In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de weigering van de rechtbank Limburg om de schuldsaneringsregeling toe te passen voor de appellant. De rechtbank had eerder op 31 juli 2017 het verzoek van de appellant afgewezen, omdat niet voldoende aannemelijk was dat hij te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan het verzoek. De appellant had een totale schuldenlast van € 48.073,11, waaronder belastingschulden en een schuld aan de Stichting Waarborgfonds. De rechtbank oordeelde dat de appellant niet voldoende had aangetoond dat hij de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren zou kunnen nakomen, mede gezien zijn alcoholverslaving en het feit dat hij recentelijk nog een terugval had gehad. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de appellant zijn situatie toegelicht en gewezen op positieve ontwikkelingen, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat zijn verslaving duurzaam onder controle was. Het hof bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en bekrachtigde de weigering tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, waarbij het belang van een zorgvuldige beoordeling van de geschiktheid voor de regeling werd benadrukt.