7.2In het tussenvonnis van 6 januari 2016 heeft de kantonrechter onder 1. tot en met 6. een aantal feiten vastgesteld. Deze vaststelling is niet bestreden zodat het hof ook in hoger beroep hiervan uitgaat. De vaststelling luidt als volgt:
Over de goederen die [onder bewind gestelde] (zullen) toebehoren is op 3 juni 2010 door de kantonrechter te Middelburg een bewind ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 BW. Tot bewindvoerder is benoemd (de rechtsvoorganger van) [bewindvoeringen] Bewindvoeringen B.V. (verder te noemen: [bewindvoeringen] ).
[bewindvoeringen] heeft de haar bekende schuldeisers van [onder bewind gestelde] bij brief van 10 november 2010 een voorstel inhoudende een geconditioneerde schuldbemiddeling voor de duur van drie jaar doen toekomen. Daarbij is medegedeeld dat de aflossing plaatsvindt naar draagkracht. De bewindvoerder heeft verder medegedeeld dat zij zorg draagt voor de betaling van de vaste lasten alsmede reservering en doorbetalingen van de aflossingen. Aan de hand van de berekende draagkracht zullen de schuldeisers ponds/pondsgewijs op basis van de opeisbare schuld iedere zes maanden worden betaald. Bij aanvaarding van het voorstel verklaren de schuldeisers dat zij akkoord gaan met kwijtschelding van de eventuele restantschuld na de termijn van drie jaren, indien aan de in de brief genoemd voorwaarden is voldaan.
[bewindvoeringen] heeft bij brief van 28 april 2011 aan de schuldeisers bericht dat alle schuldeisers hebben ingestemd met het voorstel inhoudende een geconditioneerde schuldbemiddeling voor de duur van drie jaren. De eerste uitbetaling van de gereserveerde bedragen zal medio oktober 2011 plaatsvinden.
[bewindvoeringen] heeft in het kader van de regeling drie betalingen gedaan aan de schuldeisers, namelijk op 8 december 2011, 7 mei 2012 en 31 oktober 2012. De sanering diende, zo schrijft [bewindvoeringen] op 4 november 2014 aan de gemachtigde van [onder bewind gestelde] (productie 5 bij dagvaarding), na 31 oktober 2012 nog anderhalf jaar met goed gevolg door te lopen.
Bij beschikking van 7 februari 2013, zo blijkt uit het door de kantonrechter geraadpleegde bewinddossier, is op verzoek van [onder bewind gestelde] [bewindvoeringen] ontslagen als bewindvoerder met benoeming van [geïntimeerde] tot bewindvoerder. [bewindvoeringen] heeft op 23 april 2013 het restantsaldo van de door haar beheerde rekening ad € 2.893,33 overgeboekt naar de door [geïntimeerde] geopende bewindvoerdersrekening. Tot 23 april 2013 heeft [bewindvoeringen] de vaste lasten van [onder bewind gestelde] nog betaald. Op de door haar geopende rekening ontvangt [geïntimeerde] op 23 en 24 april 2013 aan [onder bewind gestelde] toekomende gelden van de Rabobank Oosterschelde tot een totaalbedrag van € 531,52. Bij de overname van het bewind was, het tegendeel is niet gesteld of gebleken, [geïntimeerde] op de hoogte van de door [bewindvoeringen] gesloten saneringsregeling.
De kantonrechter heeft bij beschikking van 6 juni 2013 het bewind ambtshalve opgeheven met ingang van 6 juni 2013. De kantonrechter heeft in die beschikking ook bepaald dat [geïntimeerde] (eind)rekening en verantwoording aan de kantonrechter dient af te leggen in plaats van de rechthebbende. De door [geïntimeerde] afgelegde (eind)rekening en verantwoording over de periode 1 januari 2013-4 juni 2013 is door de kantonrechter op 16 oktober 2013 voor “gezien/goedgekeurd” getekend.