ECLI:NL:GHSHE:2017:477

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 februari 2017
Publicatiedatum
9 februari 2017
Zaaknummer
200.204.048_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis beëindiging schuldsaneringsregeling zonder schone lei

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellante. De rechtbank Limburg had eerder op 15 november 2016 geoordeeld dat de appellante toerekenbaar tekort was geschoten in haar verplichtingen onder de schuldsaneringsregeling, waardoor haar schuldsaneringsregeling zonder toekenning van de schone lei was beëindigd. De appellante, bijgestaan door haar advocaat mr. J.M. van der Linden, heeft in hoger beroep verzocht om vernietiging van dit vonnis en om voortzetting van haar schuldsaneringsregeling met een schone lei of een verlenging van de regeling.

Tijdens de mondelinge behandeling op 1 februari 2017 heeft het hof de appellante en haar bewindvoerder gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de appellante na afloop van haar vrijstelling van de sollicitatieplicht op 1 september 2014 niet tijdig is gaan solliciteren, wat een tekortkoming in haar verplichtingen opleverde. De rechtbank had geen aanleiding gezien om deze tekortkoming buiten beschouwing te laten, en het hof heeft deze conclusie bevestigd. Desondanks heeft het hof besloten om de schuldsaneringsregeling met één jaar te verlengen, zodat de appellante de kans krijgt om haar verplichtingen alsnog na te komen.

Het hof heeft benadrukt dat de appellante zich moet houden aan de sollicitatieplicht en de richtlijnen van de Recofa, en dat zij bewijs moet leveren van haar sollicitaties en inschrijving bij uitzendbureaus. De einddatum van de verlenging is vastgesteld op 18 februari 2018. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank Limburg voor de voortzetting van de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 9 februari 2017
Zaaknummer : 200.204.048/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/13/705 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. J.M. van der Linden te Waddinxveen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 15 november 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 november 2016, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en alsnog te beslissen haar schuldsaneringsregeling te beëindigen met verlening van de schone lei, dan wel haar schuldsaneringsregeling te verlengen met een door het hof te bepalen duur, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof rechtens juist acht.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 februari 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante] , bijgestaan door mr. Van der Linden,
- de heer [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 3 november 2016;
- het indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 18 januari 2017;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 9 januari 2017.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellante] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Uit de mededelingen van de advocaat van [appellante] zoals bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep gedaan blijkt dat de beschermingsbewindvoerder bekend is met het hoger beroep dat [appellante] heeft ingesteld en in het kader daarvan in de gelegenheid is gesteld om haar visie over dit hoger beroep te geven (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4010).
3.2.
Bij vonnis van 19 november 2013 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep, heeft de rechtbank op de voet van artikel 354 lid 1 Faillissementswet (Fw) bij wijze van eindoordeel in verband met het verstrijken van de looptijd van de schuldsaneringsregeling, geoordeeld dat [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft daarbij geen toepassing gegeven aan artikel 354 lid 2 Fw, zodat op grond van artikel 358 lid 2 Fw aan [appellante] geen “schone lei” is verleend.
3.4.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“2.3. De schuldenares is op de hoogte van de regels zoals die gelden in de schuldsaneringsregeling. De schuldenares heeft namelijk bij de toelating tot de schuldsaneringsregeling een formulier met de regels daarvan ondertekend. Thans blijkt echter dat, ondanks een verhoor bij de rechter-commissaris van 8 december 2015 en de daaropvolgende brief, gedateerd op dezelfde dag, kernverplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling, zoals de informatie- en sollicitatieplicht, niet althans onvoldoende zijn nagekomen. Van de schuldenares wordt, gelet op artikel 327 juncto artikel 105 Faillissementswet, verwacht dat niet alleen alle inlichtingen worden verschaft die door de bewindvoerder of rechter-commissaris worden gevraagd, maar ook die inlichtingen waarvan de schuldenares weet of behoort te weten dat zij van belang zijn voor een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling. Deze spontane inlichtingenplicht is niet (in voldoende mate) nagekomen.
2.4.
De schuldenares wist, althans behoorde te weten, dat een schuldenares, om aan de sollicitatieverplichting te voldoen, wekelijks dient te solliciteren. De advocate heeft ter zitting betoogd dat de schuldenares niet op de hoogte was van de wekelijkse sollicitatieverplichting. De schuldenares zou in de veronderstelling zijn geweest dat als zij maandelijks viermaal solliciteert, ook al worden die sollicitaties kort na elkaar verricht, dit voldoende zou zijn. Aan haar zou nooit verteld zijn, ook niet tijdens het verhoor, dat zij wekelijks zou moeten solliciteren. In de door de schuldenares ondertekende "Regels van de arbeidsplicht tijdens de wsnp" staat echter; "Ik moet tenminste 1 x per week met een brief solliciteren en 1 x per week bij het UWV Werkbedrijf en de uitzendbureaus informeren naar werk". Ten tijde van het derde verslag is zij er door de bewindvoerder (nogmaals) op gewezen dat zij conform voormelde regels dient te solliciteren. In het zesde verslag heeft de bewindvoerder vermeld dat in zijn optiek de schuldsaneringsregeling alleen nog voor een verlenging in aanmerking komt als de schuldenares in de komende periode wel op zoek gaat naar werk volgens de richtlijnen. Voorts is zij tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris expliciet gewezen op haar sollicitatieverplichting geldend in de schuldsaneringsregeling.
2.5. (…)
De schuldenares heeft weliswaar ter zitting betoogd dat zij voldoende gesolliciteerd heeft en dat dit uiteindelijk tot een baan heeft geleid. Nadere ondervraging wijst uit dat zij nog maar sinds een week werkzaam is en dat zij slechts 8 uur per week werkt. Stukken ten aanzien van voormelde baan, zoals een arbeidscontract, heeft zij niet aan de bewindvoerder verstrekt. De schuldenares is gedurende de schuldsaneringsregeling meermaals gewaarschuwd en gewezen op haar verplichtingen. Dit heeft niet dan wel onvoldoende geleid tot verbetering. De schuldenares had moeten begrijpen dat zij wekelijks had moeten solliciteren en wekelijks had moeten informeren bij uitzendbureaus en UWV werkbedrijf naar werk. Indien zij hierbij problemen ondervond had zij dit met de bewindvoerder moeten bespreken. Na het verhoor heeft zij een tweede kans gekregen. Deze kans heeft zij, naar het oordeel van de rechtbank, niet benut.”
3.5.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] erkent dat zij (grotendeels) op de hoogte is van de regels zoals die gelden in de schuldsaneringsregeling en dat zij deze regels ook heeft nageleefd. Zij betwist dat, ondanks een verhoor bij de rechter-commissaris van 8 december 2015 en de daaropvolgende brief, kernverplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling, zoals de informatie- en sollicitatieplicht, niet althans onvoldoende zijn nagekomen. In de brief van de rechtbank d.d. 9 december 2015 staat ook niet vermeld dat zij haar informatieplicht niet nakomt. Wel wordt aangegeven dat zij onjuiste informatie heeft verschaft over het aantal uren dat zij per week werkte. [appellante] kan dit erkennen, doch heeft per vergissing een verkeerd aantal uren doorgegeven. Overigens, uit de overgelegde loonspecificaties blijkt overduidelijk hoeveel uren zij werkzaam was per week, welke loonspecificaties in het bezit zijn van de bewindvoerder. Daarnaast staat nota bene in het eindverslag dat [appellante] in samenwerking met haar beschermingsbewindvoerder de informatieplicht correct is nagekomen. Ten aanzien van de sollicitatieplicht stelt [appellante] zich op het standpunt dat zij wel voldaan heeft aan haar sollicitatieplicht. Tot 1 september 2014 had zij een vrijstelling van de arbeids- en sollicitatieplicht. Vervolgens is zij na 1 september 2014 gaan solliciteren. Dit volgt ook uit het eindverslag van de bewindvoerder, waarin staat vermeld dat zij ten tijde van het vierde verslag zowel in kwalitatieve als kwantitatieve zin voldoet aan de sollicitatieplicht. In de periode vanaf mei 2015 werd [appellante] vanuit de Gemeente Heerlen medisch onderzocht. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat zij vanwege haar psychische problemen voorlopig alleen laagdrempelig werk zou kunnen verrichten. [appellante] stelt dat zij hiervan de bewindvoerder op de hoogte heeft gebracht en om een ontheffing heeft verzocht voor haar sollicitatieverplichting. Echter, de bewindvoerder heeft volgens [appellante] nimmer een reactie gegeven op haar ontheffingsverzoek. [appellante] betwist voorts dat zij wist, althans behoorde te weten, dat om aan haar sollicitatieverplichting te voldoen zij wekelijks moest solliciteren. [appellante] kan zich niet voor de geest halen dat zij een schriftelijk stuk genaamd "Regels van de arbeidsplicht tijdens wsnp" heeft ondertekend, waarin staat opgenomen dat zij tenminste 1 maal per week moet solliciteren en dat zij 1 keer per week bij het UWV Werkbedrijf en uitzendbureaus moet informeren naar werk. In de Recofa-richtlijnen staat onder punt 3.5 (Arbeids- en sollicitatieverplichting) niet opgenomen dat saniet tenminste 1 keer per week dient te solliciteren, doch dat saniet gemiddeld 4 keer per maand een schriftelijke sollicitatie dient te verrichten. Dit laatste heeft [appellante] ook steeds gedaan waardoor zij zich op dit punt aan de sollicitatieplicht conform de Recofa-richtlijnen heeft gehouden. Tot slot stelt [appellante] dat zij thans een baan heeft van 8 uren per week en zal doorgaan met solliciteren naar een fulltime baan dan wel een tweede baan.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellante] benadrukt dat zij met uitzondering van de periode direct volgend op de afloop van haar vrijstelling van de arbeids- en sollicitatieplicht op 1 september 2014 deze sollicitatieplicht altijd conform de van toepassing zijnde richtlijnen is nagekomen. Daarbij merkt zij op dat het solliciteren via het uitzendbureau in de praktijk alleen digitaal mogelijk was, zodat frequent bij deze bureaus binnenlopen geen toegevoegde waarde had.
3.7.
De bewindvoerder heeft in zijn brief van 9 januari 2017 - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Aanvankelijk werd door de bewindvoerder de mogelijkheid van een verlenging opengehouden. Dit advies is in het eindverslag dan ook gegeven. De reden waarom ten tijde van de eindzitting alsook nu wordt vastgehouden aan een beëindiging zonder schone lei, is de inhoud van het betoog ten tijde van die zitting, en wat feitelijk wordt herhaald in het appelschrift. De strekking van aangedragen zaken tijdens beide momenten is kort en zakelijk samengevat: dat [appellante] alle verantwoordelijkheid van de tekortkomingen buiten zich zelf legt, en zich onttrekt aan het tekort schietend besef met betrekking tot een aantal kernverplichtingen. Nu [appellante] van mening is dat zij een optimale inspanning heeft geleverd, en de optimale inspanning niet overeenkomt met datgene dat van [appellante] verwacht werd, zal dat verschil in opvatting ook tijdens de verlenging blijven bestaan. Zo worden door [appellante] zaken aangedragen die het beeld van een bovenmatige inspanning zouden moeten bevestigen. Het aanhalen van de Recofa richtlijnen waarin inderdaad staat dat een gemiddelde van vier sollicitaties per maand voldoende zou zijn, terwijl de rechtbank deze nader specificeert tot eenmaal per week, weerspiegelt volgens de bewindvoerder die bovenmatige inspanning niet. De Recofa richtlijnen worden nader gespecificeerd binnen het beleid van de rechtbank Limburg, zoals omschreven op het bijgevoegd en ondertekend informatieblad. Het ander bijgevoegde blad wordt tijdens het huisbezoek achtergelaten en ook hierin staat dat een saniet wekelijks enkele verplichtingen heeft. Voor beide bladen heeft [appellante] getekend voor ontvangst. Daarbij heeft [appellante] niet voldaan aan haar spontane inlichtingenplicht. Het in het verslag omschreven en door [appellante] aangehaalde "correct nakomen van de inlichtingenplicht" heeft natuurlijk betrekking op de aard, de manier en de vorm waarop informatie aangeleverd wordt. Inhoudelijk en of de zaak allesomvattend is kan nooit voor alle volledigheid worden vastgesteld. Zo werd op zitting pas duidelijk dat [appellante] Dat de rechtbank met geen woord rept over een verlenging is de bewindvoerder wel duidelijk. [appellante] heeft meerdere kansen gehad.
3.8.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder benadrukt dat het louter verrichten van het in het kader van de schuldsaneringsregeling minimaal vereiste aantal sollicitaties maar weinig blijk geeft van een saneringsgezinde houding. Daarbij steekt het de bewindvoerder dat [appellante] volgens hem van mening is dat ze zelf niets verkeerd heeft gedaan en daarmee alle verantwoordelijkheid buiten zichzelf neerlegt. De bewindvoerder acht een schone lei op dit moment dan ook uit den boze en twijfelt, gelet op deze houding van [appellante] , ook sterk aan het nut van een eventuele verlenging van haar schuldsaneringsregeling.
3.9.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.9.1.
Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.9.2.
Vast staat, temeer nu zij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep ook nadrukkelijk en bij herhaling heeft erkend, dat [appellante] na afloop van haar vrijstelling van de arbeids- en sollicitatieplicht op 1 september 2014 niet terstond is gaan solliciteren. [appellante] had haar bewindvoerder om een nieuwe vrijstelling van voornoemde verplichting verzocht en was naar eigen zeggen op zeker moment in de veronderstelling dat zij, in afwachting van een eventuele honorering van dit verzoek, vooralsnog ook niet hoefde te solliciteren. [appellante] , die wordt geacht op de hoogte te zijn van de kernverplichtingen van de wettelijke schuldsaneringsregeling, had zich echter dienen te realiseren dat tot aan het moment dat het verzoek om een nieuwe vrijstelling zou worden gehonoreerd, zij (volledig) arbeids-en sollicitatie plichtig was; daaraan doet als zodanig bijvoorbeeld een medisch onderzoek van de gemeente Heerlen niet af. Afgezien hiervan, heeft, toen hem was gebleken dat zij niets had aangeleverd waaruit bleek dat zij had gesolliciteerd naar werk, de bewindvoerder in zijn verslag van 28 november 2014 (welk verslag betrekking heeft op de periode mei-oktober 2014), [appellante] nogmaals gewezen op het feit dat zij vanaf 1 september 2014 weer diende te solliciteren. Het hof is dan ook van oordeel dat [appellante] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van deze verplichting en dan niet, zoals in het appelschrift wordt gesuggereerd, uitsluitend in de periode van mei 2015 tot en met oktober 2015. Voor toepassing van artikel 354 lid 2 Fw bestaat geen grond nu, gelet reeds op het voorgaande, het geen toerekenbare tekortkoming betreft die, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, buiten beschouwing kan blijven.
3.9.3.
Daar staat tegenover dat [appellante] op enig moment, en naar het oordeel van dit hof conform de geldende richtlijnen, een aanvang heeft gemaakt met het verrichten van sollicitaties en daardoor ook een parttime arbeidsbetrekking heeft weten te verwerven. Het hof rekent het [appellante] daarbij wel aan dat zij aanvankelijk een onjuist aantal arbeidsuren aan haar bewindvoerder heeft doorgegeven maar sluit niet uit dat dit, nu [appellante] daarbij immers ook de bijbehorende salarisspecificaties heeft overgelegd, berust op een omissie zijdens [appellante] en daarmee niet een poging is van de kant van [appellante] om weloverwogen een onjuist beeld van haar arbeidsduur te geven.
3.9.4.
Gelet op het vorengaande kan er naar het oordeel van het hof op dit moment dan ook geen sprake zijn van een beëindiging van de schuldsaneringsregeling onder toekenning van de schone lei. Het hof acht in dit specifieke geval evenwel termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling, zoals subsidiair ook door [appellante] is verzocht, gelet op de aard en duur van de geconstateerde, toerekenbare tekortkoming met een termijn van één jaar te verlengen, teneinde [appellante] daarmee een allerlaatste kans te geven gedurende deze verlenging alle voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichtingen, waaronder met name ook de sollicitatie- en informatieverplichting, naar behoren na te komen. Het hof wijst [appellante] er hierbij nadrukkelijk op dat zolang zij niet is ontheven van de sollicitatieplicht zij zich stipt dient te houden aan de Recofa richtlijnen, inhoudende dat zij aantoonbaar (schriftelijk) minimaal vier keer per maand aantoonbaar (schriftelijk) en gericht dient te solliciteren op openstaande vacatures. Daarnaast dient [appellante] schriftelijke bewijzen aan de bewindvoerder over te leggen dat zij (nog steeds) staat ingeschreven bij tenminste vier uitzendbureaus en het UWV werkplein. Voorts dient [appellante] steeds, en gelet op artikel 327 juncto artikel 105 Fw ook spontaan, kopieën van haar sollicitatiebewijzen- en formulieren e.d. te maken en aan de bewindvoerder toe te sturen. Het hof benadrukt hierbij dat deze sollicitatieplicht, zolang er geen sprake is van een door de rechter-commissaris verleende vrijstelling van deze verplichting, onverkort voor [appellante] van toepassing is.
3.9.5.
Nu het hof van oordeel is dat een verlenging van één jaar geïndiceerd is zal de verlenging thans – gegeven de cassatietermijn van 8 dagen als voortvloeiend uit artikel 355 lid 2 Fw jo 351 lid 5 Fw - duren tot 18 februari 2018, nu in de periode 19 november 2016 tot en met 17 februari 2017 gezien de uitspraak van de Hoge Raad van 10 oktober 2014 (ECLI:NL:HR:2014:2935) de verplichtingen uit hoofde van afdeling II van de derde titel van de Faillissementswet voor [appellante] in elk geval niet gelden. Het hof zal aldus de thans aan de orde zijnde einddatum bepalen.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt voortgezet;
verlengt de termijn van de toepassing van de schuldsaneringsregeling met één jaar na het eerste moment waarop dit arrest onherroepelijk kan worden, derhalve tot 18 februari 2018;
wijst de zaak terug naar de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, in verband met de voortzetting van de schuldsaneringsregeling;
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, S.M.A.M. Venhuizen en P.J.M. Bongaarts en in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2017.