het af te storten pensioen ad € 106.372. Belanghebbende heeft gesteld dat uit dit stuk volgt dat ten aanzien van de stakingslijfrente ten onrechte een bedrag van € 39.780 is gecorrigeerd.
4.10.2.
Desgevraagd heeft de Inspecteur geantwoord dat er geen reden is de juistheid van belanghebbendes berekeningen in twijfel te trekken, hetgeen betekent dat ten aanzien van de stakingslijfrente alsnog het volledige bedrag ad € 106.372 in aanmerking kan worden genomen.
4.10.3.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat dienaangaande het gelijk aan belanghebbende is en het belastbaar inkomen uit werk en woning dient te worden vastgesteld op € 45.169.
Slotsom
4.11.
De slotsom is dat het hoger beroep van de Inspecteur ongegrond is en het hoger beroep van belanghebbende gegrond.
Ten aanzien van het griffierecht
4.12.
Alhoewel de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, dient ter zake van het door de Inspecteur ingestelde hoger beroep een griffierecht te worden geheven van € 503. Voor het achterwege laten van het heffen van griffierecht is geen plaats in het geval waarin de uitspraak van de Rechtbank vernietigd wordt op andere dan de door de Inspecteur aangevoerde gronden (HR 15 april 2011, nr. 10/00692, ECLI:NL:HR:2011:BP6600, BNB 2011/182).
4.13.
Nu de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, dient de Inspecteur aan belanghebbende het door hem ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 124 te vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.14.1.
Aangezien het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is en het door de Inspecteur ingestelde hoger beroep ongegrond is, zijn er termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.14.2.
Deze tegemoetkoming, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 3 (punten) x € 495 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is in totaal € 1.485.

5.Beslissing

Het Hof:
- verklaart het hoger beroep van de Inspecteur ongegrond;
- verklaart het hoger beroep van belanghebbende gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank doch uitsluitend betreffende de beslissing omtrent het belastbaar inkomen uit werk en woning;
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank voor het overige;
- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 45.169;
- vermindert de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.485;
- gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 124 aan deze vergoedt, en
- bepaalt dat van de Inspecteur door tussenkomst van de griffier een griffierecht wordt geheven van € 503.
Aldus gedaan op 30 november 2017 door P.J.J. Vonk, voorzitter. T.A. Gladpootjes en D.A. Hofland, in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De uitspraak is ondertekend door T.A. Gladpootjes, aangezien de voorzitter is verhinderd deze te ondertekenen, alsmede door de griffier.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.