ECLI:NL:GHSHE:2017:4760

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 november 2017
Publicatiedatum
7 november 2017
Zaaknummer
200.195.028_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onderbewindstelling van goederen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen [geïntimeerde] met betrekking tot de onderbewindstelling van de goederen van [appellant]. De procedure is gestart met een dagvaarding op 14 juni 2016, waarbij de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant eerder op 6 januari 2016 en 16 maart 2016 vonnissen heeft gewezen. Het hof verwijst naar deze vonnissen voor het geding in eerste aanleg. In het tussenvonnis van 6 januari 2016 is overwogen dat er bij beschikking van 20 maart 2014 opnieuw een bewind is ingesteld over de goederen van [appellant]. Het hof constateert dat er geen bewijs is dat dit bewind inmiddels is geëindigd, wat betekent dat de bewindvoerder het hoger beroep had moeten instellen. Het hof heeft [appellant] de gelegenheid gegeven om een verklaring in te brengen waaruit blijkt dat de bewindvoerder de procedure als formele procespartij overneemt. Het hof houdt iedere verdere beslissing aan en verwijst de zaak naar de rol van 21 november 2017 voor de akte aan de zijde van [appellant].

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.195.028/01
arrest van 7 november 2017
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. W.R. Aerts te Vlissingen,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. C.J. de Wit te Vlissingen,
op het bij exploot van dagvaarding van 14 juni 2016 ingeleide hoger beroep van de door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, gewezen vonnissen van 6 januari 2016 en 16 maart 2016 tussen appellant - [appellant] - als eiser en geïntimeerde - [geïntimeerde] - als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 4202233/15-3354)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 14 juni 2016;
- de memorie van grieven van [appellant] van 20 september 2016 met een productie;
- de memorie van antwoord van [geïntimeerde] van 15 november 2016.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1
Alvorens op de zaak zelf in te gaan overweegt het hof het volgende. In het tussenvonnis van 6 januari 2016 heeft de kantonrechter overwogen dat bij beschikking van 20 maart 2014 opnieuw een bewind is ingesteld over de goederen van [appellant] . Gesteld noch gebleken is dat het bewind over de goederen van [appellant] inmiddels is geëindigd. Dat betekent dat de bewindvoerder het hoger beroep tegen [geïntimeerde] had moeten instellen. Dat is echter niet het geval. Het hof zal [appellant] in de gelegenheid stellen bij akte een verklaring in het geding te brengen waaruit blijkt dat de bewindvoerder de procedure als formele procespartij overneemt (HR 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:525). Voor enig ander doel is deze akte niet bestemd. Een antwoordakte wordt niet verwacht.
3.2
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

4.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 21 november 2017 voor akte aan de zijde van [appellant] met het hiervoor onder 3.1 vermelde doel (geen antwoordakte);
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, M.G.W.M. Stienissen en M. van Ham en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 7 november 2017.
griffier rolraadsheer