3.1.In overweging 3.1 van het tussenvonnis van 18 september 2013 heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de rechtbank vastgestelde feiten, die in hoger beroep niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Voorts staan nog enkele andere feiten, als enerzijds gesteld en anderzijds niet betwist, tussen partijen vast. Het hof zal hierna een overzicht geven van deze relevante feiten.
a. [appellant] hield door middel van [Holding B.V. 1] Holding B.V. op enig moment 25% van de aandelen in het kapitaal van [Bouw B.V.] Bouw B.V. en [Holding B.V. 2] Holding B.V. hield 75% van de aandelen in het kapitaal van [Bouw B.V.] Bouw B.V..
b. [appellant] was bedrijfsleider binnen [Bouw B.V.] Bouw B.V.. [Holding B.V. 2] Holding B.V. was bestuurder van [Bouw B.V.] Bouw B.V.. Bestuurders van [Holding B.V. 2] Holding B.V. zijn de heren [bestuurder 1 van Holding B.V. 2] (hierna: [bestuurder 1 van Holding B.V. 2] ) en [bestuurder 2 van Holding B.V. 2] (hierna: [bestuurder 2 van Holding B.V. 2] ). [bestuurder 2 van Holding B.V. 2] was belast met de financiële aangelegenheden binnen [Bouw B.V.] Bouw B.V..
c. [Bouw B.V.] Bouw B.V. heeft in augustus 2008 drie auto’s geleased van [geïntimeerde] , in verband waarmee drie voertuigdocumenten door [appellant] zijn ondertekend.
d. Daarnaast heeft [appellant] namens [Bouw B.V.] Bouw B.V. een Mantel Operational Leasecontract (hierna: mantelovereenkomst) van [geïntimeerde] op 29 augustus 2008 getekend. Op die overeenkomst zijn de algemene voorwaarden Operational Lease (versie 02/04) van toepassing verklaard.
e. In het kader van de lease is een hoofdelijke aansprakelijkheidsverklaring opgesteld waarbij [Holding B.V. 2] Holding B.V. zich als hoofdelijk schuldenaar diende te verbinden voor al hetgeen [geïntimeerde] van [Bouw B.V.] Bouw B.V. te vorderen zou krijgen. Onder deze hoofdelijke aansprakelijkheidsverklaring zijn handtekeningen geplaatst namens [appellant] voor [Bouw B.V.] Bouw B.V. en namens [bestuurder 2 van Holding B.V. 2] voor [Holding B.V. 2] Holding B.V..
f. Bij vonnis van 2 februari 2010 is [Bouw B.V.] Bouw B.V. in staat van faillissement verklaard. De van [geïntimeerde] geleasede auto’s zijn daarop teruggegaan naar [geïntimeerde] .
g. [geïntimeerde] heeft [Holding B.V. 2] Holding B.V. aangesproken tot betaling van de eindafrekening in verband met de (voortijdig) ingeleverde leaseauto’s.
h. [Holding B.V. 2] Holding B.V. heeft jegens [geïntimeerde] betwist tot betaling gehouden te zijn. In een brief van 28 mei 2010 is namens haar geschreven:
“In meerdere dossiers wordt cliënte met vervalste handtekeningen van haar geconfronteerd. In een ander dossier is door een handtekeningendeskundige vastgesteld dat handtekeningen zijn vervalst. De heer [appellant] heeft (uiteindelijk) tegenover de wederpartij van cliënte schriftelijk erkend dat de handtekeningen zijn vervalst.
Zo ook is de handtekening van cliënte onder de overeenkomst met [geïntimeerde] vervalst. Cliënte is namelijk niet bekend met de door u overgelegde overeenkomst. Cliënte heeft deze ook
nietondertekend. (…)
Cliënte is dus geen partij bij de overeenkomst en daarom niet gehouden verplichtingen uit de overeenkomst na te komen. Voor uw schade dient u zich te wenden tot de heer [appellant] .”
3.2.1.In de onderhavige procedure vordert [geïntimeerde] , uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [appellant] tot betaling van € 35.529,45, vermeerderd met de overeengekomen, althans wettelijke rente over een bedrag van € 28.488,51 vanaf 9 augustus 2012 tot de dag van volledige betaling, met veroordeling van [appellant] in de (na)kosten van de procedure.
3.2.2.Aan deze vordering heeft [geïntimeerde] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
[appellant] heeft onrechtmatig jegens haar gehandeld door de handtekening van [bestuurder 2 van Holding B.V. 2] onder de hoofdelijke aansprakelijkheidsverklaring te vervalsen. [geïntimeerde] verwijst hiertoe naar de correspondentie van [Holding B.V. 2] Holding B.V.. Voorts blijkt uit de hoofdelijke aansprakelijkheidsverklaring duidelijk dat het handschrift waarmee door [appellant] namens [Bouw B.V.] Bouw B.V. is getekend een treffende gelijkenis vertoont met het handschrift waarmee voor [Holding B.V. 2] Holding B.V. is getekend, aldus [geïntimeerde] . [geïntimeerde] stelt dan ook dat [appellant] aansprakelijk is te houden voor de door [geïntimeerde] geleden schade.
3.2.3.[appellant] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.3.1.In het tussenvonnis van 7 november 2012 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast.
3.3.2.In het tussenvonnis van 18 september 2013 heeft de rechtbank onder meer overwogen dat [geïntimeerde] dient te bewijzen dat [appellant] de handtekening van [bestuurder 2 van Holding B.V. 2] onder de hoofdelijke aansprakelijkheidsverklaring heeft vervalst. De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat zij voornemens is om een handtekeningendeskundige/geschriftdeskundige te benoemen en hem onder meer te vragen of de betwiste handtekening sporen van manipulatie of vervalsing draagt en of het in het onderhavige geval vast te stellen is of deze handtekening afkomstig is van [appellant] en met welke mate van zekerheid kan worden gezegd of de handtekening al dan niet van [appellant] afkomstig is.
3.3.3.Bij tussenvonnis van 20 november 2013 heeft de rechtbank het eerder aangekondigde deskundigenbericht bevolen.
3.3.4.Nadat de deskundige zijn rapport heeft opgesteld, partijen zich hebben uitgelaten over dit deskundigenbericht en getuigen zijn gehoord heeft de rechtbank bij tussenvonnis van 2 september 2015 geoordeeld dat [geïntimeerde] is geslaagd in het bewijs van haar stelling dat [appellant] de handtekening onder de hoofdelijke aansprakelijkheidsverklaring heeft vervalst. De rechtbank heeft hierbij onder meer het volgende van het deskundigenrapport van belang geacht:
“1. De betwiste handtekening die is geplaatst naast de gegevens van [bestuurder 2 van Holding B.V. 2] voor [Holding B.V. 2] Holding B.V. onder de hoofdelijke aansprakelijkheidsverklaring (…) toont sporen van manipulatie of vervalsing.
2. De betwiste handtekening (…) is met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet door de heer [bestuurder 2 van Holding B.V. 2] op dit document geplaatst.
3. De betwiste handtekening (…) is waarschijnlijk door de heer [appellant] op het document geplaatst.
(…)
“De letters “ [letter 1] ”, “ [letter 2] ” en “ [letter 3] ” in “ [naam] ” in X zijn karakteristiek voor de schrijfwijze van de heer [appellant] en de combinatie waarin deze letters voorkomen zijn met het toevalsprincipe niet verklaarbaar. Samenvattend kan daarom worden vastgesteld dat de bevindingen de hypothese ondersteunen dat de betwiste handtekening door de heer [appellant] is vervaardigd.”
(…)
“Er blijven natuurlijk ook kenmerken over die niet in het referentiemateriaal van [appellant] voorkomen. Deze waarneming kan echter niet als argument tegen het schrijverschap van [appellant] worden ingezet, omdat “eigen” kenmerken bij een nabootsingshandeling - afhankelijk van de gekozen nabootsingsstrategie - geheel of gedeeltelijk achter de nabootsingsopzet terugtreden. De bevindingen kunnen dus niet alle kenmerken in de betwiste handtekening compleet afdekken, maar dat is dan ook tegelijkertijd de reden waarom niet voor één van de hogere gradaties gekozen is.”
Dat [appellant] de handtekening onder de hoofdelijke aansprakelijkheidsverklaring heeft vervalst, acht de rechtbank onrechtmatig jegens [geïntimeerde] ten gevolge waarvan [appellant] gehouden is de door [geïntimeerde] geleden schade te vergoeden. [geïntimeerde] wordt vervolgens in de gelegenheid gesteld om haar vorderingen met betrekking tot die schade nader te onderbouwen.
3.3.5.In het eindvonnis van 30 december 2015 heeft de rechtbank de volgende bedragen toegewezen:
- de contractuele afkoopsommen tot een bedrag van € 19.299,82 exclusief btw;
- € 2.427,60 inclusief btw ter zake de inleverschades;
- € 1.237,00 inclusief btw ter zake de kilometerafrekening; en
- € 1.856,18 inclusief btw ter zake de onbetaalde maandtermijnen.
Verder is [appellant] nog in de proceskosten veroordeeld.