In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kwalificatie van een belegging van belanghebbende in het beleggingsproduct [G] als ondernemingsvermogen. Belanghebbende, die een bedrag van € 500.000 had geïnvesteerd in dit product, stelde dat deze belegging onderdeel uitmaakte van zijn ondernemingsvermogen, aangezien zijn eenmanszaak zich bezighield met het adviseren en verkopen van beleggingsproducten. Het Hof oordeelde echter dat de belegging geen functie vervulde binnen de normale uitoefening van de onderneming en dat er geen sprake was van tijdelijk overtollige liquiditeiten of een noodzakelijke versterking van het eigen vermogen. De investering werd daarom niet als ondernemingsvermogen aangemerkt.
Daarnaast werd de vraag behandeld of de Inspecteur bevoegd was tot het opleggen van een navorderingsaanslag voor de jaren 2008 en 2009. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur niet in redelijkheid had kunnen twijfelen aan de juistheid van de aangiften en dat er geen nieuw feit was dat de navordering rechtvaardigde. Het hoger beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard, maar het Hof gelastte wel dat het griffierecht aan belanghebbende werd vergoed, omdat de Rechtbank een door hem ingenomen stelling niet had behandeld. De kosten van het geding werden voor rekening van de Inspecteur gesteld.