In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 november 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De Rechtbank had het beroep van belanghebbende betreffende de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) over het jaar 2012 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bedrag van de aanslag nihil was. Het Hof oordeelt dat de Rechtbank terecht tot deze beslissing is gekomen, aangezien belanghebbende door het instellen van beroep niet in een betere positie kan geraken. Het Hof heeft echter ook geoordeeld dat de Rechtbank de verliesverrekeningsbeschikking ten onrechte niet heeft vernietigd, omdat de inspecteur niet het bewijs heeft geleverd dat het inkomen uit werk en woning correct was vastgesteld. Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende in 2012 ten minste een inkomen van € 10.000 heeft genoten, dat hij welbewust in zijn aangifte heeft verzwegen. De bewijslast is omgekeerd en verzwaard, en de schatting van het inkomen door de inspecteur is als redelijk beoordeeld. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, en heeft het beroep van belanghebbende tegen de boetebeschikking gegrond verklaard.