ECLI:NL:GHSHE:2017:495

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 februari 2017
Publicatiedatum
10 februari 2017
Zaaknummer
15/01169
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting en heffingsrente 2011 met betrekking tot specifieke zorgkosten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De Rechtbank had de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2011 van belanghebbende verminderd en de inspecteur veroordeeld in de proceskosten. De inspecteur was het niet eens met deze uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld. De zaak betreft de vraag of de inspecteur terecht is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan belanghebbende. Het Hof oordeelt dat de noodzaak tot het instellen van beroep niet uitsluitend voortvloeit uit de handelwijze van belanghebbende, en bevestigt de uitspraak van de Rechtbank. Het Hof concludeert dat de inspecteur niet in de kosten van het geding kan worden veroordeeld, omdat de noodzaak tot het instellen van beroep mede voortvloeit uit de handelwijze van belanghebbende. De uitspraak van de Rechtbank wordt bevestigd, en het hoger beroep van de inspecteur wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 15/01169
Uitspraak op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 27 augustus 2015, nummer AWB 14/6245, in het geding tussen
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
en
de Inspecteur,
betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2011 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en bijbehorende beschikking heffingsrente.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag in de IB/PVV (hierna: de aanslag) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.679. Voorts is tegelijkertijd aan belanghebbende een beschikking heffingsrente ter hoogte van € 104 opgelegd. Na daartegen gemaakt bezwaar zijn de aanslag en de beschikking heffingsrente, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.487, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 980 en de Inspecteur gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 45 aan haar te vergoeden.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof.
1.4.
De zitting heeft plaatsgehad op 10 november 2016 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen namens de Inspecteur verschenen en gehoord, de heren [A] en [B] .
1.5.
Belanghebbende is niet verschenen. De griffier heeft verklaard dat zij belanghebbende bij op 7 oktober 2016, met nummer [nummer] , aangetekend naar het adres van belanghebbende, zoals aangeduid in het pro forma beroepschrift, verzonden uitnodiging, waarvan een afschrift tot de stukken behoort, heeft kennis gegeven van datum, plaats en tijdstip van de zitting.
Tot de stukken van het geding behoort een kopie van het op de onderhavige uitnodiging betrekking hebbende gedeelte van de aangetekende verzendbewijzen en een schermprint van de op dat verzendbewijs betrekking hebbende statusinformatie. Hieruit volgt dat de uitnodiging op 8 oktober 2016 op het adres van belanghebbende is afgeleverd.
1.6.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Belanghebbende heeft op 1 maart 2012 voor het jaar 2011 aangifte IB/PVV (hierna: de aangifte) gedaan. In de aangifte heeft belanghebbende een inkomen ter hoogte van € 13.679 en een persoonsgebonden aftrek ter zake van specifieke zorgkosten ter hoogte van € 7.893 opgenomen. In een bij deze aangifte gevoegde bijlage heeft belanghebbende de hoogte van de persoonsgebonden aftrek als volgt onderbouwd:
Kosten ziekenhuis Nairobi
€ 3.500
Orthodontist
€ 2.160
Reiskosten orthodontist 42 x 10 km à 0,35
€ 147
GGZ; 6 x 20 km à 0,35
€ 42
COPD-dieet
€ 950
€ 3.299
x 140%
€ 4.619
€ 8.119
Af drempel
€ 226
€ 7.893
2.2.
Met dagtekening 19 december 2013 heeft de Inspecteur belanghebbende verzocht om vóór 9 januari 2014 schriftelijk de navolgende informatie te verstrekken:
Persoonsgebonden aftrek
Specifieke zorgkosten
In de aangifte hebt u € 7.893 afgetrokken voor specifieke zorgkosten. Om te kunnen beoordelen of u recht hebt op deze aftrek, verzoek ik u mij een specificatie van de uitgaven te sturen. Vul hiervoor de bijlage
Specificatie zorgkostenin. Daarnaast verzoek ik u mij de volgende informatie toe te sturen:
- de naam en geboortedatum van degene voor wie de uitgaven zijn gedaan
- de nota’s en bankafschriften van al deze uitgaven
- het vergoedingenoverzicht 2011 van uw zorgverzekering
- dieet; de dieetverklaring 2011 van huisarts voorzien van telefoonnummer en stempel.
Belanghebbende heeft niet gereageerd op dit verzoek.
2.3.
Bij brief met dagtekening 15 januari 2014 heeft de Inspecteur belanghebbende nogmaals verzocht om betreffende informatie vóór 30 januari 2014 te verstrekken.
2.4.
Belanghebbende heeft op deze informatieverzoeken gereageerd bij brief met dagtekening 5 maart 2014.
2.5.
Als bijlagen bij deze brief heeft belanghebbende, voor zover in hoger beroep relevant, een “Specificatie ziektekosten”, een “Clinical sheet” van het [C] (hierna: het ziekenhuis van Nairobi) en een “Charge sheet” van het ziekenhuis van Nairobi overgelegd.
2.6.
De “Specificatie ziektekosten” luidt als volgt:
Kosten ziekenhuis Nairobi
€ 3.500,00
Reiskosten orthodontist 42 x 10 km á € 0,35
€ 147,00
Reiskosten GGZ 6 x 20 km á € 0,35
€ 42,00
Longdieet
€ 950,00
Reiskosten orthodontist
€ 514,00
Diverse reiskosten
€ 25,00
€ 1.678,00
x 1,40
€ 2.350,00
€ 5.350,00
Drempel
€ 226,00
€ 5.124,00
2.7.
In de “Clinical sheet” is, voor zover in hoger beroep relevant, het volgende opgenomen:
“Name: [D]
(…)
She had accumulated a hospital bill of
Kshs.350,000/=during her hospitalization and subsequent follow up treatments.”
2.8.
In de “Charge sheet” is, voor zover in hoger beroep relevant, opgenomen dat belanghebbende ten behoeve van haar behandeling in het ziekenhuis van Nairobi een aanbetaling van 5.000 Keniaanse Shilling heeft gedaan.
2.9.
De Inspecteur heeft bij brief met dagtekening 13 maart 2014 aangegeven alsnog, ondanks de door belanghebbende verstrekte informatie, van de door belanghebbende ingediende aangifte af te willen wijken met een bedrag van € 7.866. Voor zover in hoger beroep relevant, staat in deze brief voorts het volgende:

Persoonsgebonden aftrek
Specifieke zorgkosten
in de aangifte is voor specifieke zorgkosten € 7.893 afgetrokken.
Uit de verstrekte informatie blijkt dat ik van u geen jaaroverzicht vergoedingen 2011 zorgverzekering heb ontvangen. Daarom kan ik niet beoordelen welke kosten u vergoed heeft gekregen.
Van uw longdieet € 950 heb ik geen dieetverklaring arts ontvangen. Daarom verleen ik u geen aftrek. Correctie € 950.
Reiskosten orthodontist kinderen totaal € 661. Volgens rekeningen bezoek orthodontist 10 keer 7,8 km=78 km a 0,35= € 27. Correctie € 634.
Reiskosten ggz € 42. geen bewijsstukken. Correctie € 42.
Diverse reiskosten € 25. geen bewijsstukken. Correctie € 25.
Kosten ziekenhuis Nairobi € 3.500. Van deze kosten heb ik geen bankafschrift ontvangen en ook is niet duidelijk of deze kosten zijn vergoed door uw zorgverzekering. Daarom verleen ik u geen aftrek. Correctie € 3.500.
Ik ben van plan op dit punt van de aangifte af te wijken met een bedrag van totaal € 7.866.”
2.10.
Met dagtekening 29 april 2014 is aan belanghebbende een aanslag IB/PVV voor het jaar 2011 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.679. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag.
2.11.
Voorafgaande aan het doen van uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur, bij brief met dagtekening 15 juli 2014, belanghebbende verzocht tot het verstrekken van de volgende informatie:

IB art. 37
In u bezwaar schrijft u dat [belanghebbende] lijdt aan een longziekte. Om deze reden zou zij een aangepast dieet moeten volgen. Bij de op 11 maart 2014 ingediende stukken is een medisch dossier bijgevoegd. Het toont aan dat [belanghebbende] een chronische aandoening heeft aan haar luchtwegen, maar het toont niet aan dat zij hiervoor een dieet volgt.
Als de Belastingdienst daarom vraagt, heeft [belanghebbende] een dieetbevestiging nodig. Deze dieetbevestiging moet door haar behandelende arts ingevuld en ondertekend zijn.
Gevraagde informatie
Om de uitgaven voor specifieke zorgkosten opnieuw te beoordelen verzoek ik u ervoor zorg te dragen dat de volgenden ontbrekende informatie aan mij wordt toegestuurd;
(…)
-
volledig door de behandelende arts, ingevulde en ondertekende dieetbevestiging.
Uw reactie
Ik verzoek u mij uw schriftelijke reactie vóór 5 augustus 2014 toe te sturen (…).”
2.12.
De Inspecteur heeft, na uitblijven van een reactie door belanghebbende, dit verzoek bij geschrift met dagtekening 7 augustus 2014 herhaald en belanghebbende in de gelegenheid gesteld om de ontbrekende informatie tot 21 augustus 2014 aan te vullen.
2.13.
In de bezwaarfase is betreffende dieetbevestiging, ondanks de hiertoe strekkende verzoeken van de Inspecteur, niet overgelegd.
2.14.
Pas bij de aanvulling van de gronden van het door belanghebbende ingediende beroep bij brief met dagtekening 5 november 2014 is, zijdens belanghebbende, een dieetbevestiging voor het jaar 2011 overgelegd. Deze dieetbevestiging is op 28 oktober 2014 opgesteld door de huisarts van belanghebbende. In deze dieetbevestiging is opgenomen dat belanghebbende zich permanent moet houden aan het dieet dat in de “Tabel vaste aftrekbare bedragen 2011” is opgenomen onder nummer 8. Voor zover in hoger beroep relevant, luidt de “Tabel vaste aftrekbare bedragen 2011” als volgt:
Ziektebeeld
Aandoening
Soort dieet
B Bedrag 2011
8
Luchtwegen
Chronische obstructieve longziekten (COPD)
Energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt
€ 950
2.15.
Tijdens de zitting die bij de Rechtbank heeft plaatsgehad op 13 augustus 2015 heeft de Inspecteur toegezegd een bedrag van € 27 ter zake van met bezoeken aan de orthodontist samenhangende reiskosten en een bedrag van € 50 ter zake van de aanbetaling die heeft plaatsgevonden voor de behandeling in het ziekenhuis van Nairobi aan te merken als specifieke zorgkosten.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Heeft de Rechtbank de Inspecteur terecht veroordeeld in de kosten van het geding bij de Rechtbank aan de zijde van belanghebbende ten bedrage van € 980?
2. Heeft de Rechtbank terecht gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het door haar ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank betaalde griffierecht ten bedrage van € 45 vergoedt?
3.2.
De Inspecteur is van mening dat deze vragen ontkennend moeten worden beantwoord. Belanghebbende is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.3.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
3.4.
Ter zitting heeft de Inspecteur verklaard dat de door hem ter zitting bij de Rechtbank als specifieke zorgkosten geaccepteerde bedragen, ter hoogte van € 27 respectievelijk € 50 (zie onder 2.15), zowel afzonderlijk als in samenhang bezien, niet boven de drempel zoals opgenomen in artikel 6.20, lid 1, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) uitkomen en om deze reden, zowel afzonderlijk als in samenhang bezien, niet tot een aftrek kunnen leiden. Voorts heeft de Inspecteur verklaard dat alleen vanwege het feit dat de Rechtbank ook aftrek als specifieke zorgkosten van de dieetkosten heeft toegestaan, de aanslag verminderd is. Desgevraagd heeft de Inspecteur verklaard dat hij de toezegging ter zake van het bedrag van € 50 slechts als tegemoetkoming gedaan heeft. De Inspecteur heeft verklaard dat deze tegemoetkoming is verleend omdat, gelet op de door belanghebbende in de beroepsfase overgelegde dieetbevestiging, op dat moment duidelijkheid bestond over de aftrek van de dieetkosten. Vergeleken met de aftrek van de dieetkosten was de aftrek van het bedrag van € 50 dubbeltjeswerk. Voorts heeft de Inspecteur opgemerkt dat hij zich niet voor kan stellen dat belanghebbende doorgeprocedeerd zou hebben over dit bedrag van € 50 als de dieetbevestiging al in bezwaar zou zijn overgelegd en dientengevolge de aftrek ter zake van de dieetkosten al bij uitspraak op bezwaar verleend zou zijn.
3.5.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze de veroordeling van de Inspecteur in de kosten van het geding bij de Rechtbank aan de zijde van belanghebbende en de veroordeling van de Inspecteur tot vergoeding aan belanghebbende van het door haar betaalde griffierecht betreft. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

Vooraf en ambtshalve
4.1.
Blijkens de onder 1.5 vermelde stukken is de aldaar genoemde uitnodiging op 8 oktober 2016 op het adres van belanghebbende afgeleverd. Op grond hiervan is het Hof van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op de juiste wijze heeft plaatsgevonden.
Ten aanzien van het geschil
4.2.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de noodzaak tot het instellen van beroep uitsluitend voortvloeit uit de handelwijze van belanghebbende, doordat zij bij de behandeling van de aangifte en bij de behandeling van het bezwaar geweigerd heeft om de aftrek ter zake van de dieetkosten, overeenkomstig de hiertoe strekkende verzoeken van de Inspecteur, te onderbouwen met een dieetverklaring. Met verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 12 mei 2006, nr. 42.449, ECLI:NL:HR:2006:AX0985, stelt de Inspecteur zich op het standpunt dat de Rechtbank hem ten onrechte heeft veroordeeld tot vergoeding van kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.3.
Het Hof stelt voorop dat de Hoge Raad bij het hierboven vermelde arrest van 12 mei 2006, nr. 42.449, ECLI:NL:HR:2006:AX0985, voor zover in de onderhavige procedure relevant, het volgende geoordeeld heeft:
“3.2. Vooropgesteld moet worden dat wanneer een belanghebbende geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, als regel de door hem in beroep gemaakte kosten voor vergoeding op de voet van artikel 8:75 Awb in aanmerking komen. Van deze regel mag worden afgeweken indien de noodzaak tot het instellen van beroep uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van de belanghebbende. De enkele omstandigheid dat de noodzaak tot het instellen van beroep mede voortvloeide uit de handelwijze van de belanghebbende, is derhalve niet voldoende.”
4.4.
Naar het oordeel van het Hof is in de onderhavige procedure geen sprake van een situatie waarin de noodzaak tot het instellen van beroep uitsluitend voortvloeit uit de handelwijze van belanghebbende.
4.5.
Het Hof legt aan dit oordeel ten grondslag dat de Inspecteur tijdens de zitting die bij de Rechtbank op 13 augustus 2015 heeft plaatsgehad, toegezegd heeft een bedrag van € 50 ter zake van de aanbetaling die heeft plaatsgevonden voor de behandeling in het ziekenhuis van Nairobi aan te merken als specifieke zorgkosten. Aangezien de Inspecteur de door belanghebbende geclaimde aftrek van een bedrag van € 3.500 als specifieke zorgkosten ter zake van de behandeling in het ziekenhuis van Nairobi bij het opleggen van de aanslag volledig heeft gecorrigeerd en de Inspecteur ook bij uitspraak op bezwaar niet is teruggekomen op deze beslissing, bestond voor belanghebbende aanleiding om met betrekking tot deze aftrek beroep in te stellen.
4.6.
Aan dit oordeel doet niet af dat de noodzaak tot het instellen van beroep ter zake van de dieetkosten wel uitsluitend voortvloeit uit de handelwijze van belanghebbende; belanghebbende heeft pas in de beroepsfase ter onderbouwing van de dieetkosten een dieetverklaring overgelegd, terwijl de Inspecteur, zowel in de aangiftefase (zie onder 2.2 en 2.3) als in de bezwaarfase (zie onder 2.11 en 2.12), heeft verzocht om overlegging van deze verklaring. Gelet op het hierboven onder 4.5 beschreven oordeel dat de noodzaak tot het instellen van beroep ter zake van de behandeling in het ziekenhuis van Nairobi niet uitsluitend voortvloeit uit de handelwijze van belanghebbende, kan het voorgaande namelijk slechts tot het oordeel leiden dat de noodzaak tot het instellen van beroep mede voortvloeit uit de handelwijze van belanghebbende. Zoals blijkt uit het arrest van de Hoge Raad van 12 mei 2006, nr. 42.449, ECLI:NL:HR:2006:AX0985, is dit echter onvoldoende.
4.7.
Voorts doet aan dit oordeel niet af dat het bedrag van € 50, afzonderlijk bezien, niet boven de in artikel 6.20, lid 1, van de Wet IB 2001 opgenomen drempel uitkomt.
Ten aanzien van het griffierecht
4.8.
Nu de uitspraak van de Rechtbank in stand blijft, wordt ter zake van het door de Inspecteur ingestelde hoger beroep een griffierecht geheven van € 497.
Ten aanzien van de proceskosten
4.9.
Het Hof acht, ondanks het feit dat het door de Inspecteur ingestelde hoger beroep ongegrond is, geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, aangezien gesteld noch gebleken is dat belanghebbende, ter zake van het geding bij het Hof, in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.

5.Beslissing

Het Hof
  • verklaart het hoger beroep ongegrond, en
  • bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 10 februari 2017 door A.J. Kromhout, voorzitter, T.A. Gladpootjes en D.A. Hofland, in tegenwoordigheid van J.M.A. Beckers, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.