ECLI:NL:GHSHE:2017:3309

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 juli 2017
Publicatiedatum
21 juli 2017
Zaaknummer
200 175 133_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de huurprijs en contante betalingen met betrekking tot een woning

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellant] en [geïntimeerde] over de huurprijs van een woning en de betaling daarvan. [appellant] heeft van 1 maart 2010 tot 1 april 2014 de woning bewoond die eigendom is van [geïntimeerde]. De partijen hebben een huurovereenkomst gesloten, waarbij een huurprijs van € 625,00 per maand is overeengekomen, maar [geïntimeerde] stelt dat er een mondelinge overeenkomst was voor € 875,00 per maand, die grotendeels onbetaald is gebleven. [geïntimeerde] vordert ontbinding van de huurovereenkomst en betaling van achterstallige huur en incassokosten. Het hof heeft een comparitie van partijen bevolen om verdere informatie te verkrijgen en om een schikking te beproeven. De comparitie zal zich richten op de totstandkoming van de huurovereenkomst en de betalingen die door [appellant] zijn gedaan. Het hof heeft de zaak aangehouden voor verdere beoordeling na de comparitie.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.175.133/01
arrest van 18 juli 2017
in de zaak van

1.[appellante] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[appellant] ,wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna gezamenlijk in enkelvoud aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. R.W. de Pater te Breda,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] , Marokko,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. J. Cortet te Utrecht,
op het bij exploot van dagvaarding van 11 mei 2015 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 11 maart 2015, door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, gewezen tussen [appellant] als gedaagde en [geïntimeerde] als eiser.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 2692607 CV 14-279)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en de tussenvonnissen van 26 februari 2014 en 3 september 2014.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met 2 producties;
  • de memorie van antwoord.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

de feiten
3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. [appellant] heeft vanaf 1 maart 2010 tot 1 april 2014 de woning aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning), eigendom van [geïntimeerde] , bewoond.
b. Een door beide partijen overgelegde copie van een op 27 mei 2011 gedateerde “huurovereenkomst woonruimte” met betrekking tot de woning vermeldt als huurprijs een bedrag van € 625,00 per maand.
de standpunten van partijen en het oordeel van de kantonrechter
3.2.1.
In de onderhavige procedure vordert [geïntimeerde] ontbinding van de huurovereenkomst met betrekking tot de woning, veroordeling van [appellant] tot ontruiming en, na vermeerdering van de eis, betaling van € 11.375,00 (verschuldigde huur), van
€ 983,13 (buitengerechtelijke incassokosten) en van de proceskosten.
3.2.2.
Aan deze vorderingen heeft [geïntimeerde] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat partijen een mondelinge huurovereenkomst met betrekking tot de woning hebben gesloten en daarbij een huur van € 875,00 per maand zijn overeengekomen, die grotendeels onbetaald is gebleven.
3.2.3.
[appellant] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.3.1.
In het tussenvonnis van 26 februari 2014 heeft de kantonrechter een comparitie van partijen gelast, welke is gehouden op 24 april 2014. Van deze comparitie is geen proces-verbaal overgelegd.
3.3.2.
In het tussenvonnis van 3 september 2014 heeft de rechtbank opgedragen te bewijzen:
- aan [geïntimeerde] dat tussen partijen een huurprijs van € 875,00, exclusief servicekosten, is overeengekomen;
- aan [appellant] dat hij de verschuldigde huur heeft betaald.
3.3.3.
In het eindvonnis van 11 maart 2015, hierna: het vonnis waarvan beroep, heeft de kantonrechter [geïntimeerde] wel en [appellant] niet in de bewijslevering geslaagd geacht. Op grond daarvan heeft de rechtbank de gevorderde huur volledig en de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten grotendeels toegewezen.
3.4.
[appellant] heeft in hoger beroep 4 grieven aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep, tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerde] , tot veroordeling van [geïntimeerde] om al hetgeen [appellant] ter uitvoering van het vonnis waarvan beroep aan [geïntimeerde] heeft voldaan aan [appellant] terug te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente, en tot veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep.
3.5.
[geïntimeerde] heeft in hoger beroep verweer gevoerd en geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep met veroordeling van [appellant] in de proceskosten in hoger beroep.
beoordeling van de grieven 1 en 4
3.6.
In eerste aanleg heeft [appellant] als verweer gevoerd dat de gemachtigde van [geïntimeerde] in eerste aanleg, mr. [gemachtigde van geïntimeerde in eerste aanleg] , niet is gemachtigd door [geïntimeerde] om de procedure tegen [appellant] aanhangig te maken. Dit verweer is verworpen in rov 2.2 en 2.3. van het vonnis waarvan beroep. Bij de tegen deze overwegingen gerichte grief 1 heeft [appellant] geen belang. [appellant] heeft de machtiging van de huidige advocaat van Ekaddouri om namens [geïntimeerde] te concluderen tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep niet betwist. De grief kan daarom niet tot vernietiging van het vonnis leiden.
3.7.
Grief 4 richt zich tegen de overwegingen van de kantonrechter in rov 2.9 van het vonnis waarvan beroep. Met deze grief betoogt [appellant] dat de kantonrechter niet had mogen terugkomen van zijn zonder voorbehoud gegeven beslissing in rov 3.2 van het tussenvonnis van 3 september 2014 dat de door de belastingdienst van [appellant] teruggevorderde huurtoeslag zal worden verrekend met een eventuele huurschuld. Ook deze grief kan niet tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep leiden. Of de kantonrechter van zijn beslissing heeft mogen terugkomen gelet op de geldende maatstaf (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2008:BC2800) kan in het midden blijven. [appellant] heeft immers geen grief gericht tegen de overweging van de kantonrechter dat de reden voor de terugvordering niet was dat [geïntimeerde] zich in of omstreeks 2012 heeft laten inschrijven in de woning, waarvan de kantonrechter in het tussenvonnis was uitgegaan, maar dat [appellant] op 19 oktober 2012 de huurtoeslag zelf heeft stopgezet. Dit is dus uitgangspunt voor de beoordeling in hoger beroep. In elk geval heeft te gelden dat de gegrondheid van dit verweer van [appellant] niet op eenvoudige wijze is vast te stellen (artikel 6:136 BW). Het hof oordeelt dat er daarom geen grond is om het bedrag van de teruggevorderde huurtoeslag te verrekenen.
beoordeling van de grieven 2 en 3
3.8.
Grief 2 betreft de overwegingen van de kantonrechter in rov 2.4 – 2.8 van het vonnis waarvan beroep dat [geïntimeerde] is geslaagd in het hem opgedragen bewijs dat hij met [appellant] een huurpijs van € 875,00, exclusief servicekosten, is overeengekomen.
3.9.
Grief 3 betreft de verwerping door de kantonrechter in het vonnis waarvan beroep van het verweer van [appellant] dat de verschuldigde huur contant is betaald. Het hof tekent aan dat de grief zich niet richt tegen de overweging in rov 3.7 van het tussenvonnis van 3 september 2014 dat (stelplicht en) bewijslast van de betaling van de huur op [appellant] rust.
3.10.
Het hof acht het nodig om voor de beoordeling van de grieven 2 en 3 een comparitie partijen te bevelen voor het geven van inlichtingen door partijen. Zoals [appellant] als verweer heeft aangevoerd, is [geïntimeerde] in deze procedure nimmer in persoon ter comparitie of andere zitting, ook niet in appel, verschenen. Het hof acht het voor zijn verdere beslissing van deze zaak noodzakelijk dat alle partijen thans bij de comparitie van partijen aanwezig zijn ter verkrijging van de nadere, voor zijn beslissing relevante informatie en gegevens. Aan de niet-verschijning van partijen in persoon zal het hof de voor de niet-verschenen partij nadelige conclusies (kunnen) verbinden die het hof in het kader van zijn verdere beoordeling en beslissing van deze zaak geraden voorkomt.
3.11.
De comparitie van partijen zal ook worden benut om een schikking te beproeven.
3.12.
Voor de comparitie van partijen zal de volgende agenda worden gehanteerd:
- vragen aan partijen over de achtergrond en de totstandkoming van de op 27 mei 2011 gedateerde schriftelijke huurovereenkomst woonruimte (overgelegd als productie 10 bij dagvaarding eerste aanleg en als productie 1 bij conclusie van antwoord);
- beoordeling van de onder deze overeenkomst geplaatste handtekening van de verhuurder. De partij die in het bezit is van een origineel van deze overeenkomst wordt verzocht dit mee te nemen naar de comparitie van partijen. [geïntimeerde] zal worden verzocht om tijdens de comparitie van partijen één of meer handtekeningen te plaatsen;
- vragen aan [geïntimeerde] , mr. [gemachtigde van geïntimeerde in eerste aanleg] en [informant] over hun verklaringen, die in het geding zijn gebracht door [geïntimeerde] bij akte overlegging schriftelijk bewijs van 17 september 2014 als bewijs van zijn stelling dat hij met [appellant] een huurpijs van € 875,00, exclusief servicekosten, is overeengekomen. Het hof verzoekt [geïntimeerde] om te bevorderen dat [gemachtigde van geïntimeerde in eerste aanleg] en [informant] als informant bij de comparitie van partijen aanwezig zijn;
- vragen aan partijen over de door [appellant] gestelde contante betalingen (zoals aantal, plaats, data, betrokken personen);
- wat verder ter tafel komt;
- overleg over een schikking;
- vervolg van de procedure.
3.13.
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

4.De uitspraak

Het hof:
bepaalt dat partijen, vergezeld van hun advocaten, zullen verschijnen voor mr. H.AE. Uniken Venema als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum, met de hiervoor onder 3.10. – 3.12. vermelde doeleinden;
beveelt de verschijning van partijen in persoon;
verwijst de zaak naar de rol van 1 augustus 2017 voor opgave van de verhinderdata van partijen zelf en hun advocaten in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van de comparitie zal vaststellen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.P. de Haan, H.AE. Uniken Venema en M.E. Bruning en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 18 juli 2017.
griffier rolraadsheer