[appellant] is directeur en aandeelhouder van [Group] Group B.V. (hierna: [Group] Group). [Group] Group is directeur en aandeelhouder van [Services] Services en indirect (groot)aandeelhouder van [Alternative Fuel Systems] Alternative Fuel Systems B.V. (hierna: [Alternative Fuel Systems] ). [appellant] is via [Group] Group bestuurder van [Services] Services. [Alternative Fuel Systems] is ontwikkelaar en producent van alternatieve brandstofsystemen (waaronder LPG en LPI) ten behoeve van personenauto’s;
Antea c.s. hielden tezamen 12,16% van de aandelen in het kapitaal van [Alternative Fuel Systems] .
Op 12 september 2008 hebben Antea c.s. en [appellant] een koopovereenkomst gesloten tot verkoop door Antea c.s. van hun aandelen in [Alternative Fuel Systems] aan een of meer door [appellant] aan te wijzen personen of vennootschappen. De koopprijs bedroeg € 4.6 miljoen. Deze koopprijs was gebaseerd op een waarde van 100% van de aandelen van € 20 miljoen en een zogenaamde ‘nuisance value’ (de extra prijs die [appellant] c.q. de kopende vennootschap bereid was te betalen om zich van Antea c.s. als minderheidsaandeelhouder te ontdoen). Daarbij werd voorts rekening gehouden met de prijs die door Antea c.s. voor de aandelen was betaald en met de door Antea c.s. ontvangen dividenden.
De koop werd aangegaan onder het voorbehoud van de mogelijkheid van financiering. In de koopovereenkomst was bepaald dat op het financieringsvoorbehoud alleen een beroep zou kunnen worden gedaan tot uiterlijk 21 november 2008 onder overhandiging van een afwijzing van tenminste twee financiers, waarin door deze financiers een korte samenvatting werd gegeven van de reden van afwijzing. De overdracht van de aandelen diende uiterlijk op 21 november 2008 plaats te hebben. [appellant] heeft [Services] Services als koper van de aandelen aangewezen, hetgeen door Antea c.s. is geaccepteerd.
[appellant] heeft bij e-mail van 18 november 2008 aan Antea c.s. bericht:
“Zoals besproken, stuur ik je hierbij de reactie van de banken. Geen enkele van de 5 vermelde banken, heeft een positieve reactie gegeven. In de huidige bancaire marktsituatie is de overeengekomen prijs niet financierbaar gebleken. Hun onderbouwing tref je aan in de bijgesloten brief. Bij deze zie ik derhalve formeel af van de overname van de aandelen, beschreven in onze overeenkomst. (...)”
Bij email van 24 november 2008 hebben Antea c.s. aan [appellant] laten weten dat het beroep op het financieringsvoorbehoud niet op de in de koopovereenkomst voorziene wijze was geschied en daarmee niet rechtsgeldig was.
Antea c.s. hebben in een door hen aanhangig gemaakt kort geding nakoming van de koopovereenkomst gevorderd, primair door [appellant] en subsidiair door [Services] Services. De voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen heeft bij vonnis in kort geding van 30 januari 2009 de primaire vordering toegewezen doch het gerechtshof Arnhem heeft op een door Antea c.s. tegen dat vonnis ingesteld hoger beroep die beslissing vernietigd en, overwegende dat [Services] Services als de door [appellant] aangewezen koper diende te worden aangemerkt, de (subsidiaire) vordering tegen [Services] Services toegewezen. [Services] Services heeft aan die veroordeling niet voldaan.
- dat [Services] Services niet heeft voldaan aan haar veroordeling bij het arrest van het gerechtshof Arnhem d.d. 1 december 2009 tot afname van de aandelen en dat er bij gebreke van contra-indicaties vanuit mag worden gegaan dat [Services] Services geen verhaal biedt voor de schade die Antea c.s. dientengevolge hebben geleden (r.o. 9.4 vs 27 juli 2011);
- dat [appellant] als indirect bestuurder van [Services] Services op het moment dat hij [Services] Services als koper aanwees op de hoogte moet zijn geweest van de financiële situatie van [Services] Services; dat hij wist dat [Services] Services de koopprijs niet zou kunnen betalen en redelijkerwijs heeft moeten begrijpen dat [Services] Services geen financiering zou kunnen verkrijgen (r.o. 9.15 vs 27 juli 2011); dat [appellant] onrechtmatig handelen jegens Antea c.s. moet worden verweten nu hij ten tijde van de aanwijzing wist, althans redelijkerwijs behoorde te begrijpen dat [Services] Services niet in staat zou zijn om de koopprijs te betalen en geen verhaal bood voor de door Antea c.s. te lijden schade (r.o. 9.16 vs 27 juli 2011);
De rechtbank achtte voor de vaststelling van de schade van Antea c.s. het inwinnen van een deskundigenbericht noodzakelijk. Bij het vonnis van 27 juli 2011 stelde zij de partijen in de gelegenheid zich daarover uit te laten. De rechtbank hield iedere verdere beslissing aan en bepaalde dat tussentijds hoger beroep van het vonnis zou kunnen worden ingesteld.
3.1.5. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft bij tussenarrest van 28 mei 2013 de grieven in het principaal appel en grief 1 in het incidenteel appel verworpen. Voornoemd hof heeft grief 2 in het incidenteel appel verder niet besproken omdat die grief was ingesteld voor het geval grief 1 in het incidenteel appel zou falen en het principaal appel zou slagen en dit laatste niet het geval was.
In het principaal appel verwierp het hof onder meer de grieven 4 en 5 in het principaal appel, waarin [appellanten c.s.] het oordeel van de rechtbank ter discussie stelden dat [appellant] onrechtmatig jegens Antea c.s. heeft gehandeld.
Het hof Arnhem-Leeuwarden bekrachtigde bij (tussen)arrest van 28 mei 2013 het vonnis van de rechtbank Zutphen (thans rechtbank Gelderland, locatie Zutphen) van 27 juli 2011 en verwees de zaak ter verder afdoening naar die rechtbank.
Bij beslissing van 6 augustus 2013 bepaalde voormeld hof op verzoek van [appellanten c.s.] dat tegen voormeld tussenarrest aanstonds beroep in cassatie kon worden ingesteld.
3.3.2 Bij zijn oordeel dat [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld jegens Antea c.s. heeft het hof tot uitgangspunt genomen dat [appellant] namens [Services] Services contractuele verplichtingen heeft aanvaard. Onderwerp van beoordeling was dan ook het handelen van [appellant] in zijn hoedanigheid van (indirect) bestuurder van [Services] Services.
3.3.3 Indien een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, is uitgangspunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is evenwel, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. (Zie laatstelijk HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2627, NJ 2015/22 en HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2628, NJ 2015/21) 3.3.4 Uit de overwegingen van het hof blijkt niet dat het heeft onderzocht of [appellant] ter zake van de benadeling van Antea c.s. persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. In zoverre slaagt onderdeel 2.“
De Hoge Raad vernietigde het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en verwees de zaak ter verdere behandeling en beslissing naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
3.2.2. Antea c.s. stellen zich op het standpunt dat na verwijzing eveneens nog de door hen gestelde aansprakelijkheid van [appellant] pro se aan de orde is voor zover die bestaat in onrechtmatig handelen van [appellant] doordat hij als contractspartij een vennootschap heeft aangewezen die niet bereid en in staat was de overeenkomst na te komen. Dat standpunt is in zoverre juist dat het hof Arnhem-Leeuwarden in r.o. 4.11 van zijn arrest van 28 mei 2013 wel heeft overwogen dat de aanwijzing van [Services] Services, terwijl [appellant] wist dat [Services] Services ten tijde van de aanwijzing niet over de benodigde middelen beschikte om de koopprijs te betalen, op zichzelf niet onrechtmatig was doch dat oordeel gaf voor de situatie dat [appellant] , naar hij stelde, op dat moment mocht menen dat die middelen door de aangevraagde financiering ter beschikking zouden komen. Volgens Antea c.s. was dat laatste nu juist niet het geval. Volgens hen heeft [appellant] [Services] Services aangewezen om hen op te zadelen met een insolvente debiteur. Op die stelling van Antea is het hof Arnhem-Leeuwarden verder niet ingegaan, zodat deze alsnog aan de orde zou kunnen komen indien dit hof na de verwijzing door de Hoge Raad, anders dan het hof Arnhem-Leeuwarden, tot de conclusie zou komen dat van persoonlijke aansprakelijkheid van [appellant] op grond van zijn handelen als (indirect) bestuurder van [Services] Services (de aanvaarding namens [Services] Services van de verplichtingen uit de koopovereenkomst van de aandelen) geen sprake is. Naar het oordeel van het hof gaat het bij voormelde stelling van Antea c.s. echter niet om een ander verwijt dan het verwijt dat bij de nadere beoordeling van de gestelde persoonlijke aansprakelijkheid van [appellant] voor zijn handelen als bestuurder van [Services] Services aan de orde zal komen, te weten het verwijt dat [appellant] bij het aangaan van de verplichtingen namens [Services] Services heeft geweten of behoren te weten dat [Services] Services daaraan niet zou kunnen voldoen en daarvoor geen verhaal zou bieden. Indien dat verwijt in het kader van de bestuurdersaansprakelijkheid (onrechtmatige
aanvaardingvan de verplichtingen namens [Services] Services) ongegrond wordt bevonden, vloeit daaruit onverbrekelijk voort dat van onrechtmatig handelen van [appellant] vanwege de
aanwijzingevenmin sprake is. Dit nog afgezien van de vraag of de aanwijzing wel als een persoonlijke verplichting van [appellant] kan worden beschouwd nu [appellant] bij het aangaan van de overeenkomst al handelde als gevolmachtigde van een of meer aan te wijzen personen of vennootschappen (die in de koopovereenkomst van de aandelen van 12 september 2008 als contractspartij zijn aangeduid). Van een situatie als voorzien in art. 3:67 lid 2 BW – niet tijdig noemen van de naam van de nader te noemen volmachtgever waardoor de gevolmachtigde geacht wordt de overeenkomst in eigen naam te zijn aangegaan – is in de onderhavige zaak geen sprake, gezien de in dit geding na verwijzing niet meer aan de orde zijnde verwerping van grief 1 in het incidenteel appel in het arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden van 28 mei 2013.
3.2.3. De vordering van Antea c.s. jegens [appellant] betreft een vordering tot vergoeding van schade die zij hebben geleden als gevolg van de niet-nakoming van de koopovereenkomst betreffende de koop van de aandelen door [Services] Services (zie ook r.o. 3.2.1 arrest HR 6 februari 2015). Antea c.s. vorderen van [appellant] vergoeding van de schade die zij lijden doordat hun vordering op [Services] Services onbetaald en onverhaalbaar is gebleven. Voor een mogelijke persoonlijke aansprakelijkheid van de (indirect) bestuurder van een rechtspersoon voor een dergelijke schade heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 8 december 2006 (ECLI:NL:HR:2006:AZ0758, NJ 2006/659 (Ontvanger/[X]) - waarnaar de Hoge Raad in zijn arrest tot verwijzing van 6 februari 2015 verwijst in de in r.o. 3.3.3 van dat arrest genoemde uitspraken van 5 september 2014 – de volgende maatstaf geformuleerd:“3.5 (..) Ter zake van deze benadeling zal naast de aansprakelijkheid van de vennootschap mogelijk ook, afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval, grond zijn voor aansprakelijkheid van degene die als bestuurder (i) namens de vennootschap heeft gehandeld dan wel (ii) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. In beide gevallen mag in het algemeen alleen dan worden aangenomen dat de bestuurder jegens de schuldeiser van de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld waar hem, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in art. 2:9 BW, een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt (vgl. HR 18 februari 2000, nr. C98/208, NJ 2000, 295).” 3.3.1. Het hof verwerpt de stelling van Antea c.s. dat op 7 november 2008 sprake is geweest van situatie (i). Het enkele feit dat [Services] Services een negatief eigen vermogen had en niet over liquide middelen van enige omvang beschikte, rechtvaardigt die conclusie nog niet nu [Services] Services ook op andere wijze, zoals door het verkrijgen van financiering, aan die verplichtingen zou kunnen voldoen. Dat voor de koopsom financiering zou dienen te worden verkregen, was in de overeenkomst al voorzien, gezien het aan de overeenkomst verbonden financieringsvoorbehoud. Uit dat financieringsvoorbehoud kan voorts worden geconcludeerd dat ook reeds rekening werd gehouden met de mogelijkheid dat de vereiste financiering niet zou worden verkregen. [appellanten c.s.] stellen dan ook terecht dat [appellant] ten tijde van het aangaan van de overeenkomst namens [Services] Services alleen dan heeft geweten of behoren te weten dat [Services] Services aan haar verplichtingen uit die overeenkomst niet zou voldoen en daarvoor geen verhaal zou bieden indien hij zowel heeft geweten of behoren te weten dat [Services] Services de vereiste financiering niet zou kunnen verwerven èn geen geldig beroep op het financieringsvoorbehoud zou (kunnen) worden gedaan. Naar het oordeel van het hof hebben Antea c.s. onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die tot de conclusie kunnen leiden dat [appellant] op 7 november 2008 die wetenschap heeft gehad. Het hof neemt hierbij in aanmerking de emails van de heer [medewerker van ABN-AMRO] (verder: [medewerker van ABN-AMRO] ) namens ABN AMRO aan de heer [medewerker van de vennootschap] (verder: [medewerker van de vennootschap] ) van [de vennootschap] d.d. 17 november 2008 (prod. 12 cva in conv.) en van 12 december 2008 aan [appellant] (prod. 9 cva in conv.). In de eerste email bericht [medewerker van ABN-AMRO] over een zorgvuldige bestudering van de door [medewerker van de vennootschap] aangeleverde informatie die ABN AMRO tot de conclusie heeft gebracht dat zij op dat moment geen aanbieding zou doen; in de email van 12 december 2008 bevestigt [medewerker van ABN-AMRO] dat ABN AMRO voldoende tijd heeft gehad de informatie te bestuderen. Die emails geven er geen blijk van dat [appellant] op 7 november 2008 heeft geweten of zou hebben moeten weten dat over de financieringsaanvraag niet tijdig en binnen de termijn van het financieringsvoorbehoud uitsluitsel zou kunnen worden verkregen. Voor zover een dergelijke wetenschap wel zou moeten worden aangenomen is dat bovendien niet relevant nu niet is gebleken dat [appellant] op 7 november 2008 tevens reeds heeft geweten of behoren te weten dat een latere (na 21 november 2008 te geven) beslissing op de financieringsaanvraag afwijzend zou zijn. Het hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank in r.o. 9.11 van het vonnis van 27 juli 2011 dat uit de door Antea c.s. als productie 20 overgelegde niet-gedateerde brief van de Rabobank kan worden afgeleid dat op 10 november 2008 nog sprake was van een situatie waarin de Rabobank nog niet zonder meer afwijzend stond tegenover de gevraagde financiering.
3.3.2. Naar het oordeel van het hof kan [appellant] van zijn handelen als (indirect) bestuurder van [Services] Services op de voet van situatie (ii) alleen een ernstig verwijt worden gemaakt indien hij welbewust heeft bewerkstelligd dat [Services] Services een financiering van de koopsom, die zij op acceptabele voorwaarden zou hebben kunnen verkrijgen, niet heeft verkregen. Indien van een dergelijke situatie geen sprake is geweest en aannemelijk moet worden geacht dat [Services] Services, los van enig aan [appellant] (ernstig) te verwijten handelen, de vereiste financiering niet heeft kunnen verkrijgen, kan naar het oordeel van het hof het enkele feit dat [Services] Services bij gebreke van een op de juiste wijze/ tijdig gedaan beroep op het financieringsvoorbehoud niettemin aan de verplichtingen uit de koopovereenkomst is gebonden niet leiden tot persoonlijke aansprakelijkheid van [appellant] voor het feit dat [Services] Services niet aan haar verplichtingen uit de overeenkomst heeft voldaan. Het niet op de juiste wijze/ tijdig ingeroepen zijn van het financieringsvoorbehoud heeft wel geleid tot een gebondenheid van [Services] Services aan de overeenkomst doch is geen aan [appellant] (ernstig) te verwijten oorzaak van het onvermogen van [Services] Services om aan de overeenkomst te voldoen. Bij een wel tijdig gedaan beroep op het financieringsvoorbehoud zou immers evenmin een overdracht van de aandelen tegen de overeengekomen koopsom hebben plaatsgehad. Het door Antea c.s. geleden nadeel is een gevolg van de niet-nakoming door [Services] Services van haar betalingsverplichting, niet van het feit dat de koopovereenkomst niet met een beroep op het financieringsvoorbehoud is ontbonden.
3.3.9. Naar het oordeel van het hof hebben Antea c.s. dan ook onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die tot de conclusie kunnen leiden dat [appellant] als bestuurder van [Services] Services (welbewust) heeft bewerkstelligd dat [Services] Services haar verplichtingen uit de koopovereenkomst niet is nagekomen. Antea c.s. hebben wel gesteld dat [appellant] uit eigen vermogen en/of uit gelden van een van zijn vennootschappen een substantiële bijdrage voor de koopsom van de aandelen had kunnen verstrekken, dat hij hen, Antea c.s., had kunnen vragen om een deel van de koopsom in een lening om te zetten en dat het feit dat hij dat allemaal niet heeft gedaan doet vermoeden dat hij de overeenkomst simpelweg niet heeft willen nakomen. Bij dat standpunt verliezen Antea c.s. echter uit het oog dat niet [appellant] maar [Services] Services de koper van de aandelen was en dat [appellant] niet persoonlijk tot de betaling van de koopprijs van de aandelen was gehouden. Van hem mocht als (indirect) bestuurder worden verwacht dat hij zich naar zijn beste kunnen zou inzetten om ernaar te streven dat [Services] Services aan haar verplichtingen uit de koopovereenkomst zou (kunnen) voldoen maar die van hem te verwachten inspanning gaat niet zo ver dat van hem zou moeten worden verlangd dat hij persoonlijk gelden en zekerheden zou verstrekken van een grotere omvang dan in de gegeven omstandigheden van hem in zijn hoedanigheid van (indirect) bestuurder en aandeelhouder van [Services] Services redelijk zou mogen worden geacht. Nu Antea c.s. alleen hebben gesteld dat [appellant] een groot deel van de koopsom aan [Services] Services zou hebben
kunnenfourneren doch niets hebben gesteld over de mate waarin dat in de gegeven omstandigheden van hem in zijn positie van bestuurder had mogen worden verwacht, kan ook uit voormelde stelling niet worden geconcludeerd tot een aan [appellant] persoonlijk te maken ernstig verwijt van zijn handelen als (indirect) bestuurder van [Services] Services. In hun conclusie van repliek in conventie (randnummers 3.19, 3.20 en 3.21) hebben Antea c.s. weliswaar concrete mogelijkheden genoemd hoe [appellant] de koopsom voor de aandelen had kunnen financieren maar ook daar hebben Antea c.s. niet toegelicht waarom dat van hem als (indirect) bestuurder van [Services] Services had mogen worden verlangd en hem bij gebreke daarvan persoonlijk onrechtmatig handelen zou moeten worden verweten.
3.3.10. Indien Antea c.s., naar zij stellen, bereid zouden zijn geweest de koopsom geheel of ten dele in een lening om te zetten, had het op hun weg gelegen dat aan [appellant] als (indirect) bestuurder van [Services] Services kenbaar te maken. Van het feit dat [appellant] hen dit niet heeft gevraagd, kan [appellant] evenmin, laat staan een ernstig, verwijt worden gemaakt. Bovendien hebben Antea c.s. gesteld dat zij daartoe bereid zouden zijn geweest als zij in ruil daarvoor deugdelijke zekerheden verstrekt zouden krijgen. Over de vraag welke zekerheden dat dan zouden moeten zijn geweest en de vraag of [Services] Services die zou hebben kunnen verstrekken, is door hen niets gezegd.
3.6.1. Het alsnog slagen van de grieven 4 en 5 in het principaal appel leiden, tezamen met de na verwijzing niet meer ter discussie staande oordelen van het hof Arnhem-Leeuwarden en de in hoger beroep niet bestreden beslissingen van de rechtbank ten aanzien van [Services] Services als eiseres in reconventie en als tussenkomende partij, ertoe dat het beroepen vonnis van de rechtbank van 28 mei 2013 dient te worden vernietigd voor zover gewezen tussen Antea c.s. en [appellanten c.s.] en dat op de vorderingen tussen deze partijen thans ten finale kan worden beslist. Het hof zal, opnieuw rechtdoende, (a) de vorderingen van Antea c.s. jegens [appellant] afwijzen, (b) [Services] Services niet ontvankelijk verklaren in haar vordering in reconventie en (c) de vordering van [Services] Services als tussenkomende partij afwijzen.