Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/196088 HA ZA 14-543)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met producties, tevens akte wijziging van eis;
- de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep;
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep;
- het pleidooi, waarbij beide partijen pleitnotities hebben overgelegd.
- de akte uitlating na pleidooi van beide partijen, waarin zij meedelen geen regeling bereikt te hebben en arrest vragen.
3.De beoordeling
2.2. Indien de arbeidsovereenkomst (…) door of ten verzoeke van Werkgever wordt beëindigd (…) zonder dat die beëindiging zijn uitsluitende reden vindt in onrechtmatige handeling of nalatigheden van Werknemer, dan is Werkgever gehouden aan werknemer een schadeloosstelling te betalen.”.
“
(…) To the Board is presented a concept of the pension letter (…) dated March 4th, 1999. (…) the Board comes to the following resolution: (…)
6. proceskosten en nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
I. [appellant] te veroordelen tot betaling van € 17.074,- wegens kosten van de leaseauto, althans te verklaren voor recht dat het [geïntimeerde] is toegestaan dit bedrag te verrekenen met enig bedrag dat [geïntimeerde] aan [appellant] verschuldigd wordt;
III. met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure.
1. € 466.974,40 als schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag;
[appellant] heeft na het bereiken van de 60 jarige leeftijd, op [geboortedatum] 2013, geen gebruik gemaakt van de vroegpensioenregeling. Hij heeft zijn werkzaamheden voortgezet.
Toen duidelijk werd dat [appellant] niet voornemens was met vervroegd pensioen te gaan, is hem verschillende keren verzocht om informatie. [appellant] had als statutair directeur zelf de beschikking over zijn personeelsdossier. [appellant] is niet bereid geweest om [geïntimeerde] S.p.A. hiervan te voorzien. Volgens [appellant] , althans dat hield hij lange tijd vol, waren er geen andere relevante documenten. Pas in reactie op een uiterste poging van [geïntimeerde] S.p.A. heeft [appellant] op 21 februari 2014 de verzochte informatie toegestuurd. Hoewel er aanvankelijk volgens [appellant] geen verdere stukken bleken te zijn, had deze informatie betrekking op de vroegpensioenregeling. Verschillende documenten ondersteunden de visie van de rvc dat [appellant] bij het bereiken van de leeftijd van 60 jaar met vroegpensioen zou gaan. Naar aanleiding van deze ontwikkelingen is het vertrouwen van de rvc en ava in [appellant] verdwenen. Het handelen van [appellant] vanaf het moment dat vragen werden gesteld over de vroegpensioenregeling is laakbaar. De rvc heeft daarom op 2 april 2014 aangegeven dat [geïntimeerde] het dienstverband wilde beëindigen, [appellant] is gevraagd om een non-actiefstelling te accepteren en hem is voorgesteld om alsnog gebruik te maken van de vroegpensioenregeling. [appellant] heeft niet ingestemd met een vrijwillig vertrek. De arbeidsovereenkomst is vervolgens opgezegd.
Toen in april 1999 bij [commissaris] de nieuwe voorwaarde van een verplichte terugtreding op 60 jaar opkwam, heb ik aansluitend op een daaropvolgende commissievergadering met [commissaris] hierover gesproken en kwam, door mijn interventie, die voorwaarde te vervallen. Zonder die verplichting is er door [appellant] ook uitvoering aan gegeven.”.
I don’t recall to have waived the condition set in the Supervisory Board that there should be a written agreement with the company that the imployment of Mr [appellant] would end at 60 years or any time earlier.”. [geïntimeerde] S.p.A. heeft geen schriftelijke overeenkomst met voornoemde voorwaarde in haar stukken aangetroffen.
De positie van een statutair directeur is niet zonder meer vergelijkbaar met de positie van een werknemer. Naar het oordeel van het hof kan een gebrek aan vertrouwen bij de rvc of ava in een statutair directeur een legitieme reden zijn om de arbeidsovereenkomst te beëindigen. De ava komt een ruime beslissingsruimte toe en het is binnen die ruimte niet aan de rechter om, voor zover dit al mogelijk zou zijn, te toetsen of dit gebrek aan vertrouwen al dan niet terecht is.
€ 387.500,- bruto. Al het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien, leidt niet tot het oordeel dat de gevolgen van de opzegging van de arbeidsovereenkomst met [appellant] te ernstig zijn in vergelijking met het belang van [geïntimeerde] bij de opzegging wegens het verlies in vertrouwen als gevolg van de veronderstelling dat [appellant] bij het bereiken van de leeftijd van 60 jaar met vroegpensioen zou gaan en zijn handelwijze nadien.
Volgens [appellant] is zijn vordering tot betaling van het pro rata deel van de bonus over 2014 ten onrechte afgewezen. De bonus vormde een vast onderdeel van de hem toekomende compensatie. Niet valt in te zien waarom wel gehoudenheid tot doorbetaling van het loon zou bestaan, maar geen gehoudenheid tot betaling van een pro rata deel van de bonus die daarvan een vast onderdeel vormde.
[appellant] heeft, onder verwijzing naar brieven aan [commissaris] van augustus 2000, gesteld dat de bonus een vast onderdeel van het salaris vormt. [geïntimeerde] heef dit niet gemotiveerd betwist. Haar verweer dat de bonusafspraak waaraan [appellant] refereert niet inhoudt dat hij hoe dan ook aanspraak had op een gegarandeerde bonus, is niet onderbouwd. Het hof gaat daarom aan dit verweer voorbij.
Omdat de bonus een vast onderdeel van het loon uitmaakt, had de bonus bij het einde van de arbeidsovereenkomst in 2014 moeten plaatsvinden. Dit is niet gebeurd, zodat [appellant] aanspraak heeft op betaling van de wettelijke verhoging hierover. Het hof ziet aanleiding voor de door [geïntimeerde] betoogde matiging van de wettelijke verhoging tot 20%. De door [appellant] gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen ex art. 6:119 BW (vgl. rov. 3.11.9).
Het hof begrijpt de grief van [appellant] aldus dat de vakantiebijslag volgens hem niet verrekend mag worden met de verkeersboete.
Naar het oordeel van het hof gaat het beroep van [geïntimeerde] op verrekening niet op, nu [geïntimeerde] deze stelling niet, althans onvoldoende heeft onderbouwd. De gegrondheid van dit verweer is derhalve niet eenvoudig vast te stellen (art. 6:136 BW). Aan bewijs wordt niet toegekomen.
Grief 8 slaagt in zoverre. Anders dan de rechtbank heeft bepaald, zal de door [appellant] gevorderde wettelijke verhoging en wettelijke rente worden toegewezen overeenkomstig hetgeen hiervoor ten aanzien van de pro rata bonus over 2014 is overwogen en beslist.
[geïntimeerde] heeft betwist dat [appellant] een positief vakantiedagensaldo had. Hij was als statutair directeur van [geïntimeerde] zelf verantwoordelijk voor het bijhouden van een deugdelijke vakantiedagenadministratie. [geïntimeerde] heeft een dergelijke administratie niet aangetroffen.
I. [appellant] te veroordelen tot betaling van € 17.074,- wegens kosten van de leaseauto, althans te verklaren voor recht dat het [geïntimeerde] is toegestaan dit bedrag te verrekenen met enig bedrag dat [geïntimeerde] aan [appellant] verschuldigd wordt;
Naar het oordeel van het hof kwam [appellant] een opschortingsrecht met betrekking tot inlevering van de leaseauto toe, omdat [geïntimeerde] toen al nalatig was met (volledige) betaling van de bedragen die zij op grond van de arbeidsovereenkomst met [appellant] aan hem verschuldigd was en zij is dat – zoals uit hetgeen hiervoor is overwogen en beslist – tot op heden gebleven (art. 6:52 BW). Dat betekent dat geen sprake is van een tekortkoming van [appellant] , zodat [geïntimeerde] geen schadevergoeding kan vorderen (art. 6:74 BW). De vordering tot betaling van € 17.074,-, althans tot verrekening van dit bedrag, is terecht afgewezen. De grieven falen in zoverre.
De door [appellant] gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen omdat hij daartoe onvoldoende feiten heeft gesteld. Het hof kan er daarom niet van uit gaan dat de verrichte buitengerechtelijke incassowerkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier (art. 6:96 BW). De door [appellant] onweersproken gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring zal worden toegewezen.
4.De uitspraak
€ 93,80 aan dagvaardingskosten,
€ 1.519,- aan griffierecht, en
€ 10.000,- aan salaris advocaat, en in hoger beroep op:
€ 94,08 aan dagvaardingskosten,
€ 1.631,- aan griffierecht, en
€ 11.420,50 aan salaris advocaat,
en voor wat betreft de nakosten op € 131,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op
€ 199,- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;