Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Federatie Nederlandse Vakbeweging,
1.Het geding in eerste aanleg
2.De gedingen in hoger beroep
- de heer [vertegenwoordiger namens de vennootschap] namens [de vennootschap] ;
- mr. M.B. Krestin, plaatsvervangend voor mr. Gerlach, advocaat van [de vennootschap] ;
- de heer [vertegenwoordiger namens de OR] namens de OR;
- mr. Ruiter, advocaat van de OR;
- de heer [de bestuurder van FNV] , bestuurder van FNV;
- mevrouw [de bestuurder van CNV] , bestuurder van CNV;
- mr. F.A.A.C. Traa, plaatsvervangend voor mr. Severijn, advocaat van de vakbonden.
- een indieningsformulier d.d. 18 april 2017, met als bijlagen producties 46 en 47, ingediend namens [de vennootschap] ;
- de ter zitting in hoger beroep door mr. Krestin overgelegde en voorgedragen pleitnota;
- de ter zitting in hoger beroep door mr. Traa overgelegde en voorgedragen pleitnota.
3.De beoordeling
Hierbij geldt immers hetgeen de Hoge Raad als uitgangspunt heeft bevestigd in HR 18 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3636
Grief I en het primaire verzoek worden verworpen.
Er is daarnaast evenmin gebleken dat een ‘reservering’ van die vakantiedag heeft plaatsgevonden in 2014 respectievelijk 2016. Dit zou ertoe kunnen leiden dat werknemers alsnog thans zowel voor 2014 als 2016 een vakantiedag moeten inleveren en indien hun vakantiesaldo daartoe ontoereikend is, moeten terugbetalen. Weliswaar heeft [de vennootschap] – naar zij in de pleitnota in hoger beroep aangeeft (onder punt 12) – kennelijk haar medewerkers hiervoor gewaarschuwd, maar de vakantiedagen zijn naar zeggen van [de vennootschap] niet daadwerkelijk afgeboekt zodat een eventuele afboeking van het vakantiesaldo over dit jaar zal moeten plaatsvinden.
De OR en de vakbonden hebben een en ander betwist.
De door [de vennootschap] geschetste bedrijfsorganisatorische redenen voor onderhoud tijdens de kerststop, samenhangend met veiligheid en lagere klantvraag in de maand december, zijn op zich reëel maar betreffen voor zover het onderhoud betreft als normaal onderdeel tot de bedrijfsvoering en horen dus – zoals de OR heeft aangevoerd – tot het ondernemersrisico, zodat sluiting van de onderneming om die redenen onder artikel 7:628 lid 1 BW valt. Dit geldt zowel voor sluiting tijdens de kerststop als - anders dan [de vennootschap] lijkt aan te nemen- ook op een ander moment in het jaar. Deze redenen maken derhalve de weigering van de OR in te stemmen met de aanwijzing van twee collectieve vakantiedagen tijdens de door [de vennootschap] gekozen kerststop in ieder geval niet onredelijk.