Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/284493/HA ZA 14-742)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep met eiswijziging;
- de memorie van grieven met eiswijziging;
- de memorie van antwoord.
3.De beoordeling
Het hof zal hierna een nieuw overzicht geven van de feiten.
[Groep] Groep hield zich met name bezig met het verzorgen van administratieve en facilitaire diensten ten behoeve van de werkmaatschappijen.
[Ingenieursburo] hield zich met name bezig met het projectmatig inzetten van technici op het gebied van werktuigbouw, elektronica en elektrotechniek in de ruimste zin van het woord.
De leiding van het [concern] -concern was in handen van [betrokkene] (hierna: [betrokkene] ).
‘Met inachtneming van het kredietmaximum (…) zal het debetsaldo van uw rekening-courant verhoogd met de overige obligo’s te uwen laste, voor zover een bedrag van EUR 200.000,00 te boven gaande, nimmer meer mogen bedragen dan 80% van de waarde van de op enig moment uitstaande en ons verpande (…) boekvorderingen, niet ouder dan 3 maanden en niet zijnde intercompany-vorderingen’.
Ter vestiging van de pandrechten op nieuw-ontstane vorderingen is vervolgens, conform het bepaalde in de Akte van Verpanding, gebruik gemaakt van verzamelpandaktes, waaronder een ‘Verzamelpandakte Vorderingen’ van 3 oktober 2013 (geregistreerd op 7 oktober 2013; prod. 27 inl. dagv.) en een vergelijkbare akte van 21 oktober 2013 (geregistreerd op 22 oktober 2013; prod. 28 inl. dagv.). De verzamelpandaktes zijn opgemaakt en ondertekend – dit laatste namens de [vennootschappen] -vennootschappen als pandgevers - door de bank. De Akte van Verpanding bepaalt in verband daarmee:
‘De pandgever verleent aan de bank onherroepelijk volmacht om bedoelde vorderingen aan haarzelf te verpanden en bedoelde pandlijsten voor en namens de pandgever te ondertekenen’.
‘Pandverboden van jullie debiteuren moeten, indien aanwezig, opgeheven worden middels schriftelijke bevestiging van de debiteuren aan u. Wij zullen jullie hiervoor in bezit stellen van een sjabloon wat hiervoor gebruikt kan worden. Opheffing van de pandverboden dient te gebeuren binnen een termijn van 4 weken en geldt minimaal voor de debiteuren [debiteur 1] , [debiteur 2] , [debiteur 3] en [debiteur 4] ’.
Bij e-mail van 30 juli 2013 heeft de bank zich bereid verklaard de kredietopzegging op te schorten en zich wederom bereid verklaard tot een verhoging van het krediet onder dezelfde voorwaarden als genoemd in het e-mailbericht van 25 juli 2013, waaronder de opheffing van de pandverboden (prod. 8 inl. dagv.). De desbetreffende passage is gelijkluidend aan die weergegeven onder d).
f) Teneinde de [vennootschappen] -vennootschappen in staat te stellen de eventuele pandverboden op te heffen, heeft de bank bij e-mail van 31 juli 2013 een sjabloon toegezonden aan [betrokkene] met de volgende tekst (prod. 9 inl. dagv.):
‘In het kader van (krediet)overeenkomsten tussen [bank] N.V. (de “Bank”) en ons zullen wij onze huidige en toekomstige vorderingen op u verpanden danwel hebben wij deze vorderingen verpand aan de Bank.
‘Wij zijn bezig met de opheffing van de pandverboden. Voor 22 augustus heb je die in bezit. We zitten nu even met de vakantieperiode, waardoor niet iedereen beschikbaar is’.
‘Ik ben druk bezig met het verbod op verpanding. I.v.m. vakanties zijn een aantal beslissers nog niet te bereiken. Bij [debiteur 1] heb ik contact met Procurement gehad, maar ik moet de controller, [controller] hebben. Hij is pas 26 of 27 augustus weer bereikbaar. Bij [debiteur 4] heb ik contact met inkoop, en hij heeft mij doorverwezen naar de Juridische afdeling. De mevrouw die daar over beslist is ook pas eind augustus weer bereikbaar.Bij [debiteur 2] staat een dergelijke clausule niet in het contract, maar [debiteur 3] ( [naam] ) is de contractpartij, en zij hebben het uit het contract gehaald. Het contract wordt ons een dezer dagen toegestuurd.Ik houd jullie op de hoogte’.
‘• Uit uw meest recente pandlijst volgt een bevoorschottingslimiet van EUR 787.350,=. Dit aanzienlijk lager bedrag ten opzichte van de voorgaande maand (bevoorschottingslimiet van EUR 1.148.229,-) is ontstaan doordat ons vorige week is gebleken dat u tot vorige maand ten onrechte, stelselmatig en doelbewust reeds betaalde posten als debiteur op de pandlijst heeft vermeld met als doel om een hogere bevoorschottingslimiet te verkrijgen.• Bij de vaststelling van voornoemde bevoorschottingslimiet is bovendien nog geen rekening gehouden met de pandverboden zoals deze door een aantal van uw debiteuren zijn bedongen. Ondanks diverse besprekingen hierover heeft u er niet voor kunnen zorgdragen dat deze pandverboden zijn opgeheven.• De overstand op de rekening-courant bedraagt per heden grootEUR 375.649,73.’
‘(…)2. De rekeninghouder[ [Ingenieursburo] , hof]
verklaart dat de saldi van de g-rekening hierbij in eerste onderpand worden gegeven aan de ontvanger voor hetgeen hij nu of te eniger tijd van hem te vorderen heeft of zal krijgen, ter zake van de verschuldigde belasting (…), een en ander voorzover verband houdende met door hem aan derden ter beschikking gestelde werknemers waarvoor hij ingevolge de Wet op de loonbelasting 1964 als inhoudingsplichtige en in verband waarmee hij, voorzover toepasselijk, voor de Wet op de omzetbelasting 1968 als ondernemer wordt aangemerkt en/of waarvoor hij als werkgever in de zin van de Wet financiering sociale verzekeringen wordt aangemerkt onderscheidenlijk met door hem aangenomen werk, waarop de g-rekening betrekking heeft, een en ander met dien verstande dat de rente die de kredietinstelling over die saldi vergoedt op een andere rekening van de rekeninghouder zal worden gecrediteerd.
verklaart in verband met het vorenstaande afstand te doen van haar recht op verrekening, van pand of enig ander recht dat afbreuk zou kunnen doen aan het ten behoeve van de ontvanger gevestigde pandrecht.’
Temporary Labor Agreement’van 1 april 2013 (prod. 21 inl. dagv.) was [debiteur 1] met [Ingenieursburo] / [Groep] onder meer het volgende overeengekomen:
‘(…)10. CONTINUITY10.1 The Supplier[ [Ingenieursburo] / [Groep] , hof]
guarantees that the Candidate meets the requirements of vacancy request of [debiteur 1] . The Supplier will make every effort to ensure that the Candidate remains available for the term of the Subcontract.10.2. It is not permitted to replace the Candidate other than with the prior written permission of [debiteur 1] Flex Center.10.3. (…)(…)21. TRANSFER OF RIGHTS AND OBLIGATIONS21.1 The rights and obligations of the Supplier in respect of [debiteur 1] under this Agreement cannot be transferred in full or in part to a third party without the written approval of [debiteur 1] .21.2 For the purpose of the provisions of this Section, a company affiliated with that of the Supplier shall also constitute a third party. [debiteur 1] will not refuse permission for the transfer of rights and obligations to a company affiliated with that of the Supplier on unreasonable grounds, provided that [debiteur 1] retains sufficient guarantees for the Supplier’s and or Candidate’s compliance with their obligations.(…)’
In deze ‘Mantelovereenkomst’ wordt als bijlage genoemd de ‘ [debiteur 4] -inkoopvoorwaarden d.d. maart 2010’ (prod. 31 inl. dagv.). In artikel 8.6 van deze inkoopvoorwaarden wordt het volgende bepaald:
- een totaalbedrag van € 105.967,39 op de gewone rekening, en
- een totaalbedrag van € 186.207,87 op de G-rekening.
Daarnaast zijn op rekeningen van [Ingenieursburo] bij de bank betalingen van [debiteur 4] gecrediteerd tot een totaalbedrag van € 77.033,73, te weten:
- een totaalbedrag van € 45.922,03 op de gewone rekening,
- een totaalbedrag van € 25.390,50 op de G-rekening.
Naar aanleiding van een betaling door [debiteur 4] is daarnaast op 22 januari 2014 een bedrag van
€ 5.721,20 gecrediteerd op een tussenrekening van de bank met het nummer [tussenrekeningnummer] (prod. 5 cva; opmerking hof: [debiteur 4] heeft dus kennelijk een euro méér betaald dan het bedrag van de openstaande vorderingen; zie onder m).
‘(…)
Als pandhouder van debiteurenportefeuille wenst[de bank, hof]
thans tot openbaarmaking en inning van haar pandrecht over te gaan. Deze brief moet dan ook worden gezien als een openbaarmaking van het pandrecht in de zin van artikel 3:246 van het Burgerlijk Wetboek. Door deze openbaarmaking kunt u alleen nog bevrijdend betalen ten aanzien[ [Ingenieursburo] , hof]
door het door u verschuldigde bedrag aan[de bank, hof]
te voldoen.(…)Ik verzoek u voormeld bedrag binnen 7 dagen na heden over te maken op rekeningnummer[tussenrekeningnummer]t.n.v.[de bank, hof]’.
-
primair:een bedrag van € 292.175,26 ter zake de betalingen door [debiteur 1] , een bedrag van € 77.032,73 ter zake de betalingen door [debiteur 4] en het bedrag van de vanaf 23 oktober 2013 door de bank ontvangen en ten onrechte verrekende gelden voor zover deze niet afkomstig zijn van [debiteur 1] en [debiteur 4] ,
-
subsidiair:een bedrag van € 225.779,49 uit hoofde van door de bank ten onrechte verrekende gelden, ontvangen vanaf 23 oktober 2013,
een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente en met veroordeling van de bank in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen, met rente.
(a) dat de bedingen inzake de niet-overdraagbaarheid van vorderingen van [Ingenieursburo] op haar debiteuren - in artikel 8.6 van de [debiteur 4] -inkoopvoorwaarden (veronderstellend dat die bepaling van toepassing is) en in artikel 21 van de met [debiteur 1] gesloten
Temporary Labor Agreement- slechts verbintenisrechtelijke werking hebben, zodat de
primairevordering van de curator inzake de betalingen door [debiteur 1] en [debiteur 4] niet kan worden toegewezen op de eerste door de curator aangevoerde grondslag, te weten dat ten behoeve van de bank geen rechtsgeldig pandrecht is tot stand gekomen (r.o. 4.2.-4.5. en 4.10.);
primairevordering inzake de betalingen door [debiteur 1] en [debiteur 4] heeft aangevoerd dat de bank door feitelijk zelf pandrechten op de vorderingen van [Ingenieursburo] op [debiteur 1] en [debiteur 4] te vestigen en door daar vervolgens een beroep op te doen willens en wetens heeft geprofiteerd van de wanprestatie van [Ingenieursburo] , zodat de bank een onrechtmatige daad heeft gepleegd jegens de gezamenlijke schuldeisers in het faillissement van [Ingenieursburo] , maar dat de curator in verband met deze tweede grondslag niet aan zijn stelplicht heeft voldaan (r.o. 4.6.-4.10.);
Het hof overweegt dienaangaande dat als grieven worden aangemerkt alle gronden die de appellant aanvoert ten betoge dat de bestreden uitspraak behoort te worden vernietigd, waarbij vereist is dat die gronden voldoende kenbaar zijn.
De enkele vermelding in de memorie van grieven dat de curator het geschil in volle omvang aan het hof wenst voor te leggen is niet voldoende om aan te nemen dat enig door de curator niet vermeld geschilpunt naast andere wel door de curator nader omlijnde bezwaren, in hoger beroep opnieuw aan de orde wordt gesteld. Grief XII blijft daarom hierna verder buiten beschouwing.
Temporary Labor Agreementtussen [Ingenieursburo] en [debiteur 1] (zie r.o. 3.1.
onder p)).
Volgens de curator heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat dit beding geen goederenrechtelijke werking heeft (grief IV) en heeft de rechtbank in verband daarmee ten onrechte enkele door de curator aangevoerde argumenten verworpen (grieven V-VII).
De grieven lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
Groot belang in dit verband komt toe aan het arrest van de Hoge Raad van 21 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427, NJ 2005, 493 ( Coface - Intergamma ), waarin de Hoge Raad heeft geoordeeld:
‘3.3.1. Bij de beoordeling van het middel wordt vooropgesteld dat de Hoge Raad in zijn door het hof aangehaalde arrest van 17 januari 2003 heeft geoordeeld (kort gezegd) dat een verpandingsverbod zoals in die zaak aan de orde, ingevolge art. 3:83 lid 2 BW niet leidt tot beschikkingsonbevoegdheid van de gerechtigde tot de vordering, maar tot niet-overdraagbaarheid van de vordering zelf. Een handeling in strijd met zo’n beding levert niet slechts wanprestatie van de schuldeiser tegenover zijn schuldenaar op, maar kan bovendien niet leiden tot een geldige overdracht of verpanding van die vordering. Noch het feit dat de cessionaris dan wel de pandnemer niet op de hoogte was van dat verbod, noch het bepaalde in art. 3:36 BW, doet eraan af dat het verbod in de weg staat aan een rechtsgeldige overdracht respectievelijk verpanding.
Temporary Labor Agreement, als mantelovereenkomst, dient te worden uitgelegd op de door de Hoge Raad in ‘ Coface - Intergamma ’ aangegeven wijze en dat deze uitleg niet kan leiden tot de conclusie dat de betrokken partijen met die bepaling vorderingen van [Ingenieursburo] op [debiteur 1] in goederenrechtelijke zin niet-overdraagbaar hebben willen maken.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
‘cannot be transferred’). Het hof deelt de opvatting van de curator (mvg nrs. 100, 111, 114) dat daarin een zekere aanwijzing kan worden gezien dat goederenrechtelijke werking is beoogd.
Anderzijds richt ook het ‘niet kunnen’ in de bepaling zich tot de crediteur, wat niet het geval is met bedingen waarin de niet-overdraagbaarheid vorm krijgt door een uitspraak over de aard het vorderingsrecht als zodanig (zoals: ‘De vorderingsrechten uit de overeenkomst zijn niet overdraagbaar’). Dergelijke bedingen duiden veel sterker op de bedoeling om de niet-overdraagbaarheid goederenrechtelijke werking te geven.
Het hof deelt niet de opvatting van de curator (mvg nrs. 115 e.v. en 129-130) dat artikel 21.1 qua formulering aansluit op artikel 3:83 lid 2 BW. Het hof wijst er in dit verband op dat de wettelijke bepaling specifiek betrekking heeft op vorderingsrechten, terwijl artikel 21.1 betrekking heeft op de (= alle) contractuele rechten en plichten van [Ingenieursburo] (
‘the rights and obligations (…) under this Agreement’).
Uit deze laatste toevoeging volgt dat de partijen bij de overeenkomst het beding inzake de niet-overdraagbaarheid in artikel 21.1 in elk geval in verband hebben gebracht met de
verplichtingenvan [Ingenieursburo] (in het bijzonder in verband met het ter beschikking stellen van personeel). Een vergelijkbare aanwijzing in de tekst van de bepaling (en in de overeenkomst als geheel) dat die partijen het verbod van artikel 21.1 (ook) in de overeenkomst hebben opgenomen met het oog op de
vorderingsrechtenvan [Ingenieursburo] ontbreekt.
als [debiteur 1] daar toestemming voor verleenteen aanwijzing dat partijen niet het oog hebben gehad op een verbod met goederenrechtelijke werking. Met deze mogelijkheid wordt immers de deur naar overdraagbaarheid open gezet. De overdraagbaarheid wordt weliswaar afhankelijk gemaakt van de goedkeuring van één der partijen; de niet-overdraagbaarheid is daarmee echter allerminst absoluut.
De curator stelt nog dat uit artikel 21.2, gelezen in verband met artikel 21.1, volgt dat [debiteur 1] haar verplichtingen aan [Ingenieursburo] ziet als waarborgen voor de nakoming van de verplichtingen van [Ingenieursburo] (mvg nrs. 121-122) en ziet daarin een aanwijzing dat partijen, waar het de vorderingsrechten van [Ingenieursburo] betreft, goederenrechtelijke werking hebben beoogd. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat op basis van de door de Hoge Raad gegeven uitlegregel, zoals hiervoor aangehaald, niet tot een dergelijke verstrekkende uitleg kan worden gekomen.
Temporary Labor Agreementzou een sterke aanwijzing hebben gevormd dat verbintenisrechtelijke werking van het beding is beoogd. Een dergelijk beding ontbreekt.
De curator stelt dat, gelet op de financieringsconstructies die volgens hem gebruikelijk zijn in de detacheringsbranche, een beding met verbintenisrechtelijke werking feitelijk waardeloos is als het niet wordt versterkt met een boetebeding (mvg nrs. 120 en 136). Ook om die reden moet volgens de curator worden aangenomen dat partijen hebben bedoeld om artikel 21.1 goederenrechtelijke werking te geven.
Het hof volgt de bank in deze opvattingen en verbindt daaraan de conclusie dat uit het ontbreken van een boetebeding in artikel 21.1 niet voldoende dwingend volgt dat,
a contrarioredenerend, [Ingenieursburo] en [debiteur 1] hebben beoogd om het beding goederenrechtelijke werking te geven.
Temporary Labor Agreementsprake is van een verbod dat is geformuleerd als een ‘niet mogen’ (
‘it is not permitted’) en dat dus verbintenisrechtelijke werking heeft. Volgens de curator zou een vergelijkbare formulering in artikel 21.1 voor de hand hebben gelegen, als partijen dat beding verbintenisrechtelijke werking hadden willen geven. Dat is niet gebeurd, waaraan de curator - opnieuw
a contrarioredenerend - de conclusie verbindt dat het woord
‘cannot’in artikel 21.1 duidt op goederenrechtelijke werking (mvg nr. 117 e.v.).
Deze opvatting kan het hof niet overtuigen. De bank wijst er terecht op dat het beding in artikel 10.2 betrekking heeft op de continuïteit van de terbeschikkingstelling van arbeidskrachten en daarmee van geheel andere aard is dan het beding in artikel 21 (mva nr. 43). Dit verschil doet afbreuk aan de overtuigingskracht van de door de curator gevolgde
a contrario-redenering. Het hof verwijst verder naar hetgeen in het voorgaande werd overwogen over het betrekkelijke onderscheid tussen ‘niet kunnen’- en ‘niet mogen’-bedingen (vergeleken met bedingen waarin een uitspraak wordt gedaan over de aard van het vorderingsrecht als zodanig). Ook gelet daarop bestaat onvoldoende reden om de curator te volgen in zijn redenering en de daarop gebaseerde conclusie.
Temporary Labor Agreement(en uit die overeenkomst in het algemeen) - uitgelegd naar objectieve maatstaven en met inachtneming van de Haviltex-maatstaf - niet dat daarmee de goederenrechtelijke werking als bedoeld in
art. 3:83 lid 2 BW is beoogd. Ingevolge het door de Hoge Raad in ‘ Coface - Intergamma ’ geformuleerde uitgangspunt betekent dit dat moet worden uitgegaan van een beding met uitsluitend verbintenisrechtelijke werking.
De grieven lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
Mede om die reden gaan partijen er ook van uit dat in 2013 geldige pandrechten ten behoeve van de bank zijn gevestigd op de relevante vorderingen van [Ingenieursburo] op [debiteur 4] . Deze pandrechten zijn tot stand gekomen door het opmaken, de ondertekening en de registratie van de desbetreffende pandaktes (zie r.o. 3.1. onder c)).
Temporary Labor Agreementniet in de weg heeft gestaan aan de vestiging van pandrechten op de relevante vorderingsrechten van [Ingenieursburo] op [debiteur 1] .
Gegeven de uitsluitend verbintenisrechtelijke werking van artikel 21.1 zijn partijen het erover eens dat in 2013 pandrechten ten behoeve van de bank zijn gevestigd op deze vorderingsrechten. Ook deze pandrechten zijn tot stand gekomen door het opmaken, de ondertekening en de registratie van de desbetreffende pandaktes (zie opnieuw r.o. 3.1. onder c)).
Het hof zal, evenals de rechtbank deed, veronderstellen dat [Ingenieursburo] inderdaad wanprestatie heeft gepleegd jegens [debiteur 1] en [debiteur 4] en zal op die basis beoordelen of de curator de bank op goede grond verwijt dat zij daarvan op onrechtmatige wijze heeft geprofiteerd.
De curator treedt in het onderhavige geval - kennelijk - op op basis van zijn beheerstaak en vordert namens de gezamenlijke schuldeisers dat door dezen geleden schade door de bank wordt vergoed. De onderhavige vordering is, met andere woorden, een zogenaamde ‘Peeters-Gatzen-vordering’ (zie HR 14 januari 1983, ECLI:NL:PHR:1983:AG4521, NJ 1983, 597).
Ervan uitgaande dat de curator tot het instellen van de onderhavige vordering bevoegd is (hetgeen de bank overigens betwist, mva nr. 100), had het op de weg van de curator gelegen om nader te onderbouwen waarom het handelen van de bank onzorgvuldig is geweest jegens de gezamenlijke schuldeisers van [Ingenieursburo] .
Dat, zoals de curator heeft aangevoerd (mvg nr. 189), de bank de desbetreffende pandrechten zelf tot stand heeft gebracht en daarop vervolgens jegens [debiteur 1] en [debiteur 4] (en de curator) een beroep heeft gedaan, is naar het oordeel van het hof onvoldoende. Aldus beschrijft de curator op welke wijze het ‘profiteren’ in zijn werk is gegaan, maar blijft in het midden wat daaraan onzorgvuldig is geweest, gelet op de waarborgen voor de gelijke verhaalsmogelijkheden van de gezamenlijke schuldeisers.
Het hof wijst er in dit verband op dat de bank zich, door de bedoelde pandrechten te vestigen, aanvullende zekerheid heeft verschaft voor de terugbetaling van een reeds bestaande schuld van [Ingenieursburo] van een aanzienlijke omvang. De wijze waarop de bank dat heeft gedaan, was in overeenstemming met de overeenkomsten tussen de bank en [Ingenieursburo] . Zoals de curator zelf heeft gesteld (mvg nrs. 120 en 136), is de vestiging van pandrechten op vorderingen een algemeen gebruikelijke (en zelfs de enige reële) wijze van zekerheidstelling in de detacheringsbranche, waarop de (andere) schuldeisers van [Ingenieursburo] zeker bedacht konden zijn. Dat deze schuldeisers financieel nadeel hebben ondervonden van de door de bank gevestigde pandrechten, is aannemelijk. Maar dat nadeel is - naar aard en omvang - niet zodanig buitensporig dat de bank daarom had moeten afzien van de vestiging van de desbetreffende pandrechten. De curator heeft althans onvoldoende gesteld om het hof tot dit oordeel te brengen en heeft ook geen andere relevante omstandigheden naar voren gebracht.
Volgens de curator heeft de rechtbank ten onrechte beslist dat de bank kon verrekenen zoals is geschied.
Tegen deze beslissingen zijn geen grieven aangevoerd, zodat ook het hof ervan uit gaat dat de bank (in beginsel) gerechtigd was om de girale betalingen van [debiteur 1] en [debiteur 4] zoals verricht na datum faillissement, te verrekenen op de wijze zoals is geschied.
De curator stelt daartoe dat de bank in de door haar met [Ingenieursburo] en de Ontvanger gesloten G-rekening-overeenkomst (zie r.o. 3.1. onder o)) onvoorwaardelijk afstand heeft gedaan van haar bevoegdheid tot verrekening (mvg nr. 205).
De bank betwist de juistheid van deze stelling (mva nr.132).
‘dat afbreuk zou kunnen doen aan het ten behoeve van de ontvanger gevestigde pandrecht.’Tussen partijen staat vast dat de Ontvanger geen pandrecht heeft verkregen op de betalingen die na datum faillissement zijn gedaan op de G-rekening (mvg 216; mva 132). Dit betekent dat de door de bank toegepaste verrekening geen afbreuk heeft gedaan - en ook niet heeft kunnen doen - aan een ten behoeve van de Ontvanger gevestigde pandrecht. Het bepaalde in artikel 4 van de G-rekening-overeenkomst heeft daarom niet in de weg gestaan aan de door de curator bestreden handelwijze van de bank. De curator heeft niets gesteld dat afdoet aan dit oordeel.
4.De uitspraak
14 januari 2015,